Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdWalewein,oudste zoon van koning Lot van Orcanie, neef van koning »Artur en samen met »Lancelot de belangrijkste ridder van Arturs Tafelronde. In de middeleeuwse literatuur is hij ook bekend onder de namen Gauvain, Gawein, Gawain, Gawan, Walwanus en Gwalchmai. Hij is de hoofdpersoon van een van de mooiste middeleeuwse Arturromans, de Walewein, die de Vlaamse dichters Penninc en Pieter Vostaert rond het midden van de 13e eeuw schreven. De Walewein opent na een korte proloog met een bijzondere gebeurtenis: op een dag zweeft plotseling een kostbaar schaakspel Arturs hofzaal binnen. Als het direct daarna weer verdwijnt, ligt Arturs wens voor de hand: hij wil het spel in zijn bezit hebben. Walewein trekt er op uit. Hij volgt het zwevende schaakspel, ook als het in een bergopening verdwijnt. In de berg stuit Walewein op draken, die hij weet te doden. Hij vervolgt zijn tocht en bereikt het kasteel van koning Wonder, waar hij gastvrij wordt ontvangen. Wonder blijkt de eigenaar van het schaakspel te zijn. In ruil voor het zwaard-met-de-tweeringen, dat in bezit is van koning Amoraen, zal hij het spel aan Walewein afstaan. Walewein begeeft zich op weg naar Amoraen. Hij ontmoet een jongeman, die door Artur tot ridder geslagen wil worden omdat hij anders niet gerechtigd is te vechten tegen een ridder die hem kwaad gezind is. De jongeman berijdt evenwel een zeer slecht paard (zijn eigen paard is hem door een roofridder afhandig gemaakt), waardoor hij zeker niet op tijd terug zal kunnen zijn voor het duel. Walewein leent hem zijn trouwe viervoeter Gringalet, vervolgt zijn tocht te voet en zal afrekenen met de roofridder. De jongeman rijdt na door Artur tot ridder te zijn geslagen naar het hof van koning Amadijs, waar het tweegevecht zal plaatsvinden. Onder de ogen van Walewein, die bij Amadijs is aangekomen, verslaat de jongeman zijn opponent, maar diens aanhangers leggen zich daar niet bij neer; zij belagen de jongeman. Walewein stort zich in de strijd en behaalt de overwinning. Daarna vervolgt hij zijn tocht en bereikt het kasteel van Amoraen. De koning wil het wonderbaarlijke zwaard, waarvan Walewein de uitverkoren drager blijkt te zijn, afstaan in ruil voor de mooie Ysabele, de dochter van koning Assentijn. Met het wonderzwaard in bruikleen gaat Walewein op weg naar Endi (Indië), waar Assentijn woont. Onderweg redt hij een jonkvrouwe van de roofridder die haar mishandelt. De dodelijk gewonde ridder biecht bij Walewein, die hem een mis en een christelijke begrafenis belooft, in ruil voor bijstand ooit in de toekomst. Walewein verslaat de drie handlangers van de gestorven ridder en levert de jonkvrouwe af bij haar oom. 's Nachts houdt hij onder moeilijke omstandigheden - duivels kwellen de zielen van de andere gedode roofridders - de dodenwake en | |
[pagina 341]
| |
de volgende morgen zorgt hij voor een mis en een begrafenis. Daarna vervolgt hij zijn tocht en ontdekt hij het kasteel van Assentijn, dat evenwel onbereikbaar lijkt (slechts een uiterst smalle brug over een gloeiendhete rivier biedt toegang). Dan verschijnt de sprekende vos Roges ten tonele: een koningszoon die door zijn stiefmoeder is betoverd. Roges heeft Walewein nodig, want zijn betovering zal worden verbroken op het moment dat hij Walewein, Ysabele, Wonder en diens zoon bij elkaar zal zien. De vos brengt Walewein via een tunnel onder de rivier door. Walewein weet tot ver in het ogenschijnlijk onneembare kasteel binnen te dringen, maar wordt dan toch gevangengenomen. Als hij Ysabele ziet, is hij direct verliefd. De liefde blijkt wederzijds te zijn en Walewein brengt aangename uren met haar door. Hun geluk is echter van korte duur: door verraad belanden zij in de kerker. Waleweins queeste lijkt hier te eindigen, maar dan verschijnt de geest van de berouwvolle roofridder. Hij brengt Walewein en Ysabele bij Roges. In gezelschap van Ysabele en Roges aanvaardt Walewein de terugtocht. Onderweg eist een overmoedige ridder Ysabele op, hetgeen hij met de dood moet bekopen. Die avond vindt Walewein onderdak bij een hertog, die de vader blijkt te zijn van de gedode ridder. Als het lijk van de zoon thuisgebracht wordt en diens wonden opnieuw gaan bloeden vanwege de aanwezigheid van de doder, Walewein, schendt de hertog het gastrecht: Walewein en Ysabele worden gevangengezet. Hun bewaker is ongewild