Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdMerlijn(Frans: Merlin, Latijn: Merlinus) is een tovenaar en profeet die in talrijke Arturromans een rol speelt. Het vroegste samenhangende relaas over zijn geboorte en zijn relaties met de Britse koningen Vortigern, Ambrosius en Uter Pendragon is te vinden in Galfredus van Monmouths Historia regum Brittanniae (Geschiedenis van de koningen van Brittannië) van ca. 1136. Al enkele jaren eerder had Galfredus een lange reeks aan Merlijn toegeschreven voorspellingen het licht doen zien, de Prophetiae Merlini, een werk dat hij in zijn geheel in zijn Historia opnam. Rond 1150 voltooide hij de Vita Merlini, een biografie van Merlijn in 1529 hexameters waarin hij dieper inging op Merlijns afkomst. Met deze drie werken creëerde Galfredus een gestalte die romanschrijvers en dichters, maar ook beeldend kunstenaars en geleerden, eeuwenlang is blijven fascineren. Hieronder volgt eerst een samenvatting van Galfredus' relaas over Merlijn in de Historia regum Brittanniae. Koning Vortigern heeft zich op onrechtmatige wijze meester gemaakt van de troon. Hij kan zich niet handhaven zonder de hulp van de Angelen en Saksen, die zich onder leiding van »Hengest en Horsa op Britse bodem hebben gevestigd. Vooral nadat hij Hengests dochter Renwein tot vrouw heeft genomen, wordt hij steeds meer tot speelbal van de heidense indringers. Tijdens de onderhandelingen over de toelating van een nieuw contingent Germaanse immigranten zien Hengest en zijn volgelingen hun kans schoon en richten een slachting aan onder de Britse aristocratie. Vortigern weet het vege lijf te | |
[pagina 228]
| |
redden door naar Wales te vluchten. Daar roept hij zijn tovenaars (Galfredus gebruikt het woord magi, dat ook met ‘astrologen’ kan worden vertaald) bijeen om hem advies te geven. Zij raden hem aan een machtige toren te bouwen en zich daarin te verschansen. Vortigern kiest een plaats op de berg Erith (Snowdon) waar de toren moet verrijzen. Metselaars beginnen de fundamenten te leggen, maar ontdekken elke morgen opnieuw dat de aarde het werk van de vorige dag heeft verzwolgen. Opnieuw raadpleegt Vortigern zijn tovenaars. Zij verklaren dat hij het metselwerk moet laten besprenkelen met het bloed van een jongen die geen vader heeft. Vortigern zendt speurders uit om deze vaderloze knaap te zoeken. Op een dag komen zij in een stad waar jongens bij de poort ruziemaken bij het spel. Zij horen hoe een van de jongens, Dinabutius, een ander, die Merlinus (Merlijn) blijkt te heten, voor de voeten werpt dat niemand weet wie hij is omdat hij geen vader heeft. De speurders ondervragen de omstanders en horen dat de vader van de knaap inderdaad onbekend is; zijn moeder, die haar intrek in een klooster heeft genomen, is een dochter van de koning van Demetia. De jongen en zijn moeder worden naar koning Vortigern gezonden. De vrouw zweert dat zij nooit gemeenschap heeft gehad met een man van vlees en bloed. Maar wèl had zij in haar klooster herhaaldelijk bezoek ontvangen van iemand in de gedaante van een knappe jongeman, die haar in zijn armen placht te nemen en te kussen om zich vervolgens onzichtbaar te maken. Onzichtbaar had hij ook gemeenschap met haar gehad en als gevolg daarvan was Merlijn geboren. Vortigern legt het geval voor aan een geleerde, die verklaart dat het om het optreden van een incubus moet gaan, een demon die eigenschappen van mens en engel in zich verenigt. Geconfronteerd met Vortigerns tovenaars stelt de knaap Merlijn (die volgens Galfredus ook de naam Ambrosius draagt) hun onwetendheid aan de kaak. Op zijn aanwijzingen wordt er onder de fundamenten een ondergronds meer gevonden. Gevraagd wat