Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAlbertus de Grote,dominicaner monnik, geleerde en kerkleraar, werd ca. 1200 te Lauingen uit een adellijk geslacht geboren. In 1223 trad hij te Padua in de orde van de predikheren (»Dominicus). Na in verschillende steden onderricht te hebben gegeven, werd hij in 1248 docent aan het toen juist opgerichte Studium Generale van zijn orde te Keulen. Daar was »Thomas van Aquino zijn belangrijkste leerling. Van het bisschopsambt dat hij op bevel van paus Alexander iv in 1260 te Regensburg op zich had genomen, zag Albertus al na twee jaar af. Na een korte inspanning - door Urbanus iv daartoe aangezet - als kruistochtprediker in Duitsland en Bohemen, en na enkele jaren onderricht te Würzburg en Straatsburg, vestigde hij zich in 1270 voorgoed te Keulen. Daar leefde en werkte hij tot aan zijn dood op 15 november 1280.
Albertus' verdiensten liggen, naast inspanningen voor zijn orde en bemoeienissen op | |
[pagina 24]
| |
kerkpolitiek gebied, vooral op het terrein van de wetenschap. Als geen ander beheerste hij, enerzijds met een voor die tijd begrijpelijke waardering voor de magie, anderzijds met kritische distantie en zin voor onderzoek als grondige vernieuwer, de natuurwetenschappen (vooral botanica en zoölogie) en in samenhang daarmee de filosofische en theologische methodologie. De kritische houding werd hem ingegeven door de Aristotelische geschriften, ideeën en methoden die al in de 12e eeuw herontdekt en bestudeerd waren en voor de ontwikkeling en verspreiding waarvan hij zich als geen ander inzette. Daarmee werd hij de baanbreker voor het 13e-eeuwse scholastieke systeem. Zijn vele, niet onbelangrijke theologische geschriften, onder meer een groot Sentensen-commentaar (reflecties op uitspraken van patristische auteurs; »Isidorus van Sevilla), een commentaar op Pseudo-»Dionysius en Liber de proprietatibus rerum (kenmerkend voor Albertus: Over de eigenschappen der dingen), werden in de tweede helft van de 12e eeuw in de schaduw gesteld door de roem van zijn leerling »Thomas van Aquino. Desondanks maakte zijn immense commentaar op Aristoteles, waaraan hij jarenlang werkte, hem onsterfelijk. Albertus' ideeën beïnvloedden de grote leermeesters van de latere Duitse mystiek, zoals Meister Eck(e)hart (ca. 1300) en Nicolaus van Kues (ca. 1450).
Te Keulen werd het graf van Albertus, die reeds tijdens zijn leven door velen gerespecteerd werd, al kort na zijn dood vereerd. Legendevorming leidde in 1480 tot een Keulse geïllustreerde editie: de Legenda literalis Alberti Magni van Rudolphus de Noviomagio. In de nadagen van de scholastiek in de 15e eeuw - toen men zich verloor in disputen over het al dan niet bestaan van universele ideeën - was er in en rond Keulen een opbloei van Albertus' methoden en denkbeelden. In 1622 werd zijn verering door Rome goedgekeurd en in 1931 schonk Pius xi hem de titel ‘kerkleraar’. Al vanouds de patroon van de mijnwerkers, is hij sinds 1941 ook nog die van de natuurkundigen. In ca. veertig delen wordt zijn werk vanaf 1955 opnieuw uitgegeven. Zijn feest valt op zijn sterfdag. Albertus wordt ofwel afgebeeld in zijn ordekleed ofwel in bisschoppelijk ornaat. Zijn attributen zijn boek, staf en/of schrijfveer; vanaf de barok ook wereldbol (geleerde), gesel of doodskop (asceet). Men kent hem staande, zittend (leraar) of liggend (grafsculptuur) of weergegeven in de vorm van een borstbeeld. De oudst bekende voorstelling, op een glasraam 1279 uit de oude dominicanerkerk te Keulen, ging verloren. In de middeleeuwen staat hij als bisschop op de lederen band ca. 1325 van zijn eigenhandig geschreven Matteüs-commentaar in het Historisches Archiv te Keulen; in ordedracht zit hij aan een lessenaar op een fresco 1352 in de kapittelzaal in het klooster te Treviso; staande met attributen wordt hij weergegeven op een glasraam ca. 1390 in de dominicanerkerk te Colmar; als aanvoerder van heilige medebroeders op de predella 1436 van Fra Angelico in de National Gallery te Londen. Meestal als halffiguur komt hij voor in ordestambomen (als familie-genealogieën geconstrueerde overzichten van leden van een religieuze orde), onder meer op het fresco ca. 1440 van Fra Angelico in de kapittelzaal van het klooster San Marco te Florence en op een houtsnede 1473 in het British Museum te Londen. Vanaf de 15e eeuw werd vooral de staande, plastische figuur gewaardeerd (15e-eeuws houten reliëf op het altaar van de dominicanerkerk te Toledo), soms met humanistenbaret (fresco ca. 1500 in de cyclus van Thomas van Aquino in de Sankt Blasius te Regensburg). Een anoniem schilderij ca. 1450 in het Sankt-Annen-Museum te Lübeck toont een afbeelding van de schrijvende Albertus naar analogie van »Gregorius de Grote met een inspirerende Heilige-Geestduif aan het oor. In de tijd van de barok ontstonden onder invloed van de zaligverklaring in 1622 nieuwe typen: de liggende figuur op de reliekschrijn 1671 in de Sankt Andreas te Keu- | |
[pagina 25]
| |
len of de verkondiger met de opgeheven rechterhand als spreekgebaar: beeld ca. 1650 van Quellinus de Oudere aan een biechtstoel in de Pauluskerk te Antwerpen. Lerolle vervaardigde ca. 1900 voor de Sorbonne te Parijs een muurschildering met een docerende Albertus, en Marcks plaatste in 1956 voor het universiteitsgebouw te Keulen een bronzen leraarbeeld. De enkele historiserende scènes betreffen Albertus te midden van zijn leerlingen, soms de Aquiner aanwijzend (fresco ca. 1290 in de Santa Maria del Piano te Loreto Aprutino), of de legendarische verschijning van Maria aan de geleerde, aan wie zij wijsheid bracht (men vergelijke »Bernardus van Clairvaux): 18e-eeuwse gravure in Annus dierum sanctorum (Augsburg ca. 1770) van Götz en Klauber. Romantische fantasieën verschenen in 1839 in opdracht van koning Carlo Alberto van Sardinië op schilderingen en glasramen in de Albertuskapel in de tuin van Castello Reale te Racconigi. In Westfaalse en Oostenrijkse kerken hingen vanaf de 17e tot in de 19e eeuw ‘Albertitafeln’. Rondom een scène, soms met de celebrerende bisschop Albertus, soms met een Drieëenheid, werd in negen dubbelbeelden de tegenstelling geïllustreerd tussen uiterlijke goede werken en de ware interne christelijke levenshouding. Ze waren geïnspireerd op negen spreuken, die Albertus tijdens een viering van de eucharistie zouden zijn ingegeven. Esposizione 1930/31; Fries 1965; Scheeben 1955; Scheeben/Waltz 1932; Stammler 1959. |
|