aanleiding tot hun ontsnapping: door Ysabele te slaan brengt hij Walewein tot zo'n razernij dat de held zijn boeien verbreekt. Op weg naar Amorijs - die eerder Amoraen werd genoemd - verklaart Walewein dat hij Ysabele niet aan de koning zal afstaan omwille van het zwaard-met-de-twee-ringen. Het mislukken van Waleweins queeste (zonder het zwaard krijgt hij immers van koning Wonder het schaakspel niet) blijft echter uit, omdat Amorijs gestorven blijkt te zijn. Walewein en zijn gezelschap zetten hun tocht voort. Als Walewein onderweg in slaap is gevallen, maakt een ridder van de gelegenheid gebruik om Ysabele te ontvoeren. Gealarmeerd door Roges zet Walewein de achtervolging in en verslaat de ridder, die Lancelots broer Estor blijkt te zijn. Walewein verbergt zijn identiteit en ziet erop toe dat Estor wordt verzorgd. Daarna vinden Walewein en de zijnen onderdak in het kasteel van de jongeman die eerder Waleweins paard leende. Kort daarop verschijnt de hertog die het gastrecht schond, vergezeld van een grote strijdmacht. Zijn belegering van het kasteel loopt evenwel op niets uit: Walewein weet de slag in zijn voordeel te beslissen. Als het gezelschap bij koning Wonder is gearriveerd, wordt de betovering van Roges verbroken. Walewein schenkt de koning het zwaard-met-de-twee-ringen en krijgt het schaakspel. Zonder verdere moeilijkheden bereiken Walewein, Ysabele en Roges daarna het hof van Artur, waar koning Assentijn en Roges' vader al verblijven. Walewein doet verslag van zijn avonturen en overhandigt Artur het schaakspel. Het is de verteller niet bekend of Walewein met Ysabele in het huwelijk trad.
Uit deze samenvatting blijkt zonneklaar hoe de dichters Penninc en Vostaert Walewein beoordelen: in hun ogen is hij een held die in hoofsheid en dapperheid zijn gelijke niet kent. Hun visie op Arturs neef wordt gedeeld door andere dichters van Middelnederlandse Arturromans. Zo verricht Walewein in Walewein ende Keye, een roman die werd geschreven in de tweede helft van de 13e eeuw, de ene heldendaad na de andere; geen enkele smet valt er op zijn blazoen te bekennen. Deze uitermate positieve waardering, die men ook in Lanceloet en het hert met de witte voet aantreft, komt eveneens tot uiting in de bijnaam die Walewein in enkele Middelnederlandse Arturromans heeft: ‘der aventuren vader’. Dit epitheton is wellicht afkomstig uit de heel vroege Arturliteratuur in de Lage Landen, die uitsluitend mondeling circuleer- | |
[pagina 342]
| |
de. In die literatuur moet Walewein ook al een bewonderenswaardige ridder zijn geweest. Dat blijkt uit het gegeven dat Vlaamse edelen zijn naam - en die van Ywein (»Yvain) - dragen vanaf het begin van de 12e eeuw. Waleweins literaire voorganger in de Welshe literatuur, Gwalchmai, is in de overgeleverde versie van »Culhwch ac Olwen net als Cei (»Keye) een van de zeer begaafde helpers van Culhwch bij zijn poging Olwen te verwerven. Van Gwalchmai wordt gezegd dat hij Arturs neef is en nooit naar huis terugkeert zonder een queeste volbracht te hebben; bovendien is hij de beste loper en rijder. Elders in de Welshe literatuur draagt hij de bijnaam ‘dafod aur’ (d.i. met de gouden tong), hetgeen verwijst naar zijn welbespraaktheid. In overeenstemming hiermee bedient Arturs neef zich in verreweg de meeste middeleeuwse Arturromans van zeer hoofse taal. Ook de raadselachtige naam van Waleweins trouwe paard, Gringalet, lijkt te wortelen in de Welshe traditie, waar Gwalchmais paard Kein Calet (de harde rug) wordt genoemd. Rond 1136 voltooide Galfredus van Monmouth zijn Historia regum Brittanniae (Geschiedenis van de koningen van Brittannië), een van de meest invloedrijke boeken in de Middeleeuwen. In deze Latijnse kroniek draagt Arturs neef de naam Gualguanus. Hij is een belangrijke raadgever van de koning en tevens zijn legeraanvoerder. Volgens Galfredus werd hij gedood in Arturs strijd tegen Mordred. In een eerdere Latijnse kroniek, de Gesta regum Anglorum (Daden van de Engelse vorsten), die Willem van Malmesbury rond 1125 schreef, wordt vermeld dat het graf van Arturs neef Walwen tijdens de regeerperiode van Willem de Veroveraar werd gevonden. In de Oudfranse Arturliteratuur ondergaat het personage Gauvain een geleidelijke devaluatie. In Chrétien de Troyes' eerste versroman, »Erec et Enide (ca. 1165), wordt Gauvain net zo positief beoordeeld als in het werk van Galfredus van Monmouth. Zijn eerste