zich op de bodem van het meer bevindt, moeten de tovenaars opnieuw het antwoord schuldig blijven. Merlijn verklaart dat men daar twee holle stenen zal vinden, in elk waarvan een draak slaapt. Het meer wordt drooggelegd en men vindt de stenen. De twee draken - een rode en een witte - komen te voorschijn en beginnen elkaar te bevechten. Merlijn voorspelt de overwinning van de witte draak, die de Saksen symboliseert; de nederlaag van de rode draak betekent dat het Britse volk zal worden geknecht tot het everzwijn van Cornwall (Artur) de indringers zal vertrappen. Ook Vortigerns dood wordt door Merlijn voorspeld: als Aurelius Ambrosius en Uter Pendragon, de zonen van de door Vortigern verraden koning Constantijn, hem in zijn toren belegeren, komt hij om in de vlammen. Aurelius Ambrosius wordt tot koning gekroond. Ten koste van een bloedige oorlog slaagt hij erin de Saksen te onderwerpen. Hij besluit een monument op te richten om de gevallen Britten te eren. Alleen Merlijn wordt in staat geacht een dergelijk gedenkteken tot stand te brengen. Hij stelt Ambrosius voor de Reuzenkring, een ring van geweldige stenen, uit Ierland naar het slagveld over te brengen. Met behulp van bovennatuurlijke middelen slaagt Merlijn erin de stenen van hun plaats te krijgen, naar Brittannië te verschepen en daar opnieuw op te stellen op de berg Ambrius bij Salisbury. Als Aurelius Ambrosius kort daarna door Saksisch vergif sterft, wordt hij begraven in de Reuzenkring, waarvan de Engelse naam Stonehenge luidt. Hij wordt opgevolgd door zijn broer Uter Pendragon. Ook Uter Pendragon krijgt te maken met de opstandige Saksen. Dankbaar gebruik makend van de strategische adviezen van Gorlois, de hertog van Cornwall, weet hij hun verzet te breken. Bij een hoffeest ter viering van de overwinning laat Uter het oog vallen op Gorlois' echtgenote Ygerna, de mooiste vrouw van Brittannië. Vervuld van begeerte | |
[pagina 229]
| |
Merlijn verschijnt eerst als hert en later als wildeman voor koning Artur. Miniaturen in L'Ystoire du Saint Graal et de Merlin, vroeg 15e-eeuws handschrift. New York, The Pierpont Morgan Library.
overlaadt hij haar met attenties. Gorlois verlaat woedend het hof en trekt zich, met Uter op zijn hielen, terug in Cornwall, waar hij Ygerna onderbrengt in het kasteel Tintagel; hijzelf verschanst zich in een naburig fort. Terwijl hij dit fort belegert, wordt zijn verlangen naar Ygerna Uter te machtig. Hij vreest aan een psychische ineenstorting ten prooi te zullen vallen en besluit op advies van een van zijn edelen Merlijn te ontbieden. Deze doet Uter een gedaanteverwisseling ondergaan, zodat hij als twee druppels water op Gorlois lijkt. Ook Uters vriend Ulfin en Merlijn zelf nemen andere gedaanten aan. In de waan dat het zijn meester is die thuiskomt, laat de poortwachter het drietal binnen. De nietsvermoedende Ygerna ontvangt Uter in haar bed en vervult al zijn verlangens. Die nacht wordt Artur verwekt. Intussen heeft de belegerde Gorlois met zijn garnizoen een roekeloze uitval gedaan en is als eerste gesneuveld. Als boodschappers het nieuws van zijn dood op Tintagel komen brengen, zien zij tot hun stomme verbazing hun meester in levenden lijve naast de hertogin zitten. De gewaande Gorlois beweert dat hij zich naar koning Uter zal begeven om vrede te sluiten. In zijn eigen gedaante keert hij terug en maakt zich zowel van Tintagel als van Ygerna meester. Van die dag af leven Uter en Ygerna als man en vrouw, verbonden in grote liefde voor elkaar. Zij krijgen twee kinderen, Artur en Anna. In het vervolg van Galfredus' Historia wordt Merlijn nog slechts eenmaal vermeld, in een verwijzing naar een van zijn voorspellingen.
