Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdEgidius,uit Athene, vertrok ca. 700 uit zijn stad na zijn ouderlijk erfdeel te hebben weggeschonken, en hij werd kluizenaar bij de monding van de Rhône in de Provence. Verhuisd naar de omgeving van Nîmes, werd hij daar door een hinde met haar melk gevoed. Tijdens een jacht, waarbij koning Wamba (naam van een Visigoten-koning ca. 675) het dier achtervolgde, ving Egidius de voor het hert bestemde pijl op, werd gewond en bleef kreupel. Met de hulp van de koning stichtte hij een klooster, het huidige Saint-Gilles (Gard; Gilles is de Franse naam voor Egidius). Karel Martel - volgens de versie van de Legenda Aurea was het »Karel de Grote, die Roland incestueus bij zijn zuster Gisela verwekt had - vroeg hem vanwege een uit schaamte niet gebiechte en daarom niet vergeven zonde om voorspraak. Tijdens een door Egidius voor dat doel opgedragen mis legde een engel een brief op het altaar met het bericht van de vergeving. De Legenda Aurea vertelt bovendien over Egidius' wonderen te Athene (genezingen van ziekte, slangebeet en bezetenheid), over zijn vertrek na de dood van zijn ouders naar Rome met een schip dat hij van de ondergang redde, een kort verblijf bij de theoreticus van de ascese in het Westen, Caesarius van Arles, en bij een kluizenaar Veredemius en over een regenwonder, waarmee hij een einde maakte aan langdurige droogte. Naar Rome gereisd om steun te vragen voor zijn klooster wierp Egidius - waarschijnlijk met het oog op een gemakkelijk transport - twee hem door de paus geschonken, van apostelfiguren voorziene houten deuren in de Tiber, om ze later weer in de haven van zijn stad terug te vinden. Egidius stierf ca. 720 als eerste abt van de abdij Saint-Gilles.
Egidius' legende (met stereotiepe ‘wonderen’), Frankische propaganda (via vanuit Saint-Gilles gestichte kloosters in Frankrijk, Engeland en Duitsland) en een groot werkterrein voor zijn patronaat maakten hem bekend en geliefd. Het grote klooster van Saint-Gilles op de route naar Santiago de Compostela trok vele vereerders van de bijna universele beschermheilige: namelijk van zogende en onvruchtbare vrouwen, boogschutters, kreupelen en melaatsen, smeden, bedelaars, en vooral alle zondaars. Men riep hem aan bij regen en bij gevaar voor schipbreuk. De legende van de hinde gaat terug op een Semitische sterrenmythe en bereikte via Griekse jachtsagen (Herakles en de Keryntische hinde) het middeleeuwse Westen (vgl. »Genoveva). Egidius wordt gevierd op 1 september. De heilige Egidius werd afgebeeld als benedictijner abt of als eremiet met een pijl en met een hinde aan de voeten. Soms doorboort de pijl zijn eigen hand zoals op een werk ca. 1500 van de Meester van Saint-Gil- | |
[pagina 130]
| |
les, waarop de koning aan de spits van zijn jachtgezelschap eerbiedig voor hem knielt. Men vindt Egidius vooral voorgesteld in bedevaartscentra; alleen (11e-eeuws fresco in de onderkerk van de San Clemente te Rome); in groepen - hij was een van de »Veertien Noodhelpers - en in cycli. Op een 13e-eeuws glasraam te Chartres draagt hij als abt kazuifel en staf. Een cyclus vindt men op fresco's ca. 1195 in de Chapelle Saint-Gilles van de crypte te Saint-Aignan-sur-Cher bij Tours, aan de reliekschrijn van Karel de Grote te Aken, en op de Egidius- en Karel-de-Grote-ramen te Chartres uit de 13e eeuw. De groep linksonder in de archivolten van het rechter zuiderportaal ca. 1220 te Chartres beeldt de scène uit met de hinde tijdens de jacht. Op het 15e-eeuwse paneel met ‘de mis van Egidius’ van de Meester van Saint-Gilles vindt deze scène plaats in de abdijkerk van Saint-Denis (»Dionysius). De zondevergeving aan Karel de Grote komt voor in de Karelcycli. Commentatoren zien in de trits van het Eremietenaltaar van Hieronymus Bosch uit ca. 1500 in het Venetiaanse Dogenpaleis (links: »Antonius, midden: »Hieronymus en rechts: Egidius) een repercussie van de traditionele drieslag: resp. het werkende, het godbegerend en het godschouwend leven, zoals beschreven door de mystici, onder meer Jan van Ruusbroec ca. 1330 in Die Cierheyt der Gheesteleker Brulocht. Een Latijnse Vita sancti Aegidii werd ca. 1160 in Rijnlands-Frankisch dialect tot een metrisch gedicht omgewerkt. Daarvan zijn twee grote fragmenten bewaard gebleven. Boulard 1933; Hinkle 1965; Lejeune 1961; Petourand 1949; Pschmadt 1911. |
|