Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Barbara(van Nicomedië?), maagd en martelares, kan eerder bogen op fraaie legenden dan op gefundeerde historiciteit. Mogelijk ligt het martelaarschap in 306 van een vrouw onder Maximinus Daia, de medekeizer van Galerius, aan de legende ten grondslag. Het oudste handschrift van haar Passio uit de 9e eeuw geeft een 7e-eeuwse compilatie (waarschijnlijk uit Egypte) van verschillende legendarische tradities. Als beeldschoon jong meisje zou Barbara door haar rijke, tirannieke vader Dioscuros in een toren zijn gezet, waar ze christin werd door - merkwaardigerwijs - zichzelf te dopen. Na een dispuut met haar vader beschermde een wonderbare muur haar tegen het op haar gerichte zwaard. Op de vlucht voor zijn bedreigingen opende zich voor haar een rots waarin ze veilig was totdat een herder haar verried. Ze werd gegeseld, met vuur gekweld en naakt door de stad gejaagd. Nadat zij beloofd had allen die zich in de toekomst Jezus' lijden en haar martelaarschap met eerbied zouden herinneren, tegen pest en elke nood te beschermen, werd zij door haar vader eigenhandig onthoofd. Daarop trof hem de bliksem. Volgens een traditie zou zij te Nicomedië, volgens een andere in de Syrische stad Heliopolis gemarteld zijn.
Vanuit het Oosten (Edessa, Cairo, Constantinopel) bereikte met Barbara's overgebrachte relieken (naar Venetië, dan Torcello en Piacenza) ook haar verering het Westen. Een bewerking van een 12e-eeuwse versie van de legende op het einde van de 14e eeuw door de augustijn Johann van Wackerzeele leidde een hoogtepunt in. Fantasie overheerst in deze versie. Barbara, een nazaat van Isaï (Jesse; Jes. 11,1), zou door bemiddeling van een bode Valentinus onder invloed van Origenes en van verschijningen christin geworden zijn: een engel toonde haar het hoe en waarom van de incarnatie en het Jezuskind demonstreerde haar zijn lijden. Het was Johannes de Doper die haar doopte. De invloed van deze bewerking was zo groot, dat ze in de tweede helft van de 15e eeuw met andere legendarische elementen opgenomen werd in de vroegste gedrukte uitgaven van de Legenda Aurea. Daarin is Valentinus een priester die haar doopt, en het relaas is gelardeerd met sterke verhalen: zij schrijft een kruis in het marmer van het badhuis en laat er een voetafdruk in achter, bespuwt de idolen van haar vader en laat de trouweloze herder in steen, diens schapen in sprinkhanen veranderen. Na een geseling, waarvan Jezus zelf de wonden heelt, volgt een reeks martelingen (fakkels tegen haar zijden, ondersteboven ophangen, hamerslagen op het hoofd, borsten afgesneden), uitlopend op een onthoofding op een berg. De toren, waarin Barbara ter ere van de Drieëenheid een derde venster liet maken, werd vanaf de 14e eeuw haar attribuut bij uitstek. Zij beschermt op grond van elementen uit de legenden vooral de mijnwerkers (de berg opende zich), maar daarnaast vele andere groepen en beroepen: gevangenen, bouwvakkers en steenkappers (toren), allen die met ijzer en explosieven omgaan (bliksem): van artilleriesoldaten tot klokkengieters; van studenten (leergierigheid), tapissiers en bezembinders tot hoedenmakers (waarschijnlijk vanwege haar Franse naam ‘barbe’, verstaan als [sikke]baard, van geiten, waarvan deze lieden het haar gebruiken). Barbara beschermt verder tegen blikseminslag en brand en bezorgt, mits men haar eert, een goede dood. Haar feest is op 4 december. Barbara's voornaamste attributen zijn, naast die van elke martelares (boek of palm), en naast de vermelde toren met drie vensters, een fakkel (marteling), een kelk met hostie (verwijzend naar haar bijstand aan de stervenden, die immers de eucharistie behoren te ontvangen), een zwaard (vanaf de 15e eeuw) of haar vader Dioscuros aan haar voeten, soms een kanon (Morini/Moroni, schilderij ca. 1560). Vanaf de 14e eeuw draagt zij vaak een kroon. Een struisvogel- of pauweveer in | |
[pagina 55]
| |
Jan van Eyck, Barbara, paneel, 1437. Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. De schilder veranderde het doorgaans in de hand gedragen of aan haar voeten opgestelde attribuut van de heilige, een toren, in een grootse achtergrond: de bouw van een gotische toren is in volle gang. Boven werken mannen aan een treerad. Barbara houdt haar andere attributen, een boek en een martelaarspalm, op haar schoot.
