Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdArturis de zoon van de Britse koning Uter Pendragon en van Ygerna. Zoals zijn broer Aurelius Ambrosius vóór hem is Uter verwikkeld in een langdurige strijd tegen de Saksen, die Brittannië zijn binnengedrongen na het vertrek van de Romeinen. Een komeet met een staart in de vorm van een draak heeft Uter zijn epitheton en wapenteken gegeven. Een van Uters vazallen is hertog Gorlois van Cornwall. Wanneer Gorlois met zijn beeldschone vrouw Ygerna naar Uters hof komt, wordt de koning verliefd op haar. Teneinde Ygerna te bezitten trekt hij ten strijde tegen Gorlois, die zijn vrouw in de burcht Tintagel achterlaat wanneer hij Uter gaat bevechten. De tovenaar en profeet »Merlijn bewerkstelligt dat Uter tijdelijk Gorlois' uiterlijk krijgt. Aldus vermomd kan hij Tintagel binnenkomen en bij Ygerna Artur verwekken. Diezelfde nacht sneuvelt Gorlois. Uter huwt de weduwe Ygerna en zij krijgen twee kinderen: Artur en Anna. Wanneer Uter door vergiftiging sterft, bestijgt de vijftienjarige Artur de troon. De dappere jongeling, die net als zijn vader een gouden draak als wapenteken voert, slaagt erin de Saksen een reeks beslissende nederlagen toe te brengen. Met zijn schild Pridwen, waarop Maria staat afgebeeld, en zijn zwaard Caliburn, gemaakt op het eiland Avalon, is Artur een onoverwinnelijk strijder. Na de Saksen weet hij ook de Schotten, Pieten en Ieren te onderwerpen. Wanneer de rust in het hele land is weergekeerd, geeft hij onder meer het gebied Lothian terug aan zijn oom Loth, de vader van Gauvain (»Walewein) en Mordred. Bovendien trouwt Artur met Guinevere, de mooiste vrouw van heel Brittannië. Er volgt een periode van vrede die twaalf jaar duurt, waarin Arturs roem zich verspreidt en zijn hof een toonbeeld van hoofsheid wordt. Daarna begint de expansie van Arturs rijk pas goed: hij verovert Noorwegen en Denemarken en weet zelfs heel Gallië te onderwerpen, waarbij hij Anjou aan Keu (»Keye) schenkt. Na een hofdag te Parijs keert Artur terug naar Brittannië om tijdens een hofdag in de Stad der Legioenen (Caerleon-upon-Usk) de vredesverdragen met al zijn vazallen te hernieuwen. Deze hofdag is het hoogtepunt van Arturs regeerperiode. Hier blijkt hoeveel veranderingen teweeg zijn gebracht; zelfs de kuisheid en deugdzaamheid van de vrouwen zijn toegenomen, aangezien zij hun liefde nog slechts schenken aan ridders die | |
[pagina 40]
| |
zich ten minste drie keer in de strijd hebben bewezen. De feestelijkheden worden verstoord door de komst van de gezanten van de Romeinse Senaat, die de achterstallige schatting komen opeisen. Artur is echter van mening dat Rome evenzeer schatplichtig is aan hem, omdat twee van zijn voorgangers Rome veroverden. Gesteund door al zijn leenmannen besluit hij tegen de Romeinen ten strijde te trekken. Alvorens Artur naar het continent oversteekt, stelt hij zijn neef Mordred en koningin Guinevere aan als zijn plaatsvervangers. Nadat Artur op het vasteland hoogstpersoonlijk korte metten heeft gemaakt met de reus van de Mont-Saint-Michel, zendt hij Gauvain als boodschapper naar de Romeinse aanvoerder Lucius. Vanwege een gemompelde belediging onthoofdt Gauvain bij het onderhandelingsgesprek een van de Romeinen, zodat de strijd losbarst. Uiteindelijk worden de Romeinen verslagen. Artur zendt het lichaam van Lucius naar Rome met de boodschap dat dit de enige schatting is die men uit Brittannië zal ontvangen. Hij maakt zich op om Rome te veroveren, maar dan bereikt hem het bericht dat Mordred de hem toevertrouwde kroon op zijn eigen hoofd heeft gezet en nu samenleeft met Guinevere, die Artur ontrouw is geworden. Terug in Brittannië verslaat Artur in drie veldslagen zijn verraderlijke neef. Na Mordreds eerste nederlaag vlucht Guinevere naar een klooster, waar zij non wordt. In de laatste slag wordt Mordred gedood, evenals veel van Arturs getrouwen. Artur zelf raakt dodelijk gewond en wordt naar het eiland Avalon gebracht, waar men zijn wonden zal verzorgen. Hij draagt zijn kroon over aan zijn neef Constantijn in het jaar 542.
Deze biografie van Artur is afkomstig uit de Historia regum Brittanniae, de geschiedenis van de Britse vorsten, die Galfredus van Monmouth omstreeks 1136 schreef, mogelijk ten behoeve van het Anglo-Normandische vorstenhuis dat sinds 1066 de Engelse kroon droeg. Men heeft wel verondersteld dat Galfredus' werk als dynastieke propaganda diende: hij verschaft de nieuwe Anglo-Normandische koningen een reeks van illustere voorgangers, met aan het begin de Trojaan Brutus (»Brut) en als absoluut hoogtepunt koning Artur. De roemruchte Artur, die heel Frankrijk en zelfs bijna Rome veroverde, kon dienen als de Engelse tegenhanger van »Karel de Grote, de historische ‘kampioen’ van het Franse vorstenhuis. Galfredus gebruikte aldus een autochtone, Brits-Keltische held ter ondersteuning van het allochtone vorstenhuis. Hij baseerde zich op schriftelijk materiaal uit annalen en heiligenlevens en op de mondelinge overlevering die rond Artur was ontstaan, maar hij maakte ook in ruime mate gebruik van zijn eigen fantasie. Zijn werk vormt de voedingsbodem voor de Arturliteratuur die in de 12e eeuw opbloeit. Wat betreft de ‘historische’ Artur bestaan er niet of nauwelijks zekerheden. De bewaard gebleven gegevens vertonen zonder uitzondering een onscheidbaar mengsel van feit en fictie. Op grond van het argument ‘waar rook is, is vuur’, gaat men er echter over het algemeen van uit dat onder alle legendevorming toch een historische persoon schuilgaat. Deze historische strijder zou eind 5e, begin 6e eeuw de autochtone Britten geleid hebben naar een beslissende overwinning op de Saksen, die deze indringers voor enige tijd - maar niet definitief - afschrikte. Volgens de Arturist Geoffrey Ashe was deze legeraanvoerder mogelijk identiek met de Britse ‘Riothamus’ (of ‘Rigotamos’, de ‘supreme king’), die in 468 met een leger het Kanaal overstak om de Romeinen op het vasteland bij te staan tegen de Visigoten en daar door verraad werd gedwongen tot een vlucht naar Bourgondië. Het bestaan van deze Riothamus blijkt uit betrouwbare documenten van die tijd, maar aan de titel wordt geen persoonsnaam gekoppeld, zodat onzeker blijft of dit de historische Artur is geweest. Ook in Gildas' De Excidio Brittanniae (Over de verwoesting van Brittannië, geschreven in de 6e | |
[pagina 41]
| |
Koning Artur, bronzen beeld van Peter Vischer, 1513, in de Hofkirche te Innsbruck. Artur als een van de Negen Besten onder de vele vorsten en vorstinnen die het grafmonument van keizer Maximiliaan i omringen.