Veel onderzoek is gewijd aan de vraag uit welke bron of bronnen Galfredus zijn Merlijnverhalen kan hebben geput. Hijzelf verklaart dat hij zijn Historia vertaald heeft uit ‘een zeer oud boek in de Britse taal’, maar aan de waarheid van deze bewering wordt thans door vrijwel niemand meer geloof gehecht. Wèl heeft Galfredus, behalve van een aanzienlijk aantal Latijnse historiografische en | |
[pagina 230]
| |
literaire bronnen, gebruik gemaakt van Welshe mondelinge overleveringen. Met betrekking tot Merlijn moet hij iets geweten hebben van het bestaan van een traditie omtrent een Britse ziener, Myrddin genaamd, die in de vroege Middeleeuwen zou hebben geleefd. In de Welshe literatuur is een aantal gedichten overgeleverd waarin deze Myrddin sprekend wordt opgevoerd. Een daarvan is het gedicht Afalennau (Appelbomen), dat tussen 850 en 1150 gedateerd wordt, en waarin Myrddin, die in een toestand van verstandsverbijstering in het Caledonische Woud leeft, zijn droevig lot beklaagt. In een ander Welsh gedicht, Hoianau (Gegroet, biggetje), spreekt Myrddin tot de enige metgezel in zijn eenzaamheid, een biggetje, waarbij hij zijn slapeloosheid in verband brengt met het sneuvelen, vijftig jaar geleden, van Gwenddolau, de grote koning uit het Noorden. Door toespelingen in verschillende bronnen met elkaar te combineren heeft men de contouren van een traditie kunnen reconstrueren: in de slag bij Arfderydd, die volgens de overlevering in 573 heeft plaatsgehad en waarbij Gwenddolau werd verslagen door koning Rhydderch van Dumbarton in Zuid-Schotland, zou Myrddin, koning van Dyfed in Zuidwest-Wales, drie broers hebben verloren, waarna hij zich, ten prooi aan een diepe depressie, in het Caledonische Woud (in Zuid-Schotland) zou hebben teruggetrokken. In de figuur van Myrddin zijn ten minste twee literaire typen samengevallen: de in het woud levende, asociale wildeman (homo silvester) die de taal der dieren verstaat, en de ziener, krankzinnige en wijze tegelijk, die nu eens wartaal uitslaat en dan weer de toekomst blijkt te kennen. Toen hij zijn Historia schreef, wist Galfredus over Myrddin waarschijnlijk niet veel meer dan dat hij een Britse ziener/profeet uit het verre verleden was, die in het woud leefde en over bovennatuurlijke gaven beschikte. Het verhaal over de vaderloze knaap ontleende hij grotendeels aan Nennius' Historiae Brittonum (begin 9e eeuw), waar de jonge ziener Ambrosius heet. Het relaas over het bedriegen van Ygerna en de verwekking van Artur lijkt geïnspireerd te zijn door de antieke mythe over de conceptie van Herakles, waarbij de god Zeus de gedaante van Alkmenes echtgenoot Amphitryon aannam. Met het oog op zijn Franstalige lezers zou Galfredus de Welshe vorm Myrddin gelatiniseerd hebben tot Merlinus, ter vermijding van een ongewenste associatie met het woord merde (stront). Na de voltooiing van zijn Historia moet hij meer te weten zijn gekomen omtrent de legendarische voorgeschiedenis van zijn personage. In de Vita Merlini, die een vijftien jaar na de Historia is gedicht, blijkt hij onder meer op de hoogte te zijn van de tradities omtrent de slag bij Arfderydd en vermeldt hij ook andere bijzonderheden van Keltische (Welshe) oorsprong, die ten dele hun weg hebben gevonden naar de latere Merlijnliteratuur. Een belangrijke verdieping en uitbreiding van de thematiek is te danken aan de Franse dichter Robert de Boron (eind 12e eeuw). Hij ontwierp een driedelige romancyclus die in één grandioze conceptie de bijbelse geschiedenis van »Joseph van Arimatea via Merlijn verbond met een vroege