optreden in de Franse roman toont hem als Arturs wijze raadgever en in het vervolg van het werk wordt beklemtoond dat hij vele deugden, zoals dapperheid en hoofsheid, belichaamt. In de Chevalier de la charrette (ca. 1180, »Lancelot) is hij al evenzeer een bewonderenswaardige ridder, al wordt hij overtroffen door Lancelot, de ridder met wie hij op zoek is naar de ontvoerde koningin. Terwijl Lancelot, gedreven door zijn liefde voor Arturs vrouw, de vreselijke Zwaardbrug weet te passeren, faalt Gauvain bij de iets minder gevaarlijke Onderwaterbrug; hij wordt ternauwernood van de verdrinkingsdood gered. Lancelot blijkt dus Gauvains meerdere te zijn, maar dat wordt verklaard door Lancelots verliefdheid, die hem onvergelijkbaar dapper maakt. Gauvains kwaliteiten worden nergens in de roman in twijfel getrokken. Ook in Chrétiens »Yvain (ca. 1180) wordt de held van de roman vergeleken met Gauvain, die net als in de voorgaande romans met de hoofdpersoon bevriend is. In de loop van het werk blijkt dat het beeld van Gauvain niet geheel vlekkeloos is. Zo getuigt zijn raad aan Yvain om zijn jonge echtgenote tijdelijk te verlaten teneinde toernooien te bezoeken niet van wijsheid: Yvains vertrek komt hem duur te staan. Bovendien vecht Gauvain aan het einde van de roman in een gerechtelijk duel tegen Yvain als de kampioen van een jonkvrouwe die overduidelijk niet in haar recht staat. De rol van Gauvain in deze situaties lijkt een voorafspiegeling van zijn optreden in Chrétiens laatste werk, de »Perceval (ca. 1190). In deze onvoltooide roman valt de vergelijking tussen Gauvain en Perceval, de boerenpummel die ridder wil worden, eerst uit in het voordeel van Arturs neef, die een groot ridder is en precies weet hoe het hoort. Maar Perceval leert snel en als Gauvain hem later in de tekst met hoofse woorden naar Arturs tentenkamp leidt, beheerst Perceval - dan een sterke, in liefdesgedachten verzonken ridder - de regels van het spel; de ridders lijken gelijkwaardig te zijn. In het laatste gedeelte van de roman gaat het met Gauvain bergafwaarts: terwijl Perceval, die geestelijke waarden leert kennen en waarderen, op weg | |
[pagina 343]
| |
is naar succes in zijn zoektocht naar de Graal, ziet het ernaar uit dat Gauvain zal falen in een reeks van avonturen die elkaar zonder enige logica afwisselen en allerlei negatieve gevolgen voor hem hebben. Zo doorstaat hij weliswaar de beproeving van het levensgevaarlijke wonderbed, waardoor hij een kasteel verlost, maar mag hij vervolgens dit kasteel niet meer verlaten. De representant van de hoofse Arturwereld, Gauvain, zal het moeten afleggen tegen Perceval, de buitenstaander die oog heeft voor geestelijke waarden. De onvoltooide Perceval vormde voor sommige middeleeuwse dichters een onweerstaanbare uitdaging: de roman werd in relatief korte tijd van vier op elkaar aansluitende vervolgen voorzien. In die continuaties is het beeld dat van Gauvain wordt geschetst, steeds anders. In de eerste en tweede Perceval-continuatie, die beide nog voor 1200 zijn ontstaan, sluit de portrettering van Arturs neef aan bij Chrétien: Gauvain is een uitstekende ridder, maar niet zonder beperkingen en falend als het gaat om het Graalavontuur. Een nieuw element is zijn gedrag als rokkenjager. Dit aspect van zijn karakter krijgt relatief veel aandacht in de derde Perceval-continuatie, die Gerbert de Montreuil rond 1230 schreef. In de vierde en laatste continuatie, die eveneens omstreeks 1230 is ontstaan, wordt Gauvain door de dichter Manessier minder hard aangepakt dan Gerbert deed: al is het Graalavontuur niet voor hem weggelegd, hij is wederom Arturs beste ridder en het toonbeeld van vele deugden. In de andere Oudfranse Arturromans in verzen na Chrétien wordt veelal een kritische houding tegenover Gauvain aangenomen. In sommige werken spelen de dichters met Gauvains reputatie als minnaar. Een goed voorbeeld is de roman Le chevalier à l'épée, die kort voor 1200 werd geschreven. In dat werk overnacht Gauvain bij een edelman die zijn dochter opdraagt het bed met de held te delen. Hoewel beiden graag de liefde zouden bedrijven, maakt een wonderzwaard dat boven hen hangt dat onmogelijk: zodra Gauvain aanstalten maakt het meisje aan te raken, dient het zwaard hem een slag toe. Zo zien we de grote minnaar lijden onder zijn verlangen in een hopeloze situatie. Dat is ook het geval in Le chevalier aux deux