Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdGenoveva van Parijswas de legendarische stichteres van de koningsabdij Saint-Denis (»Dionysius) bij Parijs. Zij werd volgens de legende in 422 te Nanterre geboren en hoedde als kind de kudde. Toen zij 15 jaar was, werd zij door bisschop Germanus van Auxerre aangespoord in het klooster te gaan. Daarop ging zij naar Parijs, waar zij in een klooster een leven van gebed en boete leidde. Men vertelt over haar wonderlijke zaken: toen haar moeder haar als kind eens sloeg, werd de vrouw met blindheid geslagen, maar door het meisje weer genezen. Bij haar gebed 's nachts kon Genoveva zomaar een kaars doen ontvlammen; als de duivel het licht dan met een blaasbalg wilde doven, zorgde een engel ervoor dat de kaars weer ging branden (vgl. »Gertrudis). Toen zij rondging om de arbeiders bij de bouw van het klooster Saint-Denis te voeden, vulde de pot met eten zich weer wonderbaarlijk als hij leeg was. Bij de Hunnen-inval in Gallië onder Attila in 451 zou Genoveva Parijs van plundering en verwoesting gevrijwaard hebben (vgl. »Leo de Grote). Zij moet ca. 502 te Parijs zijn gestorven. Na haar dood verscheen zij in tijden dat er de pest heerste en bemoedigde de zieken. Toen in 1129 in de stad een ziekte onder het graan was uitgebroken, waardoor het brood vergiftigd werd, verdween het kwaad bij een processie met haar relieken. De processie werd in Parijs ook gehouden om bij droogte regen af te smeken.
Genoveva was in het middeleeuwse Frankrijk als patrones van herders, tapissiers, kaarsenmakers en wijnbouwers, en ook van de stad Parijs een populaire heilige. Men riep haar aan bij pest, koorts, ooglijden en bij droogte, brand en belegering. In haar stad Parijs begon Chlodwig i ca. 500 met de bouw van een aan Genoveva gewijde kerk, die in de 12e eeuw door de heilige abt van het klooster Sainte-Geneviève, Stephanus, de latere bisschop van | |
[pagina 160]
| |
Doornik, vergroot werd. Toen deze kerk in verval geraakt was, bouwde men van 1759 tot 1790 op een terrein daarnaast een neoclassicistische tempel die een jaar later al onder de naam Panthéon geseculariseerd werd. De relieken van Genoveva verbrandde men tijdens de Franse Revolutie op 21 november 1793 in het openbaar; de schrijn werd omgesmolten. Haar feestdag is 3 januari. Genoveva van Parijs werd soms afgebeeld als herderin, meestal in het habijt van een moniale. Haar attributen zijn vaak een duiveltje met een blaasbalg bij de vlam van een kaars, die zij vasthoudt, en een engeltje dat de vlam weer aansteekt (miniatuur ca. 1505 in het Livre d'Heures van Hendrik iv). Soms vergezelt haar alleen de engel (beeld ca. 1220/30 uit het klooster Sainte-Geneviève te Parijs) of het duiveltje (Hugo van der Goes, grisaille van een altaarvleugel ca. 1470). De kaars draagt zij op een paneel ca. 1500 van de Meester van Sigmaringen, de kom met voedsel op een 15e-eeuws wandtapijt in het Landesmuseum te Darmstadt. Een glasraam ca. 1550 in de kerk te Saint-Julien-du-Sault (Yonne) heeft een levenscyclus. De belangrijkste cyclus vindt men in het Parijse Panthéon waar Puvis de Chavannes in 1874-78 en 1897-98 in twee delen een reeks taferelen uit haar jeugd en een met momenten uit haar zorg voor Parijs aanbracht. Onder de zelfstandig afgebeelde scènes kan gewezen worden op de voorstelling van de herderin op schilderijen van Champaigne ca. 1650 en van Eisen ca. 1780 in de Saint-Médard te Parijs. Een anonymus uit de school van Fontainebleau plaatste de herderin Genoveva op een 16e-eeuws schilderij in de Saint-Merri te Parijs, zittend te midden van de kudde met boek, schepel en hondje, in een kraal van menhirs. Haar roeping door Saint Germain d'Auxerre werd afgebeeld op een werk ca. 1775 van Lagrenées in de Saint-Thomas-d'Aquine te Parijs, en de scène met de duivel en zijn blaasbalg uitvoerig op een miniatuur 1384/1409 in het Brevier van Orgemont. De verschijning tijdens de pest was onderwerp van een schilderij 1767 van Doyen in de Saint-Roche te Parijs. Haar patronage bij droogte werd uitgebeeld op werken van Largillière 1695 in de Saint-Étienne-du-Mont en van Troy 1725. Péguy bundelde in het eerste deel van La Tapisserie de Notre Dame 1912/13 zijn gedichten over Genoveva van Parijs. De naam van de heilige Genoveva had een heel eigen doorwerking. Een gefingeerde genoveva van brabant