Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdCarlo Borromeo(Carolus Borromaeus) was de zoon van Gilberto Borromeo en Margerita de'Medici, en daarmee lid van een voornaam, Noorditaliaans bankiersgeslacht. Deze grote promotor van de Contrareformatie werd in 1538 te Arona aan het Lago Maggiore geboren en als tweede zoon naar de gewoonte van de tijd vroeg bestemd voor een kerkelijke loopbaan. Daarom werd hij op zevenjarige leeftijd al met de kruinschering in de »clerus opgenomen. Nadat hij zijn studie te Pavia (rechten) voltooid had werd hij secretaris van zijn oom Giovanni Angelo Medici die in 1559 onder de naam Pius iv tot paus gekozen werd. Na verheffing in 1560 tot kardinaal-diaken en administrator van het grote diocees Milaan, volgden - na een ‘bekering’ tot een ascetisch leven onder invloed van de plotselinge dood van zijn broer Federigo - in 1563 Carlo's priesterwijding en - tegen de canonieke regels in - nog in hetzelfde jaar, binnen vijf maanden, de bisschopswijding. Doordat hij met zijn sterke persoonlijkheid een grote invloed had op de nogal werelds gezinde oom-paus, wist hij deze te bewegen het al een tijd lang vastgelopen | |
[pagina 87]
| |
concilie van Trente weer bijeen te roepen en - onder leiding van bisschop Giovanni Morone - tot een goed einde te laten brengen (1562-63). Vanaf 1565 wijdde Carlo zich geheel aan het bestuur van het bisdom, waar zijn niet altijd met vreugde begroete hervormingen, neergelegd in de vanaf 1582 gedrukte en herdrukte Acta ecclesiae Mediolanesis (Handelingen in het bisdom Milaan), op grond van de Tridentijnse conciliebesluiten voorbeeld werden voor heel Europa. Na het verval van de laat-middeleeuwse kerk en de daaropvolgende ontreddering door de protestantse Reformatie was het Carlo Borromeo, die in praktijk en geschriften een nieuwe, vruchtbare methode van pastorale zorg ontwierp. Van belang daarbij was zijn invloed op de totstandkoming van de Catechismus ex decreto Concilii Tridentini 1566, een theologisch exposé over geloofsbelijdenis, sacramenten en de tien geboden, aangevuld met gebeden voor priesters. Persoonlijke inzet tijdens de pestepidemieën van 1570 en 1576 verhoogde zijn aanzien. Het verhaal dat op zijn gebed de aartsengel Michaël het pestzwaard in de schede zou hebben gestoken (en Maria hem een olijftak aangereikt zou hebben) is een herhaling van een soortgelijk gebeuren onder »Gregorius de Grote. Carlo's succes berust op zijn consequente bestrijding van misstanden, zijn pastorale toewijding en ascetische levenswijze. Zoals veel prelaten van zijn tijd was hij een bevorderaar van de barokke kerkelijke kunst. Hij stierf in 1584 en werd in 1610 gecanoniseerd. De eerste biograaf was Valerio 1586. Zijn neef en opvolger te Milaan, bisschop Federigo Borromeo, werd de stichter van de belangrijke Biblioteca Ambrosiana (met tienduizenden handschriften, duizenden incunabelen en honderdduizenden banden).
De verering van Carlo Borromeo vond in de landen waar de Contrareformatie doorwerkte (Zuid-Europa en de katholieke delen van Duitsland) snelle verbreiding. Zijn verering werd in de 19e en het begin van de 20e eeuw aangewakkerd door populaire biografieën onder meer van Orsenigo, en door een in Duitsland overigens - vanwege concrete toepassing aldaar van bepaalde passages op protestanten - fel bekritiseerde encycliek van »Pius x bij het derde eeuwfeest van de canonisatie Editae saepe 1910. De bisschop werd patroon van de zielzorgers en de seminaries en beschermde tegen de pest. Zijn feestdag is 4 november. De fysionomie van de heilige gaat terug op een dodenmasker in het kapucijnerklooster Porta Monforte te Milaan. Hij had een grof gezicht met hoog rondend voorhoofd, een grote neus en felle ogen. Op de afbeeldingen draagt hij een kleine, donkere ringbaard en een krans haar rond een kalend hoofd. Figini schilderde ca. 1600 portretten - onder meer in de Ambrosiana - met deze trekken. Reni en Crespi stelden hem in de eerste helft van de 17e eeuw op hun schilderijen in de San Carlo ai Catinari te Rome en het kartuizerklooster Certosa bij Pavia voor als rood getoogde kardinaal. Vaak werd hij op schilderijen afgebeeld in gebed, terwijl hij het lijden van Jezus overdenkt, onder meer door Castelli ca. 1610 in de San Carlo alle Quattro Fontane te Rome (in een nis met engel), Zurbarán ca. 1650 (voor een reliek van een kruisnagel) en Carracci ca. 1590 (in extase). De boetende Borromeo werd met doodskop en gesels uitgebeeld door Christian (beeld 1772), Egid Quirin Asam (stucwerk 1738 aan het hoofdaltaar in de ursulinenkerk te Straubing; met pestpijlen: »Cosmas & Damianus, Sebastianus), en Da Varallo (schilderij ca. 1615 in de kerk te Cellio; met een kruisreliek en een strop om de hals). Grote 17e-eeuwse cycli met details uit Borromeo's levensloop, zijn activiteiten als hervormer en ziekenverzorger en postume wonderen bevinden zich in de dom te Milaan; uit 1730 zijn er reliëfs van Mader in de Karlskirche te Wenen en uit 1776 fresco's van Knoller in de abdijkerk te Volders (Innsbruck). Onder de afzonderlijke scènes domineert de uitbeelding van zijn zorg voor de | |
[pagina 88]
| |
pestlijders, vooral in Italië: onder meer schilderijen van Borgianni 1611-12 in de San Adriano te Rome, van Bissoni ca. 1615 in de San Canziano te Padua, van Sjkreta 1647 in de Nationale Galerij te Praag, van Quellinus 1694 in het begijnenklooster te Mechelen, en een gewelffresco 1745 van De Mura in de Santa Chiara te Napels. Boeyermans liet hem op een schilderij ca. 1660 in het Museum voor Schone Kunsten te Gent de zieken de communie brengen. Werken van Commodi ca. 1600 in de Chiesa della Compagnia te Cortona, Vouet ca. 1630 in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel en Jordaens ca. 1650 in de Sint Jakob te Antwerpen tonen het visioen met Michaël (en Maria). Het schilderij ca. 1515/20 van Crespi in de Santa Maria della Passione te Milaan, waarop Borromeo onder een uiterst sobere maaltijd in lectuur verdiept is, herinnert aan zijn strenge, ascetische levenswijze. Ferretti 1923; Galbiati 1941; Rosci 1964. |
|