épées, een roman die ook wel Mériadeuc wordt genoemd en in het tweede kwart van de 13e eeuw werd geschreven. In dit werk bevindt Gauvain zich op een gegeven moment in het bed van een meisje dat zo onder de indruk is van Gauvains reputatie, dat zij uitsluitend met hem de liefde zou willen bedrijven. Helaas voor Arturs neef gaat zij niet in op zijn avances, omdat zij niet wil geloven dat haar bedgenoot werkelijk Gauvain is, die zij nog nooit ontmoet heeft. Raoul, de dichter van La Vengeance Raguidel (omstreeks 1220), is nog een stap verder gegaan. Zijn werk is een echte anti-Gauvain-roman. Zo wordt Arturs neef als ridder belachelijk gemaakt doordat hij erop uit trekt om de gedode Raguidel te wreken, terwijl hij de daarvoor benodigde lanspunt, die hij uit het lichaam van de dode heeft getrokken, vergeet mee te nemen. Dat dwingt hem op de helft van de roman onverrichterzake naar Arturs hof terug te keren om de lanspunt op te halen. Ook zijn reputatie als minnaar wordt in de Vengeance Raguidel ondermijnd. Zodra Gauvain de mooie Ydain ontmoet, is hij verliefd op haar. Ydain lijkt evenwel niet erg tevreden over zijn prestaties op het terrein van de liefde. Als zij op een gegeven moment moet kiezen tussen Gauvain en een haar onbekende ridder, die zij tegenkomen terwijl hij tegen een heg staat te urineren, kiest zij voor de onbekende - op grond van een blik op zijn edele delen, zo suggereert de verteller. Terwijl de dichters van de Oudfranse versromans meestal niet verder gaan dan het uitbuiten van de burleske mogelijkheden van het personage Gauvain, wordt hij door de auteurs van de Oudfranse Arturromans in proza vaak streng bekritiseerd. De schrijver van de Suite-Vulgate du Merlin (ca. 1230), een roman die door Lodewijk van Velthem in het Middelnederlands is vertaald (de Merlijn- | |
[pagina 344]
| |
continuatie uit 1326), vormt hierop een uitzondering: hij doet op uitermate positieve wijze verslag van de daden van Gauvain en zijn broers in de tijd dat zij als jonge ridders de pasgekroonde Artur bijstaan. In de prozacyclus Lancelot-en-prose - Queste del Saint Graal - Mort le roi Artu (1215-1235) wordt hij echter veroordeeld als de belangrijkste representant van wereldse normen en waarden, die tegen de achtergrond van een op religieuze waarden gericht ridderschap verwerpelijk geacht worden; Gauvain is een berouwloze zondaar, die faalt in de zoektocht naar de Graal. Zo wordt hem in gezelschap van Hector de toegang tot een gevaarlijk kerkhof ontzegd; het daar aanwezige avontuur zal alleen volbracht kunnen worden door »Lancelot. Verder doodt hij tijdens zijn queeste vele andere ridders van de Ronde Tafel. In Mort le roi Artu drijft zijn wraakzucht hem zo ver dat hij tegen Lancelot, eens zijn beste vriend, in het strijdperk treedt. In de Tristan en prose (ca. 1230) is Gauvains degradatie volledig: hij wordt geportretteerd als een gewetenloze schurk, die niet terugdeinst voor moord en verkrachting. In de Engelse literatuur van de Middeleeuwen springt één roman over Gawain eruit. Het betreft Sir Gawain and the Green Knight, een juweel van middeleeuwse vertelkunst dat vermoedelijk werd geschreven in het laatste kwart van de 14e eeuw. Het verhaal opent met de komst van een zonderlinge en reusachtige ridder, die geheel in het groen is gekleed, tijdens een van Arturs hoffeesten. Hij daagt de Arturgemeenschap uit: een van de aanwezigen mag hem een bijlslag toedienen, op voorwaarde dat de groene ridder een jaar later op zijn beurt mag toeslaan. Gawain toont zich Arturs dapperste ridder. Hij neemt de uitdaging aan en slaat de groene ridder het hoofd af. Tot verbijstering van het hof valt de ridder niet dood neer: hij pakt zijn hoofd op, bestijgt zijn paard en zegt Gawain dat hij hem na een jaar moet zoeken bij de groene kapel. Bijna een jaar later begeeft Gawain zich op weg, terwijl het hof treurt om het vertrek van 's werelds beste ridder. Na een lange tocht vol gevaren komt hij bij een prachtig kasteel, waar hij gastvrij ontvangen wordt door een edelman, diens mooie vrouw en een oude dame. Gawain blijkt tot de afgesproken dag op het kasteel te kunnen verblijven, want zijn gastheer vertelt hem dat de groene kapel in de buurt is. Daarna doet de edelman Gawain een voorstel: hij zal hem de volgende dag zijn jachtbuit schenken, als Gawain hem in ruil daarvoor zal geven wat hij op het kasteel verwerft. Gawain gaat hiermee