Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdHilarius van Poitierswas tijdens de vroegchristelijke periode in het Westen de eerste die een synthese tot stand bracht tussen het westerse en oosterse christelijke denken over theologische problemen. Over zijn jeugd is zeer weinig bekend. Hij moet ca. 310/15 te Poitiers uit een aanzienlijke Romeinse familie in Gallië geboren zijn en opgevoed zijn in het neoplatoonse denken. Verder is bekend dat hij in het huwelijk trad en het waarschijnlijk bracht tot een hoge positie in de rijksambtenarij. Op ongeveer 40-jarige leeftijd maakte hij, bezig met de vraag naar 's mensen bestemming en een antwoord daarop zoekend in de bijbel, een bekeringsproces door, liet zich dopen en werd ca. 351/52 tot bisschop van de stad gekozen. In de eerste jaren van zijn ambt schreef hij, met de bedoeling zijn gelovigen een juist beeld van God uit de openbaring bij te brengen, zijn Commentaar op het evangelie van Matteüs. Zoals zoveel schrijvers in het Westen ging Hilarius hierin voorbij aan de in deze streken nog weinig bekende trinitarische en christologische controverse met Arius en diens vele volgelingen en de oplossing daarvan die het concilie van Nicea in 325 had opgelegd (»Athanasius). In dit geschrift herkent men dan ook de westerse, tot dan toe archaïsche theologie, waarin de relaties binnen de Drieëenheid nog onscherp en voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Pas in 356 werd Hilarius betrokken bij de kerkpolitieke controverses die de Kerk na het concilie van Nicea teisterden. Door een viertal partijen, elk met een rijkspolitieke kleur, werd de definitie van Nicea over de wezens- en godgelijkheid van de Zoon (Jezus) aan de Vader, verschillend uitgelegd. Had de ene partij een sterkere politieke steun dan de andere, dan volgden reeksen verbanningen van tegenstanders-bisschoppen. Zo werd ook Hilarius door de anti-Niceense metropoliet (bisschop van de voornaamste stad in de provincie) van Gallië, Saturninus van Arles, en de ariaanse keizer Constantius op grond van zijn overtuiging in 356 uit Gallië verdreven en naar Phrygië verbannen. Gunstig gevolg van dit ongemak was, dat hij - als een van de eersten en zeker de scherpzinnigste van het Westen - vooreerst in contact kwam met de veel speculatievere, oosterse theologie en vervolgens als deelnemer aan synodes aldaar goed op de hoogte raakte van de theologische nuances. Resultaat waren enkele belangrijke theologische en historische werken, waardoor men in het Westen bekend en vertrouwd werd met en vooral geleid werd in het struikgewas van de razend ingewikkelde theologische formuleringen: Liber de synodis seu de fide Orientalium (Over de synoden [in het Oosten] of het geloofsinzicht van de oosterse Kerken; 358-59) en vooral De fide contra Arianos (Uiteenzetting van het geloof tegen de arianen), gewoonlijk De Trinitate (Over de Drieëenheid; 356-59) genoemd. Pogingen van zijn kant om bij Constantius te Byzantium tussen de partijen in het Oosten te bemiddelen mislukten en in 360 werd de westerse ‘ordeverstoorder van het Oosten’ naar Gallië teruggestuurd. Daar wist hij op een synode in 361 te Parijs de afzetting van Saturninus te bewerken. In dat jaar stierf ook Constantius. Het lukte Hilarius niet Auxentius, de ariaanse bisschop van Milaan, van zijn zetel te verdrijven, omdat die zich bij een verhoor op last van de katholieke en tolerante keizer Valentinianus in een overigens zeer onduidelijke formule toch weer voor de Niceense belijdenis uitsprak. Het was uiteindelijk vooral de verdienste van Hilarius, bij wie alle polemische en theologische werkzaamheid in dienst stond van zijn pastoraat, dat het Westen bui- | |
[pagina 183]
| |
ten de greep van de niet-rechtzinnige, ariaanse leer bleef en dat men er de eenheid bewaarde. In 367 stierf Hilarius. Naast de genoemde werken liet hij onder andere nog een Commentaar op de psalmen en een Liber mysteriorum na, waarin hij oudtestamentische gegevens typologisch duidt in de richting van het Nieuwe Testament. Hij was het die vanuit het Oosten in Gallië het zingen van hymnen in de liturgie invoerde. Van zijn hymnen zijn slechts enkele fragmenten bewaard gebleven: twee abecedarische hymnen op de Drieëenheid en de doop, en een op Jezus' strijd tegen de duivel. Een van de grootste bisschoppen van het Westen, »Martinus van Tours (Sint Maarten), was Hilarius' leerling. Deze werd door Hilarius in de clerus van zijn bisdom opgenomen en tot priester gewijd. Totdat hij zelf tot bisschop van Tours gekozen werd bleef Martinus zijn medewerker. Leonnius (Saint Lienne), Justus van Limoges en een vrouw Trojecia (of Troecia; Sainte Triaise), een recluse (vrijwillig ingesloten »maagd), zouden eveneens leerlingen van Hilarius geweest zijn.
Hilarius wordt de ‘westerse »Athanasius’ genoemd. Hij miste echter diens scherpzinnigheid en klaarheid. Zijn werken zijn dan ook - zoals bij meerdere westerse auteurs van de tweede helft van de 4e eeuw het geval is - verre van duidelijk en vaak vol herhalingen en te lange perioden. Daar staat tegenover dat hij zich eerder in een bijbelse taal uitte dan in een van filosofische wendingen doorspekte, cerebrale spreektrant. Hij wilde liever het woord van God tot het hart dan de redenering tot het verstand van zijn gelovigen laten spreken, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat geloof en verstand elkaar niet bijten. De plaats van Hilarius' feest in de kalender is 14 januari. In 1851 werd hem de titel van »kerkleraar verleend. Hij wordt voorgesteld als bisschop met staf en mijter (»clerici). Een boek duidt op zijn kwaliteit als leraar, de door hem overwonnen draak of slang op de ketterij van Arius. Slechts weinig afbeeldingen van Hilarius zijn bewaard gebleven. Men vindt hem als bisschop met een staf op een 12e-eeuwse sculptuur aan de gevel van de Notre-Dame-la-Grande te Poitiers; met boek op een schilderij 1499 van Cristoforo Caselli en een werk ca. 1715 van Ballestra in de dom te Parma, en met het ondier op een paneel 1367 van Meester Theoderik in de Kreuzkapelle te Karlstein. Bewaard bleven een kleine 12e-eeuwse cyclus aan een sarcofaag in de Saint-Hilaire-la-Celle te Poitiers en een met zeven miniaturen ca. 1395 in het Legendarium van Nicola de Bologna. Beumer 1952; Karl 1929; Smulders 1944. |
|