versie van het Graalverhaal (»Perceval). Van Roberts Merlin - het middendeel van de trilogie - is alleen het begin in de oorspronkelijke geversifieerde vorm overgeleverd; de roman heeft echter vooral in prozavorm succes gehad. Het verhaal begint met een vergadering in de hel. De duivels overleggen hoe zij Christus' verlossingswerk kunnen dwarsbomen en besluiten tot een soort persiflage van de Menswording: er zal een kind worden geboren uit de gemeenschap van een maagd en een duivel. Een van hen maakt zich op om het plan uit te voeren en kiest een jong meisje als slachtoffer uit. Na eerst haar vader en twee van haar zusters ten verderve te hebben gevoerd, heeft hij gemeenschap met haar terwijl zij slaapt. Maar de vroomheid van het meisje doet de duivelse toeleg mislukken. Zij neemt haar biechtvader in vertrouwen, die haar absolutie schenkt. Negen maanden later schenkt zij het | |
[pagina 231]
| |
levenslicht aan een zoon, die bij zijn doop de naam van haar vader, Merlijn, krijgt. Het kind is ruig behaard en boezemt iedereen (ook zijn moeder) angst in. Van zijn duivelse vader heeft Merlijn zijn kennis omtrent alles wat in het verleden is voorgevallen; als tegenwicht heeft God hem het vermogen geschonken om de toekomst te kennen. Voor hij een jaar oud is, weet hij als een volleerd advocaat zijn moeder van de brandstapel te redden en laat hij zijn moeders biechtvader, die hier Blaise blijkt te heten, de geschiedenis van de Graal (zoals die in het eerste deel van Roberts trilogie verhaald is) optekenen en het relaas van zijn geboorte. Robert de Boron volgt (zij het met aanzienlijke afwijkingen) het verhaal van Galfredus over Vortigerns toren en de opstelling van de stenen van Stonehenge. Volgens Robert laat Uter op advies van Merlijn de Ronde Tafel vervaardigen in herinnering aan twee eerdere tafels, de tafel van het Laatste Avondmaal en de Graaltafel die Joseph van Arimatea ter herdenking hiervan liet maken. De lege plaats aan de Ronde Tafel zal, zo profeteert Merlijn, eerst tijdens de regering van Uters opvolger worden ingenomen door een ridder die het Graalavontuur zal volbrengen. Ook Roberts versie van de verwekking van Artur vertoont een afwijking die bepalend is geworden voor de verdere ontwikkeling van het verhaal. Volgens Galfredus was Uter meteen na de dood van Gorlois met Ygerna in het huwelijk getreden, zodat de geboorte van hun kind geen bevreemding wekte. Robert laat de bruiloft pas twee maanden na Gorlois' dood plaatsvinden, met als gevolg dat, om een schandaal te voorkomen, de geboorte van Artur geheim moet blijven. Door toedoen van Merlijn wordt het kind toevertrouwd aan een voogd, genaamd Antor (ook Auctor of Ector), die het samen met zijn zoon Keu (»Keye) opvoedt. Vijftien jaar later sterft Uter. Weer is het Merlijn die de regie van de gebeurtenissen op zich neemt. De nieuwe koning zal zich manifesteren door een zwaard uit een aambeeld te trekken dat op een steenblok is bevestigd. Antor slaat zijn zoon tot ridder, zodat hij een poging kan wagen. Een ogenblik lijkt het er zelfs op dat Keu de uitverkorene is: hij toont Antor het zwaard en beweert dat het koningschap hem toekomt. Maar het is zijn onbekende pleegbroer die het zwaard moeiteloos uit het aambeeld heeft getrokken. De prozabewerking van Robert de Borons Merlin besluit met de kroning van Artur. Verschillende schrijvers hebben de roman van een vervolg voorzien. Het bekendst is de zogenaamde Suite-Vulgate du Merlin, waarin wordt verhaald hoe Artur in een reeks van oorlogen zijn heerschappij weet te vestigen. Samen