akkoord. Terwijl de gastheer 's morgens op jacht gaat, bezoekt zijn vrouw Gawains slaapkamer en tracht hem te verleiden. Gawain weerstaat haar in hoofse bewoordingen, waarna zij hem tenslotte bij het afscheid kust. Als de edelman terugkeert van de jacht, ruilen hij en Gawain volgens afspraak hetgeen zij verworven hebben: Gawain ontvangt hertevlees en geeft de edelman een kus. Zij bevestigen daarna opnieuw hun overeenkomst. De volgende ochtend herhalen de gebeurtenissen zich: de edelman gaat op jacht, zijn vrouw probeert Gawain te verleiden. Aan het einde van de dag ontvangt Gawain het vlees van een wild zwijn, dat met veel moeite gedood is, en geeft hij de edelman twee kussen, die hij van zijn verleidster heeft gekregen. De derde dag vangt de edelman een vos; Gawain krijgt van de vrouw drie kussen en een gordel van groene zijde, die de drager onkwetsbaar maakt. Bij het ruilen van de verworvenheden behoudt Gawain tegen de afspraak in de gordel die hem naar hij meent het leven kan redden als hij de groene ridder zal ontmoeten. De volgende dag brengt een gids Gawain, die de gordel om heeft, naar de groene kapel, waar de groene ridder reeds een enorme bijl heeft geslepen. Gawain biedt hem zijn nek aan. De groene ridder houdt bij twee bijlslagen op het laatste moment in en brengt Gawain de derde maal slechts een ondiepe snede toe. De verklaring voor deze drie slagen wordt door de groene ridder, die Gawains gastheer blijkt te zijn, direct gegeven. | |
[pagina 345]
| |
Walewein achtervolgt het schaakbord. Miniatuur in het Walewein-handschrift, 1350. Leiden, Universiteitsbibliotheek.
| |
[pagina 346]
| |
Zij weerspiegelen de wijze waarop Gawain zich aan zijn afspraak met de edelman hield: twee maal volkomen eerlijk, de derde keer minder oprecht. Gawain schaamt zich diep. De groene ridder maakt zich bekend als Bertilak de Hautdesert en verklaart te hebben gehandeld in opdracht van Morgan la Fay (de oude dame op het kasteel), die van haar vroegere geliefde, de tovenaar »Merlijn, magische kunsten heeft geleerd. Morgan, Arturs halfzuster en Gawains tante, wilde met de uitdaging van de groene ridder de reputatie van Arturs hof op de proef stellen. Gawain keert terug naar het hof, waar hij naar waarheid verslag doet van zijn avontuur. Men ontvangt hem er vreugdevol en treurt niet over Gawains gedeeltelijke onoprechtheid. Dat Gawain in de Middelengelse literatuur bijzonder populair was, blijkt uit de vele romans die aan hem gewijd zijn. In deze teksten is Gawain net als de Middelnederlandse Walewein vrijwel altijd een held zonder blaam. Een uitzondering op deze regel vormt het werk van Sir Thomas Malory, Le Morte d'Arthur (ca. 1470) die in navolging van enkele van zijn bronnen, de Oudfranse prozaromans, niet een uitsluitend positief portret van Gawain schetst: men wordt er voortdurend aan herinnerd dat zelfs een invloedrijke en dappere ridder verre van perfect is en kan falen. Sommige Engelse teksten over Gawain bevatten evenals Sir Gawain and the Green Knight een onthoofdingstest. Dat is bijvoorbeeld het geval in drie korte verhalen van rond 500 regels die alle omstreeks 1500 zijn ontstaan: The Carle off Carlile (een latere versie van Syre Gawene and the Carle of Carlyle uit ca. 1400), The Turke and Gowin en The Grene Knight (een bekortende bewerking van Sir Gawain and the Green Knight). In andere werken, zoals in The Wedding of Sir Gawain and Dame Ragnell, ontmoet Gawain een betoverde vrouw met een weerzinwekkend uiterlijk, die hij moet huwen als zij het juiste antwoord heeft gegeven op de vraag wat vrouwen het meest begeren (namelijk heerschappij over de man). In The Wedding of Sir Gawain and Dame Ragnell, een tekst van 855 regels die rond 1450 wordt gedateerd en wel aan Sir Thomas Malory is toegeschreven, krijgt Gawain van zijn kersverse echtgenote een moeilijke keuze voorgelegd: zij blijkt overdag mooi te kunnen zijn en 's nachts lelijk, of omgekeerd. Gawain is niet in staat te kiezen. Hij laat de keuze aan zijn vrouw en legt zich aldus neer bij haar heerschapij; dat verbreekt de betovering. De 15e-eeuwse ballade The Marriage of Sir Gawain bevat vrijwel hetzelfde verhaal. Een variant ervan, met een anonieme ridder in plaats van Gawain in de hoofdrol, vertelt Geoffrey Chaucer in een van de Canterbury Tales: ‘The Wife of Bath's Tale’ (1392-94). In Chaucers versie kan de hoofdpersoon kiezen tussen een lelijke en