Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdFelix & Adauctuswaren christenen die omstreeks 305 - waarschijnlijk in de scherpe vervolging onder Diocletianus - gemarteld zijn. Hun feest is al in de tweede helft van de 4e eeuw te Rome gevierd. In 1905 werd in de catacombe van Commoldilla aldaar hun graf teruggevonden met de grotendeels bewaard gebleven epitaaf. Daarop leest men het gedicht dat bisschop Damasus (»Hieronymus) ca. 370 ter ere van deze martelaren maakte en er heeft laten aanbrengen. Een historisch niet betrouwbare legende uit de 6e eeuw verklaart de naam Audactus (te verstaan als: toegevoegd) uit het verhaal dat deze zich vrijwillig voegde bij het gezelschap van Felix toen hij hem naar de plaats van de terechtstelling gevoerd zag worden. Na Felix droeg een aanmerkelijk aantal andere christelijke heiligen deze naam.
De naam Felix (vruchtbaar, gelukkig, gelukbrengend) werd in de oudheid vaak aan vrijgelaten slaven gegeven en kwam wellicht ook onder de christenen dikwijls voor. Het is niet onmogelijk dat een haast onontwarbare knoop van Felix-legenden daarmee te maken heeft. Men weet immers - en het verklaart voor een deel de frequentie van de naam - dat het christendom spoedig niet alleen vooral bij de laagste sociale groepen in het Rijk aansluiting vond, maar met name ook betrekkelijk snel het probleem van de Romeinse slaverij ten dele wist op te lossen door aan elke maatschappelijke laag in principe gelijke rechten toe te kennen: zo was bijvoorbeeld bisschop Calixtus i van Rome ca. 220 een vrijgelaten slaaf van een Carpophorus ‘uit het huis van Caesar’. Deze gelijkstelling betrof overigens niet de vrouwen, die in strijd met de vroegste christelijke gebruiken al snel door de exclusief mannelijke hiërarchische kerkstructuren eeuwenlang - tenzij zij als »maagden hun vrouw-zijn negeerden - naar de marge werden gedrongen. Felix was ook de naam van een bisschop van Rome ca. 270, die men eerst na eeuwen als martelaar is gaan beschouwen. Hetzelfde gebeurde pas in de 6e eeuw met een Felix ii, die in 355 nog tijdens het leven van zijn verdreven voorganger Liberius de Romeinse zetel beklom en een van de weinige Romeinse bisschoppen was die een eigen opvolger aanwezen. Felix iii, bisschop van Rome ca. 490, was weer een gehuwde zoon van een Romeinse priester, die zoals hij de naam Felix had gedragen, maar hij behoorde al tot de Romeinse nobelen. Hij was een van de voorouders van »Gregorius de Grote. Felix iv, pas door Baronius in het Romeinse Martyrologium (1568-98) opgenomen, liet de mozaïe- | |
[pagina 142]
| |
ken aanbrengen en zichzelf daarop vereeuwigen in de kerk van »Cosmas en Damianus bij het Forum te Rome (zijn afbeelding is er nu gereconstrueerd). Daarnaast is nog een aantal andere niet-Romeinse martelaren met de naam Felix bekend. Bij een heilige Felix van Nola ca. 480 begint de verwarring. Hij zou een zoon van een Syrische immigrant geweest zijn, die priester (niet zoals men later meende: bisschop) van de kerk te Nola werd. Tijdens een niet nader aangeduide vervolging zou hij gevangen genomen, maar weer vrijgelaten zijn (volgens een legende door engelen bevrijd) om even later bij nieuwe dreigingen de vlucht te nemen (volgens de legende werd hij in zijn schuilplaats door spinnewebben aan het oog onttrokken). Hij zou de bisschopszetel van Nola geweigerd hebben. Augustinus, die hem ‘confessor’ (»belijders) noemt, zegt dat men hem te hulp riep als men dingen kwijt was, en dat hij meineden wreekte. »Paulinus van Nola, die toen hij in de stad bisschop werd een kerk boven het graf van deze Felix aantrof, koos hem als patroon van zijn diocees en bouwde een nieuwe, beroemd geworden basilica op de plaats van de oude kerk. Al in de 5e eeuw werd daarheen gepelgrimeerd. In later tijd zijn authentieke delen van een Passio van een Afrikaanse martelaarbisschop, Felix van Thibuica, die weigerde de Heilige Schrift uit te leveren en daarom op 15 juli 303 gemarteld werd (boven zijn graf te Carthago verrees later de beroemde Faustus-basilica), in de legende van Felix van Nola opgenomen. Bovendien is men Felix van Nola ook nog gaan verwarren met de legendarische Felix in Pincis en diens broer, priester Felix van Rome (»Cassianus). Naast deze Felix-martelaren zijn er verder een uit Afrika afkomstige diaken-martelaar Felix die met bisschop Narcissus Augsburg zou hebben gekerstend en sinds 455 na de marteldood te Gerona als San Feliú vereerd wordt (»Afra); een bisschop-martelaar Felix van Salona (Split), wiens relieken men te Martano (in de hak van Italië) vereert; een Felix (van Vicenza), die met Fortunatus, Largus en Dionysius (de twee eersten dragen zeker ook slavennamen!) te Aquileia de marteldood vonden; en een van de twee Afrikaanse soldaten (Nabor en Felix; slavennamen!), die 304/06 in Milaan dienst weigerden vanwege daaraan verbonden afgodische implicaties en te Lodi bij Milaan onthoofd werden (»Ambrosius). Bisschop Eulogius van Toledo vermeldt in zijn Memoriale Sanctorum (Gedenkboek der heiligen; ca. 845) een Mozarabische (Spaanse christen onder de Moorse bezetting) Felix, die gehuwd was met Liliosa en zich in 825 vrijwillig samen met haar en een ander echtpaar Aurelius en Sabigotona bij de Kadi te Córdoba meldde. Met een Palestijnse monnik Georgios werden zij aldaar gemarteld. Naast deze vroege lijst kan nog gewezen worden op de minderbroeders Felix (Porro) van Cantalice, een vriend van »Filippo Neri en »Carlo Borromeo, die te Rome onder de naam ‘broeder Deo gratias’ vereerd wordt; op de gewezen schoenmaker, broeder Felix (Giacomo Antonio Amuruso) van Nicosia, die in de tweede helft van de 18e eeuw zijn leven lang op Sicilië bedelend en wonderen verrichtend onder het volk rondtrok; en tenslotte op Felix van Valois, die - volgens een niet geheel zekere traditie - te zamen met de heilige Johannes van Matha in ca. 1185 de orde der trinitariërs stichtte, waarvan de leden zich in Afrika inzetten voor de vrijkoop van slaven. Het feest van Felix en Adauctus wordt op 30 augustus gevierd. Van Felix en Adauctus vindt men de vroegste afbeeldingen ca. 528 in de genoemde Commodilla-catacombe, waar op een ten dele bewaard gebleven fresco de martelaren in witte tunieken kransen in hun omhulde handen dragen, terwijl hun sleutels worden aangereikt, en een gaaf bewaard fresco aldaar waarop zij, in senatoriale togae gekleed, een tronende Maria met het Jezuskind op haar schoot flankeren om een iets kleinere vrouw, de stichteres van de afbeelding, Turtura, bij Maria als haar patronen aan te bevelen. De | |
[pagina 143]
| |
linker heilige, waarschijnlijk Felix, is jeugdig, baardeloos en met donker haar voorgesteld en legt zijn hand op de schouder van de vrouw; de rechter, Adauctus dus wellicht, is een grijsaard met een kleine puntbaard, die het spreekgebaar maakt (rechterhand iets omhoog geheven en twee vingers opgestoken). Beiden dragen een grote tonsuur (geschoren kruin) als teken van hun klerikale waardigheid (»clerici). In het museum te Breslau bevindt zich een 14e-eeuws retabel waarop de heiligen met boek in de hand nu »Barbara ter zijde staan. Een te Wenen vervaardigd zilveren reliquiarium ca. 1678 in de kerk te Michaelbeuren (bij Salzburg) toont Felix ten halve in Romeins kuras en met zwaard en martelaarspalm. Op een gravure 1754 van Wincklers naar Baumgartner verwoest hij de afgodsbeelden. Felix i, de bisschop van Rome, werd in de 15e eeuw afgebeeld in pauselijk ornaat met een boek op een aan Fra Diamante toegeschreven werk in de Sixtijnse Kapel te Rome, Felix ii aldaar op een werk ca. 1480 uit de omgeving van Ghirlandaio, en Felix iv op zijn eigen, reeds vermelde mozaïek. Van Felix van Nola rest naast een slecht bewaard 5e/6e-eeuws mozaïek in de San Prisco te Capua een gaver exemplaar uit de 12e eeuw in de Cappella Palatina te Palermo; zijn verblijf in het afgesloten hol wordt getoond op een gravure van Eichler naar Rein in Giulini's Tägliche Erbauung eines wahren Christens (Augsburg 1753). Drie scènes van de marteling van Felix van Salona ziet men op een Umbrisch werk ca. 1290-1300 uit de kerk San Felice in Giano dell'Umbria. Felix van Vicenza wordt meestal (onder invloed van de soldaten Nabor en Felix?) als gewapende ridder afgebeeld: op de gegraveerde, verguld-koperen platen van het draagaltaar ca. 1095 uit de om zijn edelsmeedkunst bekende abdij van Helmarshausen (Hessen) in de Sankt Joseph te Paderborn, waarop ook zijn onthoofding voorgesteld is. Van Nabor en Felix resten relatief veel afbeeldingen: een reliëf op een 5e-eeuwse sarcofaag in de San Ambrogio te Milaan; twee uitstekende portret-mozaïeken kort na 470 in de Sacello di San Vittore in Ciel d'Oro in dezelfde kerk te Milaan; en afbeeldingen in de dom te Keulen aan de Driekoningenschrijn ca. 1200, op een 14e-eeuws glasraam en - hun martelaarschap in vijf scènes - op schilderingen ca. 1350 aan de koorafsluiting. »Ambrosius componeerde op hun marteling een fraaie hymne. Van Felix van Cantalice maakte Cesari in opdracht van »Filippo Neri ca. 1587 een tekening, die het voorbeeld werd voor vrijwel alle latere portretten; en een beeld aan zijn altaar in de kerk te Mautendorf (Oostenrijk) draagt de inscriptie ‘Deo gratias’. Verder treft men hem zeer vaak afgebeeld aan in Europese kapucijnerkerken. Voor Felix van Nicosia maakte Michele Guerrisi in 1956 in de kerk te Nicosia een bronzen beeld. Een 18e-eeuws beeld van Felix van Valois (in het gewaad der trinitariërs) wordt bewaard in het Archeologisch Museum te Nijvel. Garemyn schilderde op een werk ca. 1780 in de Sint Gillis te Brugge het verzoek van Johannes van Matha en Felix aan paus Innocentius iii in 1198 om goedkeuring van hun orde, en de Pool Palko schilderde in 1744/45 hun activiteiten als vrijkopers van slaven. Bagatti 1936; Delehaye 1897; Farioli 1963; Marucci 1904 en 1905; Wilpert 1908. |
|