Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAlfonso Maria di Liguoriwas een zoon uit een oud, Napolitaans adellijk geslacht, waarvan de naam wellicht teruggaat op een vroegchristelijke martelaar, Ligorius. Alfonso werd in 1696 te Marianella bij Napels geboren en behaalde, na een studie in deze stad, toen hij 17 jaar was de titel ‘doctor utriusque iuris’ (in het burgerlijk en in het kerkelijk recht). Tot 1723 was hij er een gevierd advocaat. Nadat hij door een fout van zijn kant een belangrijk proces verloren had, bekeerde hij zich en werd in 1726 tot priester gewijd. Hij sloot zich aan bij een groep priesters die zich in het Napolitaanse aan pastorale zorg onder de armsten wijdden. In 1730 werd hij tot bisschop van Castellammare di Stàbia benoemd. In samenwerking met zijn ruim dertig jaar oudere vriend en leidsman Tomaso Facolja, medeoprichter van de ‘Pii Operarii’ (‘Vrome werkers’; een mobiele pastorale groep priesters) stichtte Alfonso in 1731 te Scala bij Amalfi eerst de contemplatieve orde van de redemptoristinnen en in 1732 de Congregatio Sanctissimi Redemptoris (congregatie van de heilige verlosser). In deze congregatie wijdden mannen (redemptoristen) zich - vanaf 1743, toen Facolja stierf, onder Alfonso's leiding - aan zorg voor armen en aan onderricht van de jeugd in het koninkrijk Napels en de Pauselijke Staat. Alfonso's methoden verschilden van die van veel van zijn vaak al te rationele, ver- | |
[pagina 28]
| |
lichte tijdgenoten. In tegenstelling tot de gebruikelijke bombastische preken was zijn woord eenvoudig, mild en recht uit het hart. Ook stond hij afwijzend tegenover de mening van velen, met name de jansenisten, dat de zonde door de verkondiging van ethisch rigorisme bestreden moest worden, en propageerde hij een relatief milde moraal, die de mens eerder steunt dan afschrikt. Vanaf 1745 ontplooide hij, in uiterste onthechting levend, en naast zijn drukke werkzaamheden als bestuurder, rondtrekkend pastor en predikant, een grote literaire activiteit, met als voornaamste produkten een vloed van spirituele geschriften, vooral de tweedelige Theologia moralis (1753-55; acht drukken tijdens zijn leven), en pastorale compendia, waaronder de Homo apostolicus (De apostolisch gezinde mens; 1759). Nadat hij in 1747 geweigerd had de zetel van het aartsbisdom Palermo te bestijgen, kon hij de aanstelling tot bisschop van Sant'Agata dei Goti (bij Benevento) niet ontlopen. Maar ook in die functie zette hij niet alleen zijn ascetische levenswijze, maar ook zijn pastorale werk voort. Later deed hij onder het voorwendsel van gebrekkige gezondheid afstand, om daarna nog twaalf jaar lang in een klooster van zijn congregatie te Pagani bij Napels te leven, gekweld door problemen binnen zijn stichting en onzekerheid bij zichzelf. Hij stierf in 1787. Zijn feestdag is 2 augustus.