trouwe echtgenote of een mooie en overspelige vrouw. Net als in de Engelse en de Nederlandse traditie is Gawan/Gawein in de Duitse romans een personage waarover doorgaans positief geoordeeld wordt. Dat is al het geval in Wolfram van Eschenbachs Parzival (1200-1210). In afwijking van zijn bron, Chrétiens Perceval, beklemtoont Wolfram dat Arturs neef een perfecte ridder is. Een soortgelijk beeld biedt de Wigalois van Wirnt van Grafenberg (omstreeks 1220). Gawein wordt in deze tekst voorgesteld als de ideale representant van Arturs hof, die bij uitstek geschikt is om de vader te zijn van »Wigalois, een zoon die vanaf zijn eerste optreden laat zien dat hij een superieure ridder is. Het meest positieve beeld van Gawein in de Duitse literatuur biedt Heinrich von dem Türlin in zijn roman Diu Crone (ca. 1225). Het omvangrijke werk kan met recht een Gaweinroman genoemd worden, al begint het met het verhaal van Arturs jeugd en zijn huwelijk. Gawein is evenwel de ideale held in een reeks gebeurtenissen; hij toont zich de grootste ridder, die alle avonturen tot een goed einde kan brengen. Zelfs het Graalavontuur blijkt voor hem weggelegd te zijn. Al is het zeker waar dat Walewein in de | |
[pagina 347]
| |
Middeleeuwen veel minder beeldend kunstenaars heeft geïnspireerd dan bijvoorbeeld »Perceval, »Lancelot of »Tristan, er bestaan wel degelijk afbeeldingen van hem. Tot de bekendste illustraties behoort de miniatuur ter grootte van een volledig blad in het Leidse Walewein-handschrift (1350), die Arturs neef toont als hij te paard het zwevende schaakbord achtervolgt. In een Engels handschrift uit 1390-1400 treft men vier tekeningen aan met scènes uit Sir Gawain and the Green Knight (de onthoofde groene ridder, de verleiding van Gawain door de gastvrouw, Gawain bij de groene kapel, Gawain terug aan het hof). Uit het tweede kwart van de 14e eeuw dateert een deel van een wandtapijt uit het Heilig-Kreuzklooster (Braunschweig) met daarop Gawan in gezelschap van jonkvrouwe Orgeluse, zoals Wolfram verhaalt. Rond het midden van de 14e eeuw werd een kapiteel gemaakt voor de Pieterskerk in Caen met een afbeelding van Gauvain in het gevaarlijke bed (en van Lancelot op de Zwaardbrug, zie p. 213). Dezelfde voorstellingen vindt men op Parijse ivoren kistjes uit de eerste helft van de 14e eeuw (p. 207), die populair waren als cadeau voor vrouwen. De laatste middeleeuwse afbeelding die hier wordt vermeld, kan bewonderd worden in kasteel Runkelstein ten noorden van Bolzano (Italië). Dit 13e-eeuwse kasteel werd in 1385 gekocht door de gebroeders Niklaus en Franz Vintler, die de wanden lieten beschilderen. In het zomerhuis, dat voor 1413 werd bijgebouwd, zijn personages en scènes uit Arturromans afgebeeld, waaronder een voorstelling van Gawan als een van de drie beste Arturridders (samen met Parzival en Iwein [»Yvain]). De wandschilderingen werden aan het begin van de 16e eeuw in opdracht van de nieuwe kasteelbezitter keizer Maximiliaan i gerenoveerd. In de literatuur na de Middeleeuwen is het vooral de Engelse traditie die de aandacht trekt als het om Arturs neef gaat. Het werk van Thomas Malory, de weergaloze tekst Sir Gawain and the Green Knight en het verhaal over Gawains huwelijk met de afschuwelijke dame vormen duidelijk een grote inspiratiebron voor latere auteurs. Een goed voorbeeld uit het begin van de 19e eeuw is het onvoltooide Fragments of the Masque of Gwendolen (geschreven in 1816, gepubliceerd in 1830) van de hand van Reginald Heber, waarin Merlijn Gwendolen betovert als zij weigert hem te huwen. Als lelijke vrouw weet zij Gawain het antwoord te geven op de vraag wat vrouwen het meest begeren: macht. In King Arthur van Edward Bulwer-Lytton, een lang verhalend gedicht uit 1848, worden Gawains liefdesavonturen op komische wijze beschreven. De gebeurtenissen komen overeen met de gang van zaken in werken als The Carle off Carlile, de Vengeance Raguidel en Le chevalier a l'épée. Een soortgelijk beeld van Gawain bieden twee sonnetten van Richard Hovey, Launcelot and Gawaine (geschreven in 1888, gepubliceerd in 1898) en The Last Love of Gawaine (geschreven in 1898, gepubliceerd in 1908). Arturs neef is in deze gedichten het schoolvoorbeeld van onbetrouwbaarheid. Een negatief beeld van Gawain vindt men ook in het werk van de belangrijke 19e-eeuwse dichter Alfred Tennyson, die aan de wieg stond van de hernieuwde belangstelling