eeuw) wordt Arturs naam niet genoemd, al spreekt de auteur wel over een beslissende overwinning op de Saksen, de slag bij de Mons Badonis (de berg Badon) in ca. 500. Deze slag wordt ook vermeld in de aan Nennius toegedichte Historia Brittonum (Geschiedenis der Britten, omstreeks 800 in Bangor, Noord-Wales, vervaardigd). Hier worden twaalf slagen opgesomd, waarin Artur als veldheer (‘dux bellorum’ zegt de Latijnse tekst) aan de zijde van de Britse koningen vocht. Bij de achtste veldslag draagt Artur een afbeelding van Maria op zijn schouders en worden de heidenen met de hulp van Christus en Maria verpletterend verslagen. In de twaalfde slag, bij de Mons Badonis, velt Artur in één aanval 960 vijanden. De laatste opmerking geeft aan dat al in dit verslag legendevorming rond Artur heeft plaatsgevonden. De Annales Cambriae (Annalen van Wales) uit de 10e eeuw merken op dat Artur in de gewonnen strijd bij Badon (hier gedateerd ca. 518) het Kruis van Christus drie dagen en nachten op zijn schouders droeg, en vermelden bovendien bij het jaar 93 (ca. 539) de slag bij Camlann waarin Artur en Medraut (d.i. Mordred) vielen. Legendevorming rond Artur vindt men vooral ook in Latijnse heiligenlevens uit de vroege Middeleeuwen, waarin Artur opduikt als een machtige, soms tirannieke koning die door de betrokken heilige op zijn nummer wordt gezet. Opmerkelijk is de door Carados geschreven vita van Gildas uit 1130, waarin beschreven wordt hoe in Glastonbury de ontvoering door koning Melwas van Arturs echtgenote ongedaan wordt gemaakt door bemiddeling van Gildas. In profane Welshe teksten uit deze periode is de voorstelling van Artur nog sterker losgemaakt van de historische feiten. Het gedicht De krijgsbuit van Annwfn (Annwfn is de Keltische onderwereld) bijvoorbeeld, dat uit de 10e eeuw stamt en ten onrechte aan de 6e-eeuwse bard Taliesin wordt toegeschreven, beschrijft hoe Artur in de onderwereld op zoek gaat naar een magische ketel. Dergelijke | |
[pagina 42]
| |
teksten weerspiegelen de orale traditie van Arturverhalen die zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. De overgeleverde teksten zijn in veel gevallen late optekeningen van vertellingen die al lange tijd voortleefden. Bekende getuigen van de orale traditie zijn de zogenoemde triaden, de steeds drieledige inhoudsopgaven van bestaande vertellingen, die door de vertellers gebruikt kunnen zijn als een soort register op hun repertoire. In een vrij groot aantal triaden komt Artur voor, zodat men mag aannemen dat er veel verhalen over hem in omloop waren. Het verhaal over »Culhwch en Olwen uit de verhalenbundel Mabinogion stamt uit de 11e eeuw. Het beschrijft hoe de jongeling Culhwch zijn oom Artur hulp vraagt bij het winnen van Olwen. Artur is hier een machtige koning, gehuwd met Gwenhwyfar (Guinevere) en in het bezit van speciale wapens, zoals zijn zwaard Caledfwlch (Excalibur). Van de orale vertelstof en de hierboven beschreven Latijnse bronnen maakte Galfredus van Monmouth gebruik bij het schrijven van de Arturbiografie in zijn kroniek. Zijn Latijnse Historia regum Brittanniae werd toegankelijk voor leken toen de Normandische dichter Wace het werk in Oudfranse verzen omzette. Wace voltooide deze tekst, naar de Trojaanse stichter van een rijk in Brittannië Brut genaamd, in 1155. Hij droeg zijn werk op aan Eleonora van Aquitanië, de machtige edelvrouwe die kort daarvoor van de Franse koning was gescheiden om te trouwen met de Engelse koning Hendrik ii Plantagenet. Wace heeft enkele belangrijke elementen aan Monmouths tekst toegevoegd. Zo geeft hij aan dat omstreeks 1150 Bretonse vertellers verhalen over Artur de ronde laten doen en vertelt hij bij het einde van Arturs leven dat de Bretons nog steeds hopen op zijn terugkeer uit Avalon. Dit laatste gegeven, dat wel de ‘espoir breton’ genoemd wordt, is ook bekend uit de Welshe folklore. Daarvan getuigt de monnik Hermann van Doornik die vertelt dat hij in 1113 in Wales meemaakte dat mensen slaags raakten over de vraag of Artur nog zou terugkeren. In 1191 ontdekten de monniken van de abdij van Glastonbury Arturs graf. Waarschijnlijk was deze ontdekking geïnstigeerd door de Engelse koning Richard i (Leeuwenhart), die er belang bij had te bewijzen dat Artur dood en begraven was, om zo de hoop op zijn terugkeer bij de autochtone Britten uit te bannen. Men blijft echter van diverse locaties (van Schotland tot de Etna op Sicilië) zeggen dat Artur daar slaapt tot hij terug zal komen. Ook in moderne versies van het Arturverhaal komt het denkbeeld van Arturs terugkeer in allerlei vormen naar voren. De belangrijkste en bekendste toevoeging van Wace aan zijn bron is de Ronde Tafel, waarover, naar hij zegt, de Bretons veel verhalen vertellen. De tafel werd vervaardigd omdat elk van Arturs edelen zichzelf de beste achtte. De ronde vorm voorkwam meningsverschillen over de tafelschikking en de onderlinge hiërarchie: alle zetels hadden dezelfde status. Het gelijkheidsideaal dat hier naar voren komt, zal in de Middeleeuwen verder weinig aandacht krijgen, maar is met name in de 19e en 20e eeuw als symbool voor de (democratische) gelijkheid van (politieke) gesprekspartners van groot belang. In de middeleeuwse voorstelling zit koning Artur overigens slechts zelden zelf aan de Ronde Tafel. Wace's Brut is de eerste van een reeks gelijknamige teksten, waarvan de Middelengelse bewerking door Layamon (ca. 1200) de belangrijkste is. Naast deze stroom historisch getinte geschriften komt in de tweede helft van de 12e eeuw het genre van de Arturroman op, fictieve verhalen over de avonturen van Arturs ridders. Deze teksten geven geen Arturbiografie, maar beschrijven korte episoden uit zijn regeerperiode. Artur is hier weliswaar het middelpunt van het verhaaluniversum, maar nooit de hoofdpersoon van het verhaal. Zo beschrijft Marie de France in haar Lai de »Lanval (ca. 1170) hoe de titelheld in de problemen komt, omdat hij de over- | |
