cessen van hun postuum geboden hulp liggen zeker in de lijn van de antieke cultus en gebruiken rond artsengoden, de Dioscuren Castor en Pollux, Asclepius en Isis Medica, maar vonden naast keizerlijke propaganda - keizer Justinianus (ca. 550) werd op hun voorspraak genezen - hun oorsprong ook en vooral in ideeën over en de beoefening van de christelijke ziekenzorg.
Hun legenden kennen verschillende tradities. In Byzantium kende men de naam van hun christelijke moeder, Theodote (in de Legenda Aurea Theodora) en een voorval uit hun leven: op aandringen van een genezen vrouw Palladia zou Damianus tegen hun principes als tegenprestatie drie eieren hebben aangenomen. Hij stierf daarom het eerst. Zijn broer zette het werk voort. Zij werden te Phereman (bedoeld is misschien Pelusion, Egypte) begraven. Na hun dood genazen zij een boer die slapend een slang had ingeslikt, en redden zij de vrouw van een zekere Malchos (of Malbo) van twee duivels. In Syrië meende men dat zij te Rome geboren waren, hun bezittingen aan de armen gegeven en keizer Carinus (?) bekeerd hadden. Door jaloerse collega's werden ze gestenigd. In Rome dacht men dat ze met nog drie andere broers, die hen bij hun werk hielpen, in Arabië geboren en onder de keizers Diocletianus en Maximianus door stadhouder Lysias in Aegae (Cilicië) gemarteld waren. De legenden groeiden ineen en nieuwe elementen en bijzonderheden werden toegevoegd: allerlei genezingen; het bevel van Cosmas om zijn minder volmaakte broer niet met hemzelf in een graf te begraven; de aard van hun martelaarschap (ook van de drie andere broertjes): folteringen, poging tot verdrinken, brandstapel, steniging en pijlen - vuur, stenen en pijlen treffen overigens de beulen zelf - en het zwaard; een eerder genezen kameel, die bij de begrafenis met menselijke stem toch een gezamenlijk graf beveelt, en tenslotte het wonder van het door kanker aangetaste been. Dit wonder was hun meesterwerk: bij een man wordt door hen 's nachts een door gangreen aangetast been geamputeerd en vervangen door dat van een juist gestorven Moor. De operatie lukt en bij het lijk ligt 's anderendaags het zieke, blanke lidmaat.
Van de plaatsen waar zij vereerd werden, onder meer Aegae, Jeruzalem, Aleppo, Edessa, was Constantinopel het belangrijkst. Een van de vier daar aan hen gewijde kerken werd door keizer Justinianus bijzonder bevoorrecht en was al spoedig zo beroemd en vooral ook zo goed uitgerust met alle soorten gemakken voor ziekenverpleging dat duizenden kwamen om er hun genezing te vinden. Die vonden ze door de ‘incubatio’, voortzetting van de antieke tempelslaap. Tijdens de slaap verschenen de heiligen in dit ‘Cosmidion’ en brachten, soms na zeer veel geduld te hebben gevraagd en zelf getoond, genezing. In de wachtlokalen waren de sterkste verhalen over hun daden ter bemoediging voor ieder leesbaar op metalen platen gegraveerd. Afschriften ervan (vijf collecties variërend van de 8e tot de 13e eeuw) zijn bewaard gebleven en leveren nog steeds een boeiende literatuur. Onlangs werd aangetoond dat een groot aantal van de diagnoses en therapieën door de artsen verricht niet alleen beantwoordde aan de wetenschap van die tijd maar ook voor een goed deel overeenstemt met nog altijd geldende medische inzichten.
Vanuit het Oosten, waar men wel drie verschillende broederparen heeft onderscheiden, op de ikonen elk met hun eigen fysionomie, raakten Cosmas en Damianus bekend en geliefd in Egypte (ivoor uit de 5e eeuw; met artsentas aan de gordel), Rusland en Griekenland (portretten in het koepelmozaïek ca. 396 in de Georgioskerk te Tessaloniki) en Italië (zeer individuele portretten met oosterse fysionomie - gelijk aan die te Tessaloniki - op het absismozaïek ca. 527 in hun kerk aan het Forum te Rome met Petrus en Paulus als begeleiders en onder de op de wolken zwevende rechter Christus). In de middeleeuwen drong hun roem door tot in Spanje en de gebieden van de Hanzesteden, waar vaak epi-