voor de Arturstof in het Victoriaanse Engeland. Zijn belangrijkste werk, Idylls of the King, is in een reeks van jaren ontstaan. In 1859 publiceerde hij onder deze titel vier idyllen, in 1870 werden er vier aan toegevoegd en de laatste herziene editie uit 1886 bevat er twaalf. In gedeeltelijke navolging van Malory is Tennysons Gawain in veel opzichten een verwerpelijk personage. Hij is niet integer, niet trouw aan Arturs idealen, geen toonbeeld van hoofsheid en niet in staat tot oprechte wereldse of religieuze liefde. Ook de Amerikaanse dichter Edwin Arlington Robinson, die de Arturstof in drie lange gedichten verwerkte, volgt Malory. In het tweede gedicht, Lancelot (1920), slaagt hij erin het karakter van Gawain psychologisch te nuanceren en te verdiepen. Het derde en laatste werk, Tristram uit 1927, biedt een | |
[pagina 348]
| |
beeld van Gawain zoals Tennyson dat ook schetst, maar dan wat minder schurkachtig. Enkele jaren eerder, in 1921, publiceerde de Newyorkse dichter Arthur Guiterman een aantal balladen, waaronder Gawaine's Choice. Evenals Robinson maakt Guiterman in dit gedicht, waarin Gawain samen met twee andere ridders moet kiezen uit drie vrouwen die hun een queeste aanbieden, gebruik van het werk van Malory. Zoals te verwachten valt, is Sir Gawain and the Green Knight een belangrijke bron voor latere auteurs. In 1903 publiceerde Charlton M. Lewis een komische hervertelling in dichtvorm van het middeleeuwse werk onder de titel Gawayne and the Green Knight: A Fairy Tale. In dit gedicht heeft Gawain een vriendin, de fee Elfinhart, wier pleegmoeder verantwoordelijk is voor het testen van de ridder om aan de weet te komen of hij de liefde van haar dochter waardig is. John Harington Cox daarentegen volgde in 1913 het middeleeuwse verhaal op de voet in een bewerking voor de jeugd. De verhaalstof werd door Yvor Winters in 1952 verwerkt in een kort gedicht. In 1975 verscheen Vera Chapmans The Green Knight, waarin verslag van de gebeurtenissen wordt gedaan vanuit het standpunt van de (sterke) vrouw in het verhaal, die hier Vivien heet. Chapman benut in haar werk eveneens de stof over Gawain en de weerzinwekkende dame. Dat doet ook Joanna Troughton in haar Sir Gawain and the Loathly Damsel, een bewerking van The Wedding of Sir Gawain and Dame Ragnell voor jeugdige lezers uit 1972. Selina Hastings publiceerde in 1985 Sir Gawain and the Loathly Lady, dat in hetzelfde jaar in Nederland uitkwam onder de titel Heer Walewein en de jammerlijke jonkvrouw. Zowel het verhaal over Gawains huwelijk als zijn avontuur met de groene ridder is opgenomen in een ander werk voor jeugdigen: de verzameling verhalen The Tale of Sir Gawain (1987) van Neil Philip. Hij legt de verhalen in de mond van de stervende Gawain, die zijn schildknaap over zijn leven vertelt. In 1979 publiceerde Y.R. Ponsar een moderne prozabewerking van Sir Gawain and the Green Knight. Een versie van dit middeleeuwse verhaal werd twee jaar later door Rosemary Sutcliff opgenomen in een van haar boeken met Arturstof voor de jeugd, The Sword and the Circle uit 1981. Haar roman is gebaseerd op Malory. Enkele jaren eerder, in 1978, verscheen een van de belangrijkste moderne Arturromans, Arthur Rex, waarin Thomas Berger eveneens Sir Gawain and the Green Knight verwerkte. Bergers werk is een ironiserende en komische versie van Malory's tekst, aangevuld met een overdaad aan ander materiaal, waaronder ook het verhaal over Gawains huwelijk met de lelijke vrouw. In sommige 20e-eeuwse teksten over Arturs neef wordt welbewust geen gebruik gemaakt van de bestaande literaire traditie zoals die wordt gerepresenteerd door het werk van Malory, Sir Gawain and the Green Knight en de teksten over Gawains huwelijk. Dat is bijvoorbeeld het geval in een kort verhaal van de hand van Heywood Broun, The Fifty-first Dragon uit 1921. Gawain is hierin de minst belovende leerling van een ridderschool. Het slimme hoofd van de opleiding laat hem met een bijl draken bestrijden, waarbij een toverwoord de bange Gawain moet beschermen tegen de monsters. Als Gawain tijdens zijn vijftigste gevecht ontdekt dat het uitspreken van het woord geen magisch effect heeft, is hij voor de eenenvijftigste draak een eenvoudige prooi. Ook in andere moderne werken is de invloed van de traditie tamelijk gering. Te denken valt bijvoorbeeld aan The Wraith of Gawain (1948), een lang gedicht in acht boeken van Ervin H. Tax, waarin de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog nadrukkelijk doorklinken. In een gedicht uit 1971 van de hand van de Amerikaan John Wheatcroft, Gawain, blikt de stervende held terug op zijn jeugd. Een andere Amerikaan, Richard Monaco, schetst Gawain als een rovende en verkrachtende soldaat in zijn Parsival: Or a Knight's Tale (1977). Een veel positiever | |