[pagina 43]
| |
spelige avances van Arturs echtgenote niet wil beantwoorden. Enigszins vergelijkbaar is de verhaalhandeling van Le chevalier de la charrette (ca. 1180) van Chrétien de Troyes: Arturs echtgenote wordt weggevoerd door de kwaadaardige Meleagant en uiteindelijk bevrijd door de inspanningen van twee ridders, haar geliefde »Lancelot en Gauvain (»Walewein). In eerdere verhalen over deze ontvoering speelt Artur mogelijk nog wel een actieve rol, gezien de aanvallende houding waarin hij wordt afgebeeld in het Arturreliëf (ca. 1120-1140) boven een van de deuren van de kathedraal van Modena, dat de bevrijding van Winlogee (Guinevere?) weergeeft (zie p. 367). In de episodische Arturromans in verzen van Chrétien en zijn vele navolgers vertoont Artur als personage weinig ontwikkeling, met als enige uitzondering zijn negatieve rol in de roman van »Yder. Hij is de wat oudere koning, die in sommige teksten gewoon is niet te eten voor zich een avontuur heeft aangediend en die, in Chrétiens Le chevalier au lion (»Yvain), niet wakker kan blijven ná de maaltijd. Als ridder is hij zelden actief. Men heeft deze inactieve Artur wel gekenschetst als ‘roi fainéant’, hetgeen onrecht doet aan het feit dat ook in deze vertellingen alles in het Arturrijk om hem draait. Episodische Arturromans in verzen worden tot ver in de 13e eeuw geschreven en vanaf 1200 ook volop vertaald of bewerkt in bijvoorbeeld het Middelhoogduits (o.a. Hartmann van Aue, Erec en Iwein), het Oudnoors (Erex saga, Ivens saga, Percevals saga), het Zweeds (Ivan Lejonriddaren, 1303), het Italiaans (Antonio Pucci, Gismirante en Brito di Brettagna; de anonieme I Cantari di Carduino) en het Middelnederlands (Perchevael, Ferguut, Die Wrake van Ragisel). De vertalingen leiden tot originele romans die het stramien van de Oudfranse teksten volgen ook wat betreft de Arturfiguur, zoals in het Middelnederlands de Roman van »Walewein, »Moriaen, Walewein ende Keye en Lanceloet en het hert met de witte voet. Er zijn echter enkele Duitse teksten aan te wijzen die wat dit betreft een eigen weg gaan. Zo portretteert Heinrich von dem Türlin in zijn Diu Crône (ca. 1225) Artur niet als ‘roi fainéant’, maar als actieve ridder-koning, en maakt Der Stricker in Daniel von dem blühenden Tal (1220-30) van Artur een soort tweede Karel de Grote. Vanaf omstreeks 1200 is in Frankrijk een nieuwe ontwikkeling gaande, die via een combinatie van de Arturstof met het Graalverhaal een terugkeer naar de Arturbiografie à la Monmouth/Wace betekent. Nadat Chrétien de Troyes omstreeks 1190 in zijn Conte du Graal ou »Perceval de Graal introduceerde in de Arturstof, gaf kort daarna Robert de Boron dit heilige object een passende voorgeschiedenis. In zijn versromans »Joseph d'Arimathie en Merlin (»Merlijn) verbindt hij de Graal - de schaal van het Laatste Avondmaal, waarin het bloed van de gekruisigde Christus werd opgevangen - met koning Artur. Hij vertelt dat de Ronde Tafel die Merlijn voor Arturs vader Uter Pendragon liet vervaardigen de derde tafel is in een trits die begon met de tafel van het Laatste Avondmaal en werd voortgezet door Joseph van Arimatea's Graaltafel. In zijn verhaal over Merlijn beschrijft Robert de Boron de verwekking van Artur via Merlijns list. Hij voegt daaraan toe dat Artur direct na zijn geboorte door Merlijn naar de edelman Ector (zojuist vader geworden van Keu, »Keye) werd gebracht, die hem zal opvoeden. Wanneer Uter is gestorven, bepaalt Merlijn dat degene die het zwaard kan trekken uit een aambeeld dat op een grote steen staat, de rechtmatige koning van Brittannië is. Op zoek naar een zwaard voor zijn pleegbroer Keu, trekt Artur dan het zwaard uit het aambeeld met als resultaat dat hij met Pinksteren gekroond wordt. Het motief van ‘het zwaard in de steen’ wordt aldus door Robert de Boron geïntroduceerd. Roberts versteksten werden kort na hun ontstaan omgezet in proza en zo onder andere overgeleverd in een trilogie waarin Roberts Joseph en Merlin gevolgd worden door de Didot-Perceval, een Graalverhaal - moge- | |
[pagina 44]
| |
lijk gebaseerd op een nu verloren werk van Robert - dat wordt besloten met een beknopt verslag van Arturs ondergang conform Monmouth en Wace. De Graalstof is ook aan de orde in de Perlesvaus (begin 13e eeuw), een anonieme prozaroman waarin onder meer de lotgevallen worden beschreven van Loholt, de zoon van Artur en Guinevere. Loholts dood - hij wordt vermoord door Keu - doet Guinevere sterven van verdriet. Mogelijk is deze Loholt terug te voeren tot Arturs zoon Llacheu die in Welshe gedichten voorkomt. Robert de Borons werk heeft de aanzet gegeven tot het ontstaan van een zeer omvangrijke cyclus die de Artur- en Graalgeschiedenis vervlecht met de biografie van »Lancelot: de Vulgaat- of Lancelot en prose-cyclus (1215-1235). In zijn meest uitgebreide vorm bestrijkt deze cyclus ruim vijf eeuwen: van Christus' Kruisiging tot de dood van Artur en Lancelot. Na de bewerking van Roberts Joseph in de Estoire dou Saint Graal en die van zijn Merlin in het eerste deel van de Estoire de Merlin, geeft de cyclus een uitgebreide beschrijving van de eerste jaren van Arturs regering, de Suite-Vulgate du Merlin, het tweede deel van de Estoire de Merlin. Artur is in deze tekst een buitengewoon strijdbare, onoverwinnelijke held, die met de hulp van de alomtegenwoordige Merlijn en van jonge ridders als Gauvain en »Yvain erin slaagt de opstandige baronnen die hem