Alfonso werd in 1839 gecanoniseerd, in 1871 onder de naam van ‘doctor zelantissimus’ (allerijverigste leraar) tot kerleraar uitgeroepen en in 1950 tot patroon van biechtvaders en moraaltheologen verheven. Het was zijn verdienste, dat tegen de jansenistische, uiterst pessimistische en rigoureuze moraal een op vertrouwen op Gods genade gebaseerde levens- en gedragsleer geboden werd, en dat tegenover de sombere predestinatiegedachte van deze stroming Maria voorgesteld werd als oerbeeld van Gods barmhartigheid en haar tenhemelopneming als uiterste teken van overvloedige mogelijkheid tot verlossing: boodschappen die in zijn tijd en lang daarna modern en bevrijdend hebben geklonken. Geen wonder dat zijn Theologia moralis, na zijn eigen edities, nog meer dan zeventig herdrukken beleefde; de Homo apostolicus zelfs 118. Zijn 111 geschriften zagen in ruim zestig verschillende talen tot in de jaren dertig van deze eeuw, toen men andere bronnen ging aanboren, te zamen in 11.125 uitgaven het licht. Eindeloos velen leerden daarin of daardoor de barmhartige liefde van Jezus-verlosser kennen en kregen de aansporing een leven volgens het evangelie te leiden. Alfonso's moraalsysteem en zijn Italiaanse overdrijving en uitbundigheid echter ondervonden ca. 1900 felle kritiek van de kant van protestantse auteurs; zijn casuïstische methode in de ethiek oogst sinds het midden van deze eeuw geen bewondering meer onder de moraaltheologen. Bijna anderhalve eeuw lang trokken de redemptoristen onvermoeid de Europese parochies langs om in zogeheten ‘volksmissies’ (een week van prediking, gebed en boete) de bestofte zielen der gelovigen op te poetsen, waarbij - vooral sinds het midden van de vorige eeuw - vaak in preken vol afgrijselijke beelden van de verschrikkingen van zonde, laatste oordeel en hel, de barmhartige boodschap van hun stichter in het niet verdween en menig parochiaan met een angstcomplex bleef zitten. Alfonso's volgelingen waren vurige vereerders en propagandisten van de ikoon ‘Maria, moeder van altijddurende bijstand’; vanaf ca. 1900 werden reprodukties van deze ikoon in katholieke kerken en huisgezinnen en op devotieprentjes op grote schaal verspreid. De congregatie bracht enkele uitzonderlijke christenen voort. Men denke aan de Weense zielzorger Clemens Maria Hofbauer (ca. 1800; patroon van hopeloze zaken!), de op »Aloysius van Gonzaga lijkende lekebroeder Gerardus Maiella (ca. 1740; ‘de wonderdoener van de 18e eeuw' genoemd en patroon van moeders en haar kinderen) en de Nederlander Petrus (Peerke) Donders uit Til- | |
[pagina 29]
| |
burg, die - met moeite priester geworden - als een ware ‘apostel van slaven, Indianen, Bosnegers en melaatsen’ vanaf 1842 tot zijn dood in 1887 op zijn missiepost te Batavia (Suriname) zijn leven in dienst stelde van de ellendigsten onder zijn medemensen en in 1982 werd gecanoniseerd. Alfonso, die begraven ligt in de kerk van het Convento dei Liguorini te Pagani en wiens dodenmasker zich daar ook bevindt, werd nog tijdens zijn leven in 1768 afgebeeld door een onbekende kunstenaar. Het werk bevindt zich in hetzelfde klooster. Dit en andere portretten waren het begin van een cliché, dat tot op de bidprentjes van het begin van deze eeuw doordrong. Men ziet een oude, grijze man in zwarte toga en schoudermanteltje, met spitse ringbaard, scherpe neus en hoog opgetrokken wenkbrauwen, de rechterhand voor de borst en in de linkerhand een boek. Zijn hoofd is schuin over de linker schouder gebogen en zijn bovenlijf kromt naar voren (hij leed aan reuma). De ogen kijken de beschouwer afwezig aan. Verder draagt hij altijd het bisschopskruis om de schouders. In aanbidding voor het altaarsacrament geknield, terwijl om hem heen de tekens van zijn bisschopsambt en enkele boeken liggen, werd hij geschilderd door Ratschiller ca. 1830 in de kerk der redemptoristen te Innsbruck. Von Rohde maakte ca. 1850 voor de Sant'Alfonso te Rome twee schilderijen: de heilige in extase tijdens een preek over Maria en zijn hulp in 1774 aan de stervende paus Clemens xiv. Cacciatore 1944; Capone 1954; Dilgskron 1887; Manders 1947. |
|