[pagina 349]
| |
beeld van Gawain presenteert Gillian Bradshaw in haar Arturtrilogie Down the Long Wind uit de jaren 1980-82. In het eerste deel, Hawk of May, is Gwalchmai de verteller. Als veertienjarige neemt hij in ontzetting de vlucht als zijn moeder Morgawse, de koningin van de duisternis, hem in haar wereld wil binnenvoeren. In het tweede deel, Kingdom of Summer, verhaalt Gwalchmais dienaar Rhys ap Sion over de strijd tussen zijn meester, de kampioen van het licht, en Morgawse. In het derde deel, In Winter's Shadow, wil Gwalchmai wraak nemen als Bedwyr, de minnaar van Arturs vrouw Gwynhwyfar, per ongeluk zijn zoon Gwynn doodt. Zoals Sir Gawain and the Green Knight een middeleeuws meesterwerk is dat vele Engelse en Amerikaanse schrijvers hebben nagevolgd, is de prachtige Middelnederlandse Walewein een inspiratiebron geweest voor Nederlandse auteurs. In 1890 publiceerde M.C.H. Betz een bewerking in verzen onder de titel Walewein, mede onder invloed van Tennysons Idylls of the King. De belangrijkste bewerking van de Middelnederlandse roman, van de hand van Louis Couperus, dateert van enige tijd later: van oktober 1917 tot juni 1918 verscheen Het zwevende schaakbord als feuilleton in het weekblad De Haagsche Post; in boekvorm werd de tekst in 1922 gepubliceerd. Couperus presenteert zijn roman als een vervolg op de Walewein: de gebeurtenissen spelen zich tien jaar later af en al die tijd is er niets gebeurd aan Arturs hof. Dan zorgt »Merlijn met zijn toverkunst ervoor dat Gawein een nieuw avontuur beleeft, waarbij het avontuur uit de Walewein zich met veelbetekenende afwijkingen herhaalt. Couperus' versie van het middeleeuwse verhaal is ironisch en melancholiek van aard. In 1952 publiceerde D.L. Daalder een bewerking van de Arturstof voor de jeugd onder de titel De ridders van de Tafelronde. In Daalders tekst is een sterk verkorte versie van de Middelnederlandse Walewein opgenomen. Ook Frank Herzen schreef een roman voor de jeugd, die in 1982 verscheen: Ridders van de Tafelronde. Zijn boek bevat onder meer een versie van Sir Gawain and the Green Knight, waarin het aantal verleidingspogingen van Gaweins gastvrouw is teruggebracht tot één. Ondanks deze reductie heeft Herzen de drievoudige bijlslag gehandhaafd. In samenwerking met Gerrit Stapel vervaardigde Herzen in 1980 op basis van dezelfde middeleeuwse roman een stripverhaal: Gawain en de Groene Ridder. Bij het inventariseren van het na-middeleeuwse optreden van Arturs neef buiten het domein van de literatuur kan allereerst worden vastgesteld, dat hij niet aan de aandacht van de toneelschrijvers is ontsnapt. In 1901 publiceerde de Duitse auteur Eduard Stucken het toneelstuk Gawan, dat in de daaropvolgende jaren in heel Europa succes boekte. Tien jaar later schreef James Yeames een toneelstuk dat gebaseerd is op de topper van de Middelengelse literatuur: Sir Gawain and the Green Knight: a Play in Five Acts (1911). Een voorstelling voor kinderen staat op naam van Marguerite Merington. In 1913 verscheen haar toneelstuk The Testing of Sir Gawayne, een versie van het verhaal over Gawains huwelijk met de afzichtelijke dame. Sir Gawain and the Green Knight werd in 1931 bewerkt voor de radio door William Ford Manley. In 1979 produceerde de Movingstage Marionette Company of London een succesvolle marionettenversie van dezelfde roman. Sir Gawain and the Green Knight is de inspiratiebron geweest voor een musical van Tim Porter uit 1970. Het werk vormt ook de basis voor twee opera's: een van de hand van Richard Blackford (1978-79), de ander geschreven door Harrison Birtwistle (1991). Blackford schreef ook een opera die gebaseerd is op het verhaal over Gawains huwelijk met de afzichtelijke dame: Gawain and Ragnell (1984). De Victoriaanse kunst heeft ook afbeeldingen van Gawain opgeleverd. De schilder William Dyce kreeg in 1848 de opdracht een cyclus van zeven fresco's te ontwerpen voor de Queen's Robing Room van het nieuw- | |
[pagina 350]
| |
gebouwde paleis van