het koningschap betwisten te overwinnen en zo een duurzame vrede bewerkstelligt. Hij trouwt met Guinevere, die als bruidsschat de Ronde Tafel - door Uter aan haar vader Leodegan toevertrouwd - terugbrengt naar Arturs hof. Naast deze Suite-Vulgate zijn er nog twee voortzettingen van Roberts Merlin: het minder belangrijke Livre d'Artus en de zogenoemde Suite du Merlin of Huth-Merlin. Aan de laatstgenoemde tekst ontleende Sir Thomas Malory gegevens voor zijn Morte d'Arthur, zoals de incestueuze verwekking van Mordred (die in deze tekst en in de Vulgaat-cyclus niet langer Arturs neef is, maar zijn zoon), Arturs poging hem met al zijn leeftijdgenoten te verdrinken en de episode waarin Artur geleid door Merlijn het zwaard Excalibur en een onkwetsbaar makende schede ontvangt van een magische hand die uit een meer steekt. In de Vulgaat-cyclus sluit de Suite-Vulgate aan op de geboorte van »Lancelot en de beschrijving van zijn daden, zijn relatie met Guinevere en later de lotgevallen van »Galaad en de Graal. Artur schuift dan wat meer naar de achtergrond, net als in de episodische romans. In samenhang met de ontwikkelingen in de liefdesrelatie van Guinevere en Lancelot komt Artur af en toe even op de voorgrond, zoals in de episode van zijn flirt met en gevangenneming door de schone Schotse Camille en in de episode van de ‘Onechte Guinevere’, waarin de misleide Artur zijn echtgenote verstoot ten faveure van haar halfzuster. In beide episoden lijken Arturs misstappen te dienen als rechtvaardiging voor Guineveres overspel met Lancelot. Pas in het laatste deel van de Vulgaat-cyclus, de Mort le roi Artu, wordt Artur gedwongen als bedrogen echtgenoot op te treden. Ingelicht door Gauvains broer Agravain die de gelieven weet te betrappen en door Lancelots onthullende wandschilderingen in het kasteel van Arturs halfzuster Morgaine moet hij zijn vrouw wel tot de brandstapel veroordelen. Wanneer Lancelot de koningin redt en daarbij Arturs neef Gaheriet doodt, laat Artur zich door Gauvain meeslepen in een wraakoefening, die voortgezet wordt wanneer Guinevere op last van de paus aan Arturs zijde is teruggekeerd en Lancelot het land heeft verlaten. In de gevechten tegen Lancelot en de zijnen vecht Artur zelf dapper mee, hoewel hij, zo meldt de tekst, al 92 jaar oud is. Wanneer Artur in de strijd van zijn paard is geslagen en Lancelot hem zou kunnen doden, zet deze de koning eerbiedig terug op zijn paard. Het strijdtoneel wordt na de pauselijke interventie verplaatst naar het continent, waar Artur hoogstpersoonlijk de reus van de Mont-Saint-Michel verslaat en | |
[pagina 45]
| |
waar de Romeinen zich in de strijd mengen en conform de Historia door Artur worden verslagen. Dan bereikt Artur het bericht dat zijn plaatsvervanger, zijn uit incest geboren zoon Mordred, de macht heeft gegrepen. Mordred probeert behalve de kroon ook Arturs koningin in te palmen, maar Guinevere weet zich in de Tower te Londen te verschansen en vlucht later naar een klooster. Na Arturs terugkeer komt het tot een fatale veldslag tegen Mordreds leger op de vlakte van Salisbury. In de nacht voor de slag droomt Artur dat hij op het wiel van Fortuna zit en van de allerhoogste positie neergeworpen wordt. In de strijd brengt Artur Mordred een dodelijke lanssteek toe, die een zo grote wond veroorzaakt dat de zon door Mordreds borst heen schijnt. Mordred weet zijn vader een dodelijke hoofdwond toe te brengen. Slechts een enkeling overleeft de slag. De stervende Artur vraagt zijn vertrouweling Griflet zijn zwaard Excalibur in een poel te werpen. Als deze het zwaard in het water gooit, komt er een arm omhoog die Excalibur opvangt, enkele malen omhoogsteekt en er dan mee onder water verdwijnt. Griflet vertelt dit aan Artur en vertrekt. Vanuit de verte ziet hij hoe een schip met aan boord Arturs halfzuster Morgaine de Fee de gewonde koning ophaalt. Drie dagen daarna vindt Griflet in een kapel Arturs graf. Gezien de vele handschriften en de vertalingen en bewerkingen van de Lancelot-cylus in het Middelhoogduits, Middelnederlands, Portugees en zelfs Hebreeuws (Melekh Artus, het enige handschrift dateert uit 1279) is de Mort le roi Artu een van de bekendste en geliefdste Arturteksten geweest. Het is in dat opzicht passend dat de drukker/editeur William Caxton aan Sir Thomas Malory's veelomvattende verzameling verhalen over de Tafelronde en »Tristan (gebaseerd op de Tristan en prose) de titel Morte d'Arthur gaf in 1485, ook al geeft deze verzameling veel meer dan alleen het Mort-le-roi-Artu-relaas. Malory's werk kan worden beschouwd als de slotsom van de middeleeuwse verhalen overArtur met de kronen van de landen die onder zijn heerschappij zouden hebben gestaan. Tekening in een 13e-eeuws manuscript. Londen, British Library.
| |
[pagina 46]
| |
Artur, de ‘matière de Bretagne’, een periode waarin Artur in veel meer teksten dan hier besproken kunnen worden de hoofdpersoon is (zoals in Le Chevalier du Papegau, een prozaroman uit de 15e eeuw), als (decoratief) personage opduikt (zoals in de ‘Wife of Bath's Tale’ in Chaucers Canterbury Tales) of als historisch voorbeeld wordt opgevoerd. De teksttraditie kent vanaf de 13e eeuw rijkversierde handschriften van met name de prozaromans die, om slechts één voorbeeld te geven, in de Mort le roi Artu frequent de scène afbeelden waarin Artur Lancelots wandschilderingen aanschouwt en zo Guineveres overspel ontdekt. De vroege drukken van dergelijke teksten worden geïllustreerd met grote houtsneden, zoals in de Lancelot-en-prose-druk uit Rouaan (1488). Artur is een van de Neuf Preux (Negen Besten); hij vertegenwoordigt met Karel de Grote en Godfried van Bouillon de christelijke helden (naast