met dit vervolg vormt de proza-Merlin het tweede deel van de vijfdelige Vulgaatcyclus (»Lancelot) die de gehele geschiedenis van Arturs rijk omvat. In het Middelnederlands werd de Merlin ca. 1260 vertaald door Jacob van Maerlant; Lodewijk van Velthem voegde hier in 1326 een vertaling van de Suite-Vulgate aan toe. Naast deze kroniekachtige Suite-Vulgate du Merlin bestaat er een meer ‘romantische’ versie van de geschiedenis, de Suite du Merlin, die vroeger werd aangeduid als Huth-Merlin. Ook deze tekst maakt deel uit van een cyclus, de zogenaamde Post-Vulgaatcyclus, die later de bron voor de eerste vier boeken van Malory's Morte d'Arthur zou vormen en waarvan ook Spaanse en Portugese bewerkingen bekend zijn. In beide versies van de Suite treedt Merlijn op als ‘mastermind’ achter de gebeurtenissen, als raadgever van de jonge koning Artur, als uitlegger van dromen, en in toenemende mate ook als een grillige tovenaar met een voorliefde voor ironische situaties. Zo verschijnt hij in de gedaante van een wildeman aan het keizerlijk hof te Rome; door een droom van de keizer te verklaren ontmaskert hij twaalf hofdames in het gevolg van de keizerin als jongemannen, met wie de keizerin zich in het geheim aan ontucht overgeeft. Een opvallend motief, dat al bij Galfredus voorkomt, is het lachen van Merlijn, telkens als hij voorziet hoe de verwachtingen van zijn tegenspelers | |
[pagina 232]
| |
door toekomstige gebeurtenissen zullen worden gelogenstraft. Door het relaas van Arturs krijgsbedrijven is het verhaal van Merlijns ongelukkige liefde gevlochten. Hij verlieft zich tot waanzinnig wordens toe in een jong meisje, Viviane (ook vormen als Niniane, Nivienne, Nimue en Nymenche komen voor). In ruil voor haar gunst haalt zij hem over haar te onderwijzen in de toverkunst. Zo leert zij de toverspreuk waarmee iemand voor onbepaalde tijd kan worden opgesloten, en een tweede waarmee zij hem in de waan brengt dat hij gemeenschap met haar heeft. Willens en wetens (hij beseft immers wat er zal gebeuren) levert Merlijn zich aan Viviane uit. Zij sluit hem op in een bosje in het diepst van het woud van Brocéliande. Bij alle avonturen die zich voordoen na de komst van Lancelot aan Arturs hof, is Merlijn afwezig. Jaren later doorkruist Gauvain (»Walewein) het woud van Brocéliande. Hij hoort een stem die klaagt dat iedereen hem vergeten is. Het is Merlijn, die zich onzichtbaar voor Gauvain in het bos ophoudt. Gauvain is (althans volgens deze versie) de laatste sterveling die de grote tovenaar heeft horen spreken. Door zijn onderhorigheid aan Viviane schaart Merlijn zich met Salomo, Aristoteles en Vergilius in de rij van illustere wijzen die door de arglist van vrouwen ten val zijn gebracht, een thema dat in de didactische literatuur van de latere Middeleeuwen zeer populair zou worden. Dat Merlijn ook na de Middeleeuwen zijn plaats in de vroege Britse geschiedenis behield, blijkt onder meer uit het drama The Birth of Merlin, or the Childe Hath Found His Father (1662), dat vroeger wel aan Shakespeare is toegeschreven. Merlijns profetieën, vervat in een orakeltaal vol duistere allegorieën, zijn tot diep in de 18e eeuw serieus genomen. In 1641 publiceerde Thomas Heywood een geschiedenis van Engeland op basis van Merlijns voorspellingen: The Life of Merlin, Surnamed Ambrosius, His Prophecies and Predictions Interpreted, and Their Truth Made Good by Our English Annals. Jonathan Swift stak in zijn A Famous Prediction of Merlin, the British Wizard, Written Above a Thousand Years Ago and Relating to the Present Year 