haar hand gaat terug op verhalen dat het kind Jezus haar een dergelijk voorwerp als teken van maagdelijkheid gaf of dat de gesels van haar marteling daarin veranderden. Barbara is altijd modieus gekleed en gekapt, naar de smaak van de tijd. De vroegste afbeelding van Barbara, in tunica met mantel, hoofddoek en nimbus en met martelaarskruis en boek, is een pijlerfresco 705/07 in de Santa Maria Antiqua te Rome. Met antiek gebedsgebaar en in vorstelijk gewaad verschijnt zij op schilderingen in de Cappadocische holenkerken (onder meer 11e eeuw in Tjarakle Kilisse, Turkije) en een enkele maal op een ikoon (tweede helft 15e eeuw in de Tretjakov Galerij te Moskou). In het Westen is zij met haar toren afgebeeld onder meer op werken van Keulse meesters, bijvoorbeeld een altaar ca. 1330 in het Wallraf-Richartz-Museum te Keulen, en vooral het paneel 1437 van Jan van Eyck (met op de schoot een groot geopend boek, palm en achter haar een gotische toren in aanbouw) in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Daarnaast kwam de kelk enkele malen voor (raam ca. 1360 uit de Stephansdom, nu in het Historisches Museum te Wenen) en werd deze vanaf de 15e eeuw - met of zonder hostie - in het Noorden algemeen (vleugel van het Sebastianus-altaar 1516 van Holbein de Oudere en Weiss' ontwerp voor een altaarstuk met Barbara die knielt voor een door putti omhoog gedragen kelk). Zelfs in protestantse kring komt Barbara aldus voor als aanmaning tot deelname aan het avondmaal: bijvoorbeeld anoniem schilderij ca. 1750 in de Evangelische Kirche te Holzkirch bij Ulm. Daarbij kwamen soms de fakkels (gobelin ca. 1425 uit Neuburg aan de Donau in het Kunstgewerbemuseum te Keulen) en een enkele maal de veer (Baldung Grien, raam ca. 1520 uit het vroegere kartuizerklooster te Keulen). Een zwaard draagt zij op het altaar van Michael Pacher in het Stift Wilten (met toren en kelk). Dioscuros aan haar voeten ziet men op een triptiek ca. 1510 in de Münsterkerk te Aken. In haar knusse | |
[pagina 56]
| |
kamer op het paneel 1438 van Robert Campin bidt Barbara koket uit haar getijdenboek en is het attribuut van de toren een element geworden in het landschap dat vanuit het raam zichtbaar wordt. Op haar talloze ‘Andachtsbilder’ komen vanaf de 15e eeuw alle attributen voor. Speciaal als patrones van de mijnwerkers ziet men haar te midden van haar beschermelingen aan de arbeid (met haar attributen) op een schilderij ca. 1730 uit de oude ijzermijn Kressenberg bij Traunstein (Oberbayern). Auer schilderde haar ca. 1850 met »Elisabeth van Thüringen op porseleinen ondergrond. Grote cycli, waarin vrijwel alle bovengenoemde details worden weergegeven, getuigen vanaf de 15e eeuw van Barbara's, door de legendebewerkingen en door mysteriespel en volkstoneel opgewekte populariteit. Men denke voor het Noorden aan de polyptiek ca. 1425 van Meester Francke, het altaarstuk 1447 van een anonymus in de Barbarakirche te Wrocław en een eind-15e-eeuwse fresco-reeks in het dominicanerklooster te Leipzig; voor het Zuiden aan een altaar ca. 1475 van de Meester van Marti de Torres, een predella ca. 1500 van Cozzarelli en het fresco 1492-94 van Pinturicchio in de Borgia-appartementen in het Vaticaan. Alle gaan terug op de 12e-eeuwse versie van de legende. De versie van Wackerzeele lag ten grondslag aan het altaar ca. 1480 van Michael Pacher in Neustift bij Brixen, aan de grote eind-15e-eeuwse triptiek van de Meester van de Barbara-legende in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel en aan het gesneden altaar van Wannebecq (zelfde tijd) in het Musée du Cinquantenaire eveneens te Brussel. Op een fresco-reeks 1524 van Lotto voor het Oratorio di Santa Barbara te Trescore bij Bergamo wordt het lijden van martelaressen, onder wie Barbara, als navolging van het lijden van Jezus voorgesteld. Voor afzonderlijke uitbeelding koos men haar bevel tot het aanbrengen van het derde venster (Meester van San Miniato, predella ca. 1470), de vlucht uit de toren (Rubens, schilderij ca. 1620) en vooral - als altaarstuk - de onthoofding: miniatuur ca. 1120 in het Passionale van Stuttgart; een werk van Leichner ca. 1770 en een altaarstuk ca. 1775 van Martin Johann Schmidt (Kremser Schmidt) in de kerk van het Stift Melk in Oostenrijk. Simeon Metaphrastes schreef Certamen sanctae Barbarae ([wed]strijd van Barbara; »asceten) 9e eeuw en »Johannes van Damascus een enkomion (loflied). Onder de middeleeuwse mysteriespelen zijn twee Bretonse versies van het anonieme An Buhez Sante Barba uit 1517 en 1647 om hun originaliteit en bondigheid het belangrijkst. ‘Dicta’ 1898-99; Gaiffier 1959 en 1960; Lockwood 1956; Pylkkänen 1966. |
|