drie bijbelse helden en een drietal uit de Oudheid). Dit thema, dat voor het eerst werd gebruikt in de Voeux du Paon uit ca. 1310, droeg bij tot het voortleven van Artur in allerhande teksten (zoals Jan van Boendales Der Leken Spieghel [ca. 1330] en Van den .ix. besten van Heraut Beyeren in diens kroniek uit 1404-1414) en vooral ook in afbeeldingen op gebruiksvoorwerpen, wanden en wandtapijten. Getuige beschilderde standbeelden van Artur en de andere ‘Besten’ uit ca. 1325 in het Hanze-raadhuis te Keulen, maakten zij al vroeg indruk op de Hanzekooplieden. Ook in andere Duitse stadhuizen en in het schepenhuis te Mechelen vindt men voorstellingen van de Negen Besten. In opdracht van de rijke burgers Niklas en Franz Vintner, die het slot in 1388 kochten, werd Artur met Karel en Godfried - en opvallend: Gauvain, »Perceval en »Yvain - afgebeeld in fresco's op het balkon van Slot Runkelstein bij Bolzano in Italiaans Tirol. De torens van het Noordfranse kasteel Pierrefonds (ca. 1400) dragen de namen van de negen helden, wier afbeelding in de bijbehorende toren werd aangebracht. Lodewijk van Orléans liet zijn kasteel te Coucy verluchten met deze Neuf Preux. Tussen 1411 en 1430 werden de helden op de muur van de grote zaal van het slot La Manta in Piemonte afgebeeld. Gewoonlijk is Artur tussen de negen helden te herkennen aan zijn wapenteken, drie gouden kronen op een azuren (soms rood) veld, symbool van zijn heerschappij over Schotland, Engeland en Bretagne. Hij werd als een van de Besten ook uitgebeeld in grote optochten (Blijde Inkomsten), voor zover bekend voor het eerst in Atrecht in 1336, maar ook bijvoorbeeld bij de intocht in Parijs van Hendrik vi van Engeland in 1431. In Baltische steden als Dantzig en Riga bestaan in de late Middeleeuwen zogenoemde ‘Artushofe’, een soort koopmansgilden met sociale activiteiten, zoals het houden van toernooien. Bij feesten in hof en stad werden in heel Europa ‘Tafelronden’ gehouden, feestelijke imitaties van Arturs hof. Dit gebeurde voor het eerst op Cyprus in 1223, ter gelegenheid van een ridderwijding. Diverse zeer kostbare wandtapijten met de Negen Besten waren in het bezit van de Bourgondische vorsten Filips de Stoute, Filips de Goede en Jean, duc de Berry. Een fraai Arturtapijt uit het bezit van de laatstgenoemde hangt nu in de ‘Cloisters’ van het Metropolitan Museum of Art in New York. Het werd omstreeks 1385 in Vlaanderen vervaardigd. Ook uit de 15e en 16e eeuw zijn dergelijke tapijten bewaard gebleven. Opmerkelijk binnen deze iconografische traditie zijn afbeeldingen van een aantal van deze helden, twee aan twee duellerend en gezeten op exotische rijdieren. Artur berijdt dan een tegenstribbelende kameel en bevecht Alexander op een olifant. Vlaamse houtsneden, die als losse bladen (men zou nu ‘posters’ zeggen) zeer populair waren, stonden mogelijk aan het begin van deze reeks, die onder meer uitmondt in een glas-in-loodafbeelding van Artur en kameel uit de 16e eeuw (nu in de ‘Cloisters’ van het Metropolitan Museum of Art te New York) en in wandschilderingen uit dezelfde periode in de parochiekerk van Dronninglund in Denemarken. | |
[pagina 47]
| |
De Habsburger Maximiliaan i liet in 1513 Peter Vischer naar een tekening van Albrecht Dürer een bronzen standbeeld van Artur in renaissance-harnas ontwerpen, dat met beelden van de andere ‘Besten’ de Hofkirche van Innsbruck verfraait. In Engeland werd al in de tweede helft van de 13e eeuw de enorme eiken ronde tafel van Winchester (doorsnee ruim 5 meter) vervaardigd. Malory noemt deze tafel als een van de vele herinneringen aan Artur. In de Tudortijd presenteerde menige Engelse koning zich als de nieuwe Artur; Hendrik viii liet zich begin 16e eeuw dan ook als Artur afbeelden op de bestaande Winchester tafel, met op de rand van de tafel de namen van 24 ridders (ontleend aan Malory's Morte d'Arthur), precies het aantal ridders dat deel uitmaakte van Hendriks Orde van de Kouseband. In het midden van de tafel werd de Tudorroos afgebeeld. De koninklijke belangstelling voor Artur weerspiegelt - en dicteerde? - de grote populariteit van Arturafbeeldingen ter versiering van huizen in het Engeland van 1520-1620. Het kader van de Negen Besten - met Artur als de meest prominente held - overheerst daarbij, maar er zijn ook varianten waarin Artur wordt vergezeld door Engelse heiligen, koningen en/of nationale helden. Uit deze periode dateert ook Edmund Spensers Faerie Queene, een allegorisch gedicht over de zoektocht van Artur (als symbool van grootmoedigheid) naar zijn droomgeliefde Gloriana (de ‘Faerie Queene’, symbool van glorie), dat onvoltooid bleef door Spensers dood in 1599. Men neemt aan dat Spenser het gedicht zou hebben afgesloten met de vereniging van de gelieven als afronding van zijn thema dat de terugkeer van Artur in de vorm van de Tudordynastie Engeland in zijn oude glorie zou kunnen herstellen. Met name in Engeland leeft de Arturtraditie ook in de 17e en 18e eeuw voort, zoals in de opera King Arthur: or the British Worthy van Henry Purcell uit 1691, op tekst van John Dryden. In 1695 schreef Sir Richard Blackmore Prince Arthur. An Heroick Poem in Ten Books, op basis van Galfredus van Monmouth en beïnvloed door Vergilius. Twee jaar later voltooide hij King Arthur: An Heroick Poem in Twelve Books, waarin Artur een nieuw tijdperk van vrede tot stand brengt. Wanneer in 1816 twee edities van Malory's werk verschijnen en in 1817 een derde uitgave volgt, wordt vanuit de belangstelling voor de Middeleeuwen van de oudheidkundigen (antiquarians) de eerste aanzet gegeven tot de opbloei van de Arturiana in de 19e eeuw. Tot ca. 1830 neemt de interesse slechts langzaam toe, daarna