werd de hoofdpersoon in een in de 15e eeuw door de karmeliet M. Emichius te Maria Laach geschreven verhaal. Het was zijn bedoeling om binnen deze raamvertelling te verhalen van een aantal wonderen waardoor de stichting gelegitimeerd werd van de Mariakapel te Laach, waar de heilige Genoveva reeds lang vereerd werd. De auteur paste daarvoor tendentieus een veel ouder bericht over ten onrechte beschuldigde en gestrafte echtgenotes aan (Crescentia in de Kaiserchronik, rond het midden van de 12e eeuw geschreven te Regensburg, en Sibylle en Berta van »Karel de Grote). Ook over een 13e-eeuwse heilige recluse (in een kluis ingemetselde ascete), Ida van Toggenburg, bestond een zelfde legende, door Albrecht van Bonstätten geschreven en in 1590 door Petrus Canisius (»Ignatius van Loyola) gepubliceerd. In Emichius' werk waren namen en situaties veranderd. In zijn verhaal werd Genoveva een Brabantse vorstin - geen heilige - gehuwd met de paltsgraaf Siegfried van Ballenstädt (ca. 1100). Diens vriend Golo, die zij ooit afwees, beschuldigde haar bij haar man ten onrechte van ontrouw. Veroordeeld tot de doodstraf werd zij echter door haar beul vrijgelaten. Een door Maria gebrachte hinde hield Genoveva en haar zoon Schmerzensreich in een hol in de wildernis in leven. Het dier voerde na zes jaar de echtgenoot tijdens een jachtpartij naar hun verblijfplaats. Genoveva herwon - toen zij door hem herkend was en alles uitgelegd was - haar eer en Golo moest gruwelijk sterven. Bij het hol verrees de genoemde kapel. Dit ‘epische’ Genoveva-van-Brabant-verhaal werd | |
[pagina 161]
| |
Pierre Puvis de Chavannes, twee delen van de Genoveva-cyclus uit 1874-78 in het Panthéon te Parijs: ontmoeting met bisschop Germanus van Auxerre en haar zorg voor de Parijzenaren tijdens een hongersnood.
| |
[pagina 162]
| |
door volksverhalen en drama's vanaf de 17e eeuw nog bekender dan dat van de Parijse heilige. Genoveva van Brabant, altijd armzalig gekleed en meestal in een woeste omgeving, vaak bij haar hol, in gezelschap van de hinde en haar zoontje, werd vooral in de 19e eeuw afgebeeld na het verschijnen van de stichtelijke, historiserende publikaties ca. 1825 van Schmidt. Hij veroorzaakte een golf van romantische illustraties, onder meer van de hand van Richter 1848. Ook het nog te vermelden drama van Tieck werd romantisch geïllustreerd door Ritter von Führich, die - door de figuur gegrepen - bovendien een olieverfschets ca. 1850 met Genoveva en haar zoon naliet. Cycli bevinden zich op 15e-eeuwse fresco's in het Palazzo Nero te Corredo (prov. Trente) en op reliëfs 1667 aan een altaar in de kerk te Fraukirch (bij Maria Laach). Een gravure in Annus Dierum ca. 1770 van Götz en Klauber toont de verschijning van de gekruisigde Jezus samen met een Genoveva aan de in Denemarken zeer vereerde heilige abt Willem van (het klooster te) Eskilsó. Bijschriften doen vermoeden dat men met Genoveva de ongelukkige echtgenote te maken heeft, omdat erin over ‘vervolging’ en ‘lijden’ gesproken wordt. Bovendien draagt zij voorname kleding en een scepter. De jezuïet De Cerisiers isoleerde in zijn L'innocence reconnue ou la vie de Sainte Geneviève 1638 het Genoveva-van-Brabant-verhaal uit de mariale context. In het volksverhaal speelden de gebeurtenissen zich voortaan weer af in de tijd van Karel Martel en na Genoveva's dood werden Siegfried en haar kind kluizenaars in het hol. Deze versie dramatiseerde men in de 16e en 17e eeuw in het jezuïetentoneel (anonymus 1597 uit Willisau, Avancini 1668 en weer een anonymus 1673 uit Wenen) en in minstens een Franse en een Italiaanse, twee Spaanse en een Nederlandse (Wouthers 1644) bewerking, in het theater van reizende groepen en in poppenspelen (Von Pauersbach en Schikaneder ca. 1795). Bij Maler Müller 1781, Hebbel 1843 en Ludwig ca. 1850 werden de karakters uitgediept en droeg de psychologische analyse van de relatie Genoveva-Golo bij aan de tragische dramatiek. Tiecks Genoveva 1800, het eerste christelijke drama van de Romantiek, was een poging om haar geestelijke groei naar heiligheid te tonen. Schumann/Reinick componeerden in 1847-49 een opera die in 1850 de première beleefde. Condeescu 1938; Duhamelet 1952; Eckert 1946; Giteau 1953; Jaquin 1952; Kentenich 1927; Morassi 1925/26; Sauerborn 1896; Schneider 1952 en 1955; Sonnwaldt 1937; Vacandard 1923. |
|