1709 de draak met het gebruik toekomstvoorspellingen aan Merlijn toe te schrijven. Tot ver in de 19e eeuw verschenen er in Engeland almanakken en horoscopen met titels als The Philosophical Merlin, Merlin's Almanach and Pronostications en The Madmerry Merlin. Ook op het continent is de invloed van Merlijns profetieën aanwijsbaar, althans totdat Merlini Angli liber obscurarum praedictionum (Het boek vol duistere voorspellingen van de Engelse Merlijn) door het Concilie van Trente (1545) op de index van verboden boeken werd geplaatst. Aan het einde van de 18e eeuw maakt de belangstelling voor Merlijn in de rol van ziener en profeet plaats voor een fascinatie voor de bard en de tovenaar. Tekenend is dat de Duitse romantische wijsgeer Friedrich Schlegel al in 1804 een Geschichte des Zauberers Merlin publiceerde. De dichter Ludwig Tieck vertaalde het Engelse drama The Birth of Merlin als Die Geburt des Merlin (1829). Heinrich Heine voelde zich als Merlijn ‘festgebannt in die eignen Zauberkreise’. Het drama Merlin, eine Mythe van Karl Leberecht Immermann (1832) werd door een tijdgenoot als ‘een tweede Faust’ beschouwd. In Engeland koos Tennyson Merlijns tragische liefdesrelatie tot onderwerp van zijn gedicht Vivien (1859), dat de schilder Edward Burne-Jones zou inspireren tot zijn ‘The Beguiling of Merlin’ (1877, Lady Lever Art Gallery, Port Sunlight, Engeland). De Franse schrijver Edgar Quinet deed in zijn epos in 24 boeken Merlin l'Enchanteur (1860) een poging het verhaal de glans van een Franse nationale mythe te geven (‘Merlin, le premier patron de la France, est devenu le mien’), terwijl hij de door hem verafschuwde keizer Napoleon iii in de rol van »Hengest ten tonele voerde. Regionaal patriottisme inspireerde de Bretonse schrijver La Villemarqué tot een fantastisch samenraapsel van geleerdheid en onzin: Myrddin ou Merlin l'Enchanteur (1862). Ook de Verenigde Staten leverden een karakteristieke bijdrage: | |
[pagina 233]
| |
‘The Beguiling of Merlin’, schilderij van Edward Burne-Jones, 1874. Port Sunlight, Lady Lever Art Gallery (National Museums and Galleries on Merseyside).
| |
[pagina 234]
| |
in Mark Twains satire A Connecticut Yankee in King Arthur's Court (1889) moeten Merlijns ouderwetse tovertrucs het afleggen tegen de superieure technologie van de moderne tijd. Meer dan eens leverden elementen uit het oude verhaal stof voor een opera, zoals de Merlin van Karl Goldmark (Wenen 1886, herziene versie Frankfurt 1904), en de gelijknamige werken van Felix Draeseke (première Gotha 1913) en Isaac Albeniz (1900). Het 19e-eeuwse Italiaanse repertoire kent opera's als Merlino (la Grotta del Mago) van Amiconi en La tomba di Merlino van Astaritta. De 20e eeuw herkent in Merlijn het archetype van de ziener-dichter die buiten de maatschappij staat. Guillaume Apollinaire publiceert in 1909 zijn duistere l'Enchanteur pourrissant; Eduard Stucken in 1912 Merlins Geburt en in 1924 Der Zauberer Merlin, twee delen van zijn achtdelige dramatische Graal-cyclus; Jean Cocteau laat een kwaadaardige Merlijn optreden in zijn toneelstuk Les Chevaliers de la Table Ronde (1927). Ook in de romans van John Cowper Powys, A Glastonbury Romance (1932), Morwyn (1937) en Porius (1951), spelen elementen uit de Merlijnverhalen een rol. In 1938 verschijnt The Sword in the Stone van de Engelse schrijver T.H. White, een boek dat het Merlijnbeeld van de meeste latere schrijvers sterk heeft beïnvloed. Bij White is Merlijn een zowel met de natuur als met de cultuur verbonden, half-serieuze, half-komische figuur, tegelijk