barst zij los door het werk van Tennyson en de prerafaëlieten. Voor een schrijver/antiquarian als Sir Walter Scott belemmerde de ‘wetenschappelijke’ benadering van de teksten (zoals in zijn uitgave van Sir Tristrem) waarschijnlijk het vrije spel van de verbeelding met het materiaal, getuige het feit dat hij slechts één Arturgedicht vervaardigde: ‘Lyulphs tale’ in The Bridal of Triermain (1813). Een opvallend, Welsh getint werk uit deze periode is The Misfortunes of Elphin (1829) van Thomas Love Peacock, waarin Artur en de ontvoering van ‘Gwenyvar’ door Melwas voorkomen. In de jaren 1830 en 1840 begonnen gedichten van de hand van Alfred Lord Tennyson (1809-1892), zoals ‘The Lady of Shalott’ (1832) en ‘Morte d'Arthur’ (1842, geschreven in 1833-34), de ronde te doen, onder andere in de kringen van Oxford-studenten als Edward Burne-Jones en William Morris. Gestimuleerd door Tennyson, wiens eerste set van vier Idylls of the King in 1859 verscheen, nam men Malory (weer) ter hand en werden er allerlei gedichten over de Arturstof geschreven, o.a. door E.G. Bulwer-Lytton (King Arthur, 1848), Matthew Arnold (Tristram and Iseult, 1852), William Morris (The Defence of Guenevere and Other Poems, 1858) en Algernon Swinburne (‘Queen Yseult’, ‘Lancelot’ en ‘Joyeuse Garde’). Tennyson is wel gekenschetst als ‘the painter's poet’ en het is daarom niet verwonderlijk dat de Arturstof zich ook in de beeldende kunst manifesteerde, vooral in het werk van | |
[pagina 48]
| |
de kunstenaars die als de prerafaëlieten worden bestempeld. Daarbij ging ook sterke invloed uit van de schilder William Dyce, die van 1849 tot zijn dood in 1864 werkte aan een serie allegorische fresco's naar Malory in de Queen's Robing Room in het nieuwe Westminsterpaleis. In 1852 voltooide hij ‘Generosity: King Arthur unhorsed, spared by Sir Lancelot’. Dezelfde ruimte werd in de jaren 1867-1870 ook gedecoreerd met houtsnijwerk van de hand van Henry Hugh Armstead. Op tien van de achttien eiken panelen gaf hij scènes uit het leven van Artur weer. Wat het personage Artur betreft is in de schilderkunst het belangrijkste onderwerp de dood van de koning, zoals beschreven in Malory's Mort le roi Artu en Tennysons ‘Morte d'Arthur’: nadat het zwaard Excalibur is teruggeworpen in het meer en een hand het heeft opgevangen, ligt Artur zwaargewond op het strand, soms omringd door zijn zuster Morgaine en haar dames, terwijl de boot nadert die hem naar Avalon zal brengen. Zo schilderde Arthur Hughes als zijn aandeel in de ‘Oxford Union Murals’ (1857) ‘Arthur carried away to Avalon and the sword thrown back into the lake’. John Pollen beeldde in dezelfde reeks af hoe Arthur Excalibur verkreeg. James Archer maakte in 1860 het schilderij ‘La Mort d'Arthur’ (City of Manchester Art Galleries), terwijl ook Joseph Noël Paton (1862), E.H. Corbould (1864), F. Dicksee (1889) en Edward Burne-Jones (1881-98) doeken aan dit thema wijdden. Arturs verscheiden was ook aanleiding tot boekillustraties, bijvoorbeeld in Edward Moxons uitgave van Tennysons Poems (1857), waarin Daniel Maclise zowel de teruggave van het zwaard als Arturs vertrek naar Avalon afbeeldde. In hetzelfde boek toont een houtsnede van Dante Gabriel Rossetti Artur slapend in Avalon, omringd door wenende koninginnen. Een uitgave van Tennysons Idylls uit 1874 geeft als illustratie twaalf zeer vroege foto's, gemaakt door Julia Margaret Cameron, waaronder ‘So like a shattered column lay the King’. Vooral de Malory-uitgaven leveren een constante stroom van Arturafbeeldingen op, van de hand van kunstenaars als Gustave Doré, Aubrey Beardsley, Arthur Rackham, Charles Gere, Walter Crane en Howard Pyle. Jean Cocteau maakte schetsen bij zijn Les chevaliers de la Table Ronde (1937) en vervaardigde in 1941 Dessins en marge du texte des Chevaliers de la Table Ronde. Trevor Stubley illustreerde T.H. White's The Book of Merlyn (1977). Met name kinderboeken over Artur worden ook in de 20e eeuw nog geïllustreerd; zo maakte Shirley Felts tekeningen bij de verhalen van Rosemary Sutcliff en werd Jaap ter Haars Koning Arthur (1967) door Hans G. Kresse verlucht. In het verlengde van dergelijke uitgaven liggen stripboeken over Artur (zoals Het Zwaard van Koning Arthur van Tacconi en Castelli (1981), de Amerikaanse serie Camelot 3000 van M.W. Barr en B. Bolland (1982-84), de Nederlandse strip Ridders van de Tafelronde van Frank Herzen (1983), het pop-up-boek The Legend of King Arthur and the Round Table van Nick Williams en Geraldine McGaughrean uit 1987 en ook het fotoboek Arthur (1985), waarin Hubert Lampo het Arturverhaal vertelt als begeleidende tekst bij sfeerrijke natuurfoto's van Pieter Paul Koster. Arturafbeeldingen buiten tekstverband zijn in de 20e eeuw zeldzaam. Enkele uitzonderingen zijn de houten mozaïeken van Artur, Gauvain en Lancelot die Josef Engelhart in 1904 ontwierp en het schilderij ‘King Arthur’ dat Charles Ernest Butler in 1903 vervaardigde. Vooral in literatuur en film leeft Artur onverminderd voort. Terwijl het in de vorige eeuw vooral ging om emotionele hoogtepunten uit Arturs leven, die in gedichten of schilderijen werden uitgewerkt, is in de 20e eeuw het biografische kader belangrijker. Er is veel Arturpoëzie - we noemen hier slechts Ernest Rhys, Lays of the Round Table (1905); C.K. Chesterton, ‘The Grave of Arthur’ (1930); Charles Williams, Taliessin Through Logres (1938) en The Region of the Summer Stars (1944). Soms dringt in de poëzie het | |
[pagina 49]
| |
Het door Bedivere in een poel geworpen zwaard Excalibur van de stervende Artur wordt opgevangen dooreen omhoogrijzende arm. Illustratie van Aubrey Beardsley in een editie van Malory's Le Morte d'Arthur uit 1894.
