Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAlexius van Edessawas volgens een 5e-eeuwse Syrische legende, waarin zijn naam overigens nog niet genoemd wordt, de zoon van een rijke Romeinse patriciër. Op de avond van zijn huwelijksdag deelde hij zijn bruid mee te vertrekken om verder alleen een ascetisch leven te gaan leiden. Hij ging scheep naar Edessa, waar hij tot aan zijn dood van aalmoezen leefde. Vanaf de 9e eeuw zijn deze gegevens in Byzantium en Rome - waarschijnlijk door vermenging met data uit andere legendarische Vitae (met name die van Johannes Clybites, de hutbewoner) - rijkelijk aangevuld. Men verneemt de namen van de jongeman en van zijn ouders: Euphemianus en Aglaës, de sociale hoge positie van de bruid en het verloop van het gesprek in de huwelijksnacht, de reizen van Alexius en de aard en duur van zijn leven onder de bedelaars. De meest sprekende toevoeging is die van een terugkeer voor zijn dood in het ouderlijk huis, waar hij, niet herkend, tot aan het einde van zijn leven onder de trap leefde, bespot door de huisknechten; verder zijn dood en een wonderlijke gebeurtenis daarbij: een brief die hij in zijn hand geklemd hield en die er alleen door de paus uitgenomen kon worden, openbaarde zijn identiteit als zoon des huizes; en tot slot de consternatie die daarna ontstond en zijn begrafenis in de Bonifatiuskerk in Rome.
Talrijke afbeeldingen, middeleeuwse en barokke volksspelen, muzikale bewerkingen van het verhaal en moderne toneelstukken, maar ook religieuze groeperingen die in zijn naam zwakzinnigen verzorgen, bewijzen de populariteit van de asceet, die de patroon werd van pelgrims en bedelaars, van zwervers en zieken en van wie men bescherming verwachtte bij onweer en epidemieën. Relieken van Alexius, waaronder de trap, bevinden zich in de Ss. Bonifazio e Alessio te Rome. Alexius' feest wordt in het Westen gevierd op 17 juli; in het Oosten op 12 maart. | |
[pagina 26]
| |
Zozeer eert men hem in het Christelijke Oosten, dat Alexius afgebeeld wordt in houding, dracht en met de fysionomie van Johannes de Doper (fresco's ca. 1230 in het klooster te Milesjeva in Servië en 1662 in de Nicolauskerk te Kastoria in Griekenland, en een ikoon ca. 1675 in de Tretjakov Galerij te Moskou). In het Westen is zijn attribuut een trap. Soms houdt hij die vast met de hand (fresco's in de Stiftskerk te Mattighofen; aldaar afgebeeld met andere pestheiligen, »Jodocus, de 11e-eeuwse Ierse pelgrim Koloman van Stockerau en »Rochus). Soms is hij zittend, lezend of slapend uitgebeeld onder de trap (altaar ca. 1675 van Bergondi in de San Alessio te Rome; beide situaties op de miniatuur in het Getijdenboek van Catharina van Kleef). In verschillende gevallen zit hij zeer realistisch onder de trap van een preekstoel (eind 16e eeuw in het Münster te Straatsburg), onder een sacramentshuis (plastiek 1503 van Georg Erhart in de stadskerk te Donauwörth; slapend) of bij een altaar (plastiek ca. 1510 in de kloosterkerk te Heilbronn). Niet zelden gieten in deze positie een of meer onverlaten een pot boven zijn hoofd leeg: 12e-eeuws miniatuur in het Martyrologium van Zwiefalten, de genoemde afbeelding te Straatsburg; fresco 1720 van Zimmermann onder het orgel in de kerk te Maria Medingen en een gravure van Seidler naar Baumgartner in Giulini, Tägliche Erbauung eines wahren Christens, Augsburg 1755 (in de tijd daarna werd deze gravure vaak gebruikt als devotieprentje). Cycli met scènes uit Alexius' leven zijn afgebeeld op de ne-eeuwse fresco's in de onderkerk van de San Clemente in Rome (terugkeer thuis, herkenning door de paus en ontzetting van de ouders), glasramen ca. 1405/10 in de kerk te Königsberg/Neumark en die uit een Keuls klooster van de Alexius-broeders 1515 in het Kunstgewerbemuseum te Berlijn. Verder zijn er fresco's ca. 1480 in de kerk te Boppard am Rhein, een marmeren reliëf ca. 1670 van Rossi in de Sant'Agnese in Agone te Rome, een altaarsculptuur en eenMeester van Alkmaar (?), Dood van Alexius, paneel, ca. 1500. John G. Johnson Collection, Philadelphia.
Onder een druk belopen trap die toegang geeft tot een woonhuis, treffen omstanders het lichaam van de gestorven bedelaar aan. Uit de brief die de paus op de voorgrond voorleest, blijkt dat de bedelaar de zoon des huizes is. | |
[pagina 27]
| |
gewelffresco 1753 van Pfunners in de kerk te Herbolzheim en vier anonieme schilderijen 1770 in de refter van het genoemde klooster te Keulen. Op een schilderij uit 1648 gaf La Tour weer hoe Alexius' lichaam door een bediende gevonden wordt. De consternatie daarbij onder de betrokken personen wordt getoond op een aan de Meester van Alkmaar toegeschreven paneel ca. 1500 tegen de achtergrond van de trap (John G. Johnson Collection te Philadelphia). De oudste literaire bewerking van de legende is het Franse La chanson de Saint Alexis 1040 met navolgingen in Engeland, Italië en Spanje. Onder de Duitse versies uit de 12e en 13e eeuw is een novelle in verzen van vóór 1275 door Konrad van Würzburg van belang. Daarin wordt gepeild naar de aard en de motieven van de christelijke asceet. Na de Legenda Aurea was er voor het Alexiusverhaal ook uitvoerig plaats in de verzamelingen met legenden van Hermann von Freitzlar (Heiligenleben 1343-49), van de humanist Boninus Mombritius (Sanctuarium ca. 1480) en van de kartuizer Surius (De probatis sanctorum historiis Keulen 1570-75). Uit 1600 is er het stuk van Bensi in de traditie van het jezuïetentoneel. Het thema werd in 1645 door de produktieve Spaanse priester Montero y Cataña omgewerkt tot een modern drama met nieuwe fantastische elementen, met optredens van engelen en duivels, met een huwelijksconcurrent en met Alexius' tweestrijd tussen aardse en goddelijke liefde. Ook werd het door een Italiaanse anonymus in 1634 voor het eerst in de klassieke, dramaturgische eenheden van tijd, plaats en handeling gecomprimeerd. Voor de Tweede Wereldoorlog is Le pauvre sous l'escalier 1920 van Ghéon vaak vertaald en gespeeld. Het was een mysteriespel in een moderne vorm, dat naast literaire aspiratie ook een sociale intentie had. Scepsis en spot, maar ook levendige interesse voor Alexius' innerlijke problematiek komen naar voren in de roman van Jarnes uit 1928. Landini componeerde in 1632 Il Sant'Alessio, een belangrijk vroeg muziekdrama in de traditie van het Romeinse oratorium (»Filippo Neri) op een tekst van Rospigliosi; en op hetzelfde libretto componeerde Spagna in 1663 Pellegrino nella patria. Ghisi schreef in 1957 een vocaal werk Vita, morte miracoli di Sant'Alessio. Krausen 1973; Pariset 1938; Rösler 1905; Sckommodau 1957; Wiegers 1956; Würzburg 1898. |
|