tovenaar en verstrooide geleerde. Hij treedt op als mentor van de jonge Artur die incognito opgroeit op het kasteel van zijn voogd, en laat zijn pupil achtereenvolgens de gedaante van een aantal dieren aannemen om hem voor te bereiden op zijn toekomstige taak als heerser. Later heeft White het boek (waarvan ook een Walt-Disneyfilm is gemaakt) omgewerkt en het met drie eveneens op Malory gebaseerde romans verenigd in de tetralogie The Once and Future King (1958). Een vijfde werk, The Book of Merlyn, dat getuigde van White's negatieve visie op het mensdom en zijn worsteling met pacifistische idealen, werd pas in 1977 postuum gepubliceerd. In de jaren na 1938 werkten de componist Willem Pijper en de schrijver Simon Vestdijk samen aan een op astrologische principes gebaseerde opera Merlijn, die door Pijpers dood in 1947 onvoltooid bleef. De invloed van de Tweede Wereldoorlog is duidelijk voelbaar in C.S. Lewis' jeugdboek That Hideous Strength (1945), waarin Merlijn terugkeert om een boosaardige greep naar de wereldmacht te verijdelen. De Engelse schrijfster Mary Stewart wijdde een drietal romans aan Merlijn, The Crystal Cave (1970), The Hollow Hills (1973) en The Last Enchantment (1979), waarbij zij de gegevens uit het middeleeuwse bronnenmateriaal op psychologisch overtuigende wijze wist te interpreteren. In Frankrijk werd dezelfde thematiek op een geheel andere wijze verwerkt in de roman L'Enchanteur (1984) van René Barjavel. In zijn drama Merlin oder das wüste Land (1981), dat in onverkorte vorm meer dan honderd scènes telt, geeft Tankred Dorst een pessimistische kijk op de utopie van de Ronde Tafel. Een intrigerende bijdrage tot de Merlijnliteratuur leverde Willem Brakman in zijn verhaal ‘Artorius’, opgenomen in de bundel Een familiedrama (1984). De Amerikaanse schrijfster van jeugdboeken Jane Yolen richtte zich op een publiek van volwassenen in haar Merlin's Booke (1986), waarin zij dertien verhalen en gedichten samenbracht; de Duitse Maria Christiane Benning bewerkte ongeveer dezelfde stof in haar Merlin der Zauberer und König Artus (1958, herdruk 1980). Ook voor science fiction bleek de Merlijnstof zich te lenen. In Merlin's Minor (1975) maakt de Amerikaanse Andre Norton Merlijn tot zoon van een buitenaards wezen; terwijl H. Warner Munn hem in boeken als Merlin's Ring (1974) en Merlin's Godson (1976) na de ondergang van Arturs rijk laat deelnemen aan een expeditie naar een Nieuwe Wereld. Het motief van Merlijns duivelse verwekking prikkelde Robert Nye tot een | |
[pagina 235]
| |
scabreuze bewerking uit satanisch-hedonistisch gezichtspunt, Merlin (1978), op het omslag aanbevolen als ‘a feast of flesh and flagellation’. Het was te verwachten dat de Merlijnfiguur een grote aantrekkingskracht zou uitoefenen op de ontraadselaars van esoterische levensgeheimen. Nadat Walter Johannes Stein de profeet in een antroposofisch kader had geplaatst (Der Tod Merlins, Dornach 1984), werd in 1986 in Londen de eerste ‘Merlin Conference’ gehouden. De deelnemers ontvingen ‘clear indications of transpersonal powers of consciousness’. Een tweede conferentie, een jaar later, had ‘Merlin and Woman’ tot thema. Sedert 1988 kan men zich onder het motto ‘Images, Insight and Wisdom from the Age of Merlin’ een beeld van de toekomst vormen met behulp van The Merlin Tarot. Zo is de oude ziener tenslotte niet ontkomen aan pseudo-wetenschap, occultisme en trivialisering. Of hij ook dàt heeft voorzien, is de vraag. w.p. gerritsen edities: Thorpe 1966; Clarke 1973; Micha 1979; Baumgartner 1980; Cerquiglini 1981. |
|