| |
[pagina 50]
| |
biografische aspect door (bijvoorbeeld in John Masefield, Midsummernight and Other Tales in Verse, 1928). Veruit de overhand hebben toch de vaak zeer omvangrijke prozawerken - dikwijls trilogieën - waarin de geschiedenis van Artur van zijn verwekking tot zijn dood uit de doeken wordt gedaan of waarin belangrijke delen van zijn leven worden beschreven. Een fraai voorbeeld hiervan vormt de uiteindelijk vijfdelige romanreeks van Terence H. White, The Once and Future King (vierdelig 1944, in 1977 verscheen postuum The Book of Merlyn), waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan de enerverende opleiding die Merlijn de jonge Artur verschaft. Al in 1938 werd dit eerste deel van de cyclus tot hoorspel bewerkt door Marianne Helwig, met muziek van Benjamin Britten. Walt Disney bewerkte dit jeugdverhaal tot een lange tekenfilm (the sword in the stone, 1963), waarvan ook een versie in boekvorm (Nederlandse titel Merlijn de tovenaar) en op video werd uitgegeven. Daarnaast vormde White's werk de basis voor de musical Camelot (1960) van Frederick Loewe op het libretto van Alan Jay Lerner, verfilmd in 1967. Hoewel het meest toegankelijke en komische eerste deel van de romancyclus de meeste uitwerkingen heeft gekend, zijn ook de andere delen - The Queen of Air and Darkness (onder meer over de verwekking van Mordred), The Ill-Made Knight (over Lancelot) en The Candle in the Wind (over de ontdekking van het overspel en de ondergang) - zeer de moeite waard vanwege de wijze waarop White (bezorgd over fascisme, communisme en de Tweede Wereldoorlog) laat zien hoe ondanks alle pogingen Recht niet over Macht zegeviert. Thomas Malory wordt vlak voor de fatale slag opgevoerd als Arturs page, die het verhaal zal doorgeven aan latere generaties, zodat Artur ook de ‘future king’ zal zijn. Malory's werk is vaak het uitgangspunt voor de Engelstalige hervertellingen van het Arturverhaal. Daarbij kan de auteur dicht bij Malory blijven, zoals John Steinbeck in zijn onvoltooid gebleven The Acts of King Arthur and Noble Knights (postuum uitgegeven door C. Horton in 1976) en Rosemary Sutcliff in haar The Sword and the Circle (1981), The Light Beyond the Forest: The Quest for the Holy Grail (1979) en The Road to Camlann (1981), maar ook met gebruikmaking van Malory een geheel eigen verhaal vertellen, zoals Sutcliff deed in haar Sword at Sunset (1963). Thomas Berger hanteert in zijn Arthur Rex. A Legendary Novel (1978) zeer effectief een Maloriaanse stijl bij het presenteren van zijn aan ironie rijke compilatie van Arturverhalen. In moderne Arturromans worden de gebeurtenissen rond Artur gewoonlijk beschreven vanuit het perspectief van één personage, zoals Arturs pleegbroer Bedivere in Catherine Christians The Pendragon. Variations on a theme of Sir Thomas Malory (1979, ook verschenen als The Sword and the Flame, 1978), Merlijn in Mary Stewarts trilogie (The Crystal Cave, 1970; The Hollow Hills, 1973 en The Last Enchantment, later nog gevolgd door The Wicked Day, 1983, waarin Mordred centraal staat) en Kay (Keu) in John Gloags Artorius Rex (1977) en Phyllis Ann Karrs Idylls of the Queen (1982). Vertellingen vanuit het perspectief van Guinevere zijn bijvoorbeeld In Winter's Shadow (1982), het laatste deel van Gillian Bradshaws trilogie Down the Long Wind (deel 1: Hawk of May, deel 2: Kingdom of Summer) en de Guinevere-romans van Persia Woolley (Child of the Northern Spring uit 1987 en Queen of the Summer Stars uit 1990) en van Sharan Newman (Guinevere, 1981; The Chessboard Queen, 1984; Guinevere Evermore, 1985). Het bekendste voorbeeld van een dergelijk nieuw en verrassend vertelperspectief is The Mists of Avalon (1982) van Marion Bradley, waarin de geschiedenis wordt beschreven vanuit Morgaine, die als vertegenwoordigster van het oude, matriarchale geloof probeert te voorkomen dat Artur wordt ingepalmd door het christendom in de persoon van de kwezelachtige Guinevere. Andere moderne bewerkingen van het | |
[pagina 51]
| |
Arturverhaal zijn (maar aanspraak op volledigheid wordt hier niet gemaakt): Edward Frankland, The Bear of Britain (1944); John Masefield, Badon Parchments (1947); Henry Treece, The Great Captains (1956); Marshall Edison, The Pagan King (1959); Walter O'Meara, The Duke of War (1966); G.E. Turton, The Emperor Arthur (1967); Victor Canning, The Crimson Chalice (trilogie, 1980); Kane Gil en John Jakes, Excalibur! (1980); Parke Godwin, Firelord (1980) en Beloved Exile (1984); David Drake, The Dragon Lord (1982); Joy Chant, The High Kings (1983); Stephen Lawhead, The Pendragon Cycle (Taliesin, Merlin, Arthur, 1989); Joan Wolf, The Road to Avalon (1989); Patricia Kennealy, The Hawk's Gray Feather (1991); Courtway Jones, In the Shadow of the Oak King (1991); Molly Cochran en Warren Murphy, The Forever King (1992). Een aparte categorie binnen dit soort romans wordt gevormd door teksten waarin verschillende historische perioden met elkaar in contact worden gebracht, bijvoorbeeld door de terugkeer van Artur in de 20e eeuw (zoals in Martyn Skinners, Merlin; or the Return of Arthur uit 1951) of door het verplaatsen van een modern personage naar Arturs dagen. Het laatste werd voor het eerst gedaan door Mark Twain, die in zijn door Daniel Beard fraai geïllustreerde roman A Connecticut Yankee in King Arthur's Court (1889) de rationalist Hank Morgan laat teruggaan naar Arturs tijd om daar met zijn moderne opvattingen de zaken volledig in het honderd te laten lopen. Via de Middeleeuwen oefent Twain kritiek uit op misstanden in zijn eigen tijd. Na een ‘stomme’ verfilming in 1921 werd het boek tweemaal tot een musical bewerkt: in 1927 door Richard Rogers en Lorenz Hart en in 1949 als musical-film met Bing Crosby. Een apart geval vormt de navertelling van het Arturverhaal in de Yarns for Boy Scouts Told Around the Camp Fire (1909), waarin Lord Baden-Powell stelt dat Artur de eigenlijke stichter van de Scouts - in zijn ogen moderne ridders op zoek naar de Graal - is geweest. Guy Gavriel Kay laat in zijn trilogie The Fionavar Tapestry (1984: The Summer Tree, 1986: The Wandering Fire, 1986: The Darkest Road) vijf Canadese studenten meegevoerd worden naar een andere wereld, waar een van hen zich ontpopt als een nieuwe Guinevere en waar voor de strijd tegen het kwaad Artur en Lancelot uit de dood worden teruggeroepen. Andere werken van deze aard zijn: John Cowper Powys, A Glastonbury Romance (1932); Sanders Anne Laurenthal, Excalibur (1973); Roger Zelazny's verhaal ‘The Last Defender of Camelot’ (1979); Joan Aiken, The Stolen Lake (1981); C.J. Cherryh, Port Eternity (1982); Diana Norman, King of the Last Days (1982); John M. Ford, The Dragon Waiting (1983); Peter Hanratty, The Last Knight of Albion: The Quest for Mordred (1986) en The Book of Mordred (1988); Peter David, Knight Life (1987); Robert Holdstock, Mythago Wood (1984) en Lavondyss (1988); Anthony Burgess, Any Old Iron (1989); Michael Coney, Fang, the Gnome (1988) en King of the Scepter'd Isle (1989); Donald Barthelme, The King (1990). Een aantal van deze romans kan als ‘fantasy’ gekenschetst worden. In dit sinds Tolkiens Lord of the Rings uiterst populaire genre keren volop Arturmotieven terug: de queeste, de Andere Wereld, magische voorwerpen die alleen door uitverkorenen kunnen worden gehanteerd, enzovoort. De romantiek van zwaard en paard leeft in deze werken onverminderd en onstuimig voort. Er zijn zelfs fantasy-achtige rollenspellen over Artur, zoals King Arthur Pendragon (1985) van Greg Stafford, Grailquest. The Castle of Darkness (1984) van J.H. Brennan en het Franse spel La Table Ronde, terwijl er ook Arturiaanse computerspellen zijn, zoals Excalibur (Atari Program Exchange, 1983). Tegenover de enorme populariteit van de Arturstof in Groot-Brittannië en de vs, die (via vertalingen) ook op West-Europa overslaat, staan vrij weinig navertellingen in andere talen dan het Engels. Toch zijn er vermeldenswaardige Arturromans geschreven | |
[pagina 52]
| |
in Frankrijk en Duitsland en heeft de Nederlandse auteur Willem Brakman het verhaal ‘Artorius’ van zijn bundel Een familiedrama gewijd aan een intrigerend verslag van Arturs verwekking. In Nederland werd de Arturstof voor de jeugd behandeld door Jaap ter Haar (De geschiedenis van Koning Arthur, 1962, later ook: Koning Arthur, 1967 en 1993), D.L. Daalder (De ridders van de Tafelronde, 1952), H. de Bruijn (Koning Arthur en zijn ridders, 1953) en Frank Herzen (o.a. Ridders van de Tafelronde en Zwaard van Brittannië, beide 1983). Franse werken over Artur zijn onder meer: Jacques Boulenger, Les romans de la Table Ronde (1922-23), René Guénon, Le roi du Monde (1925), Pierre d'Espezel, Les romans de la Table Ronde (1960), Xavier de Langlais, Le roman du Roi Arthur (afgerond in 1971), Michel Cosem, La Chasse Artus (1974), Romain Weingarten, Le Roman de la Table Ronde, ou le livre de Biaise (1983), Jacques Roubaud, Le Roi Arthur au temps des chevaliers et des enchanteurs (1983). Tot de Duitse teksten behoren Artussagen neu erzählt (1978) van Ulla Leippe en König Artus: die Geschichte von König Artus, seinem geheimnisvollen Ratgeber Merlin und den Rittern der Tafelrunde (1985) van Auguste Lechner. In 1974 maakte Walter Schneider een televisiescript getiteld könig arthur, terwijl een jaar later Kurt Vethake een hoorspel met dezelfde titel vervaardigde. Wat betreft opera, toneel, ballet, televisie en film heeft de Arturstof eveneens grote aantrekkingskracht uitgeoefend, ook op dit gebied met name op kunstenaars uit de Angelsaksische wereld. Er zijn opera's van Edgar Fawcette (The New King Arthur, An Opera without music, 1885), Joseph Parry (King Arthur, 1897), Isaac Albeniz (de trilogie King Arthur, 1897-1906), Ernest Chausson (Le roi Arthur, 1903), Laurence Binyon (Arthur, A Tragedy, 1923, op muziek van Edward Elgar). Rutland Boughton werkte van 1920 tot zijn dood in 1960 aan een operacyclus over Artur, met als onderdelen The Birth of Arthur, The Round Table, The Lily Maid, Galahad en Avalon. Het oratorium The Passing of Arthur van Elinor Remick Warren ging in 1940 in Los Angeles in première. In 1912 componeerde Guy Ropartz zijn muziekstuk La Chasse du Prince Arthur. De popmusicus Rick Wakeman zette in 1975 The Myths and Legends of King Arthur and the Knights of the Round Table op de plaat. Het Koninklijk Ballet van Vlaanderen bracht in 1990 het ballet Camelot, een choreografie van S. Sebastian, geïnspireerd door Malory. Toneelstukken over de Arturstof zijn o.a.: Wilfred Campbell, Mordred (1893); Ralph Cram, Excalibur: An Arthurian Drama (1893); Sir Henry Newbolt, Mordred: A Tragedy (1895); J. Comyns Carr, King Arthur: A Drama in a Prologue and Four Acts (1895); Richard Hovey, The Marriage of Guinevere (1898); F. Lienhard, König Arthur (1900); Morley Steynor, Lancelot and Guenevere (1904); Graham Hill, Guinevere (1906); Arthur Dillon, King Arthur Pendragon (1906); Stark Young, Guenevere (1906); Francis Coutts, Romance of King Arthur (lyrisch drama, 1907); Laurence Binyon, Arthur, A Tragedy (1923); Jean Cocteau, Les chevaliers de la Table Ronde (1937); John Arden en Margaretta d'Arcy, The Island of the Mighty (1973) en Chr. Hein, Die Ritter der Tafelrunde, eine Komödie (1989). In Frankrijk werken Florence Delay en Jacques Roubaud sinds 1977 aan een tiendelige theatercyclus getiteld Graal théâtre. In 1991 bracht Rock-en-Rolstoel-produkties uit Arnhem het muziektheaterstuk Avalon met dertien spelers, van wie zeven in een rolstoel. Ook voor het witte doek en het beeldscherm werd het Arturverhaal bewerkt. In de jaren '70 zijn er Engelse televisieprogramma's geweest: arthur of the britons (ook in Nederland uitgezonden) en the legend of king arthur (bbc, 1979; boek: Andrew Davies). Hubert Lampo schreef het script voor de documentaire in de voetsporen van koning arthur (1981). Wat betreft de films - enkele zijn hierboven al genoemd - geldt John Boormans indrukwekkende excalibur (1981) als een van de geslaagdste produkties, terwijl voor de liefhebber van | |
[pagina 53]
| |
kolder monty python and the holy grail (1975) het absolute hoogtepunt is. Vermeldenswaard zijn verder knights of the round table ( 1953, regie Richard Thorpe), sword of lancelot (ook wel lancelot and guenevere, 1962, Cornell Wilde), siege of the saxons (1963, Nathan Juran), camelot (Joshua Logan, 1867), king arthur. the young warlord (1975), de op Twains roman geïnspireerde comedy unidentified flying oddball (Disney Studios 1979, ook wel king arthur and the spaceman), arthur the king (cbs, 1982) en een Britse verfilming van Malory: the morte d'arthur (1984). Net als in fantasy-romans werken ook in films als star wars Arturthema's door. Het Nachleben van Artur is buitengewoon omvangrijk en veelzijdig, ook buiten de literatuur, muziek en beeldende kunst. Eén voorbeeld daarvan moge volstaan, ter afsluiting van dit overzicht. Sleutelwoorden uit de Arturlegende, zoals Avalon, de Ronde Tafel en Camelot, komt men overal tegen. Dat geldt ook voor de naam van Arturs zwaard: Excalibur. In de Suite-Vulgate du Merlin is Excalibur het zwaard uit de steen. Artur verovert later echter het wonderzwaard Malmiadores op koning Rioen en geeft Excalibur dan aan Gauvain. Bij Malory schenkt de Vrouwe van het Meer Excalibur en zijn onkwetsbaar makende schede aan Artur, nadat het zwaard uit de steen gebroken is. In onze tijd wordt de naam Excalibur gedragen door - onder meer - een Engelse custom made-sportwagen, een Nijmeegse vereniging van geschiedenisstudenten, een seksclub op de Amsterdamse wallen, een gokkasteel in Las Vegas en een hamburger in een restaurant in Amherst, Massachusetts. Zelfs is er een bedrijf dat een moderne versie van Excalibur vervaardigt en verkoopt, evenals een set schaakstukken met de afbeeldingen van Arturridders. En dan zijn er nog Guinevere-badzout en King-Arthur-ijzerwaren... frank brandsma edities: Thorpe 1966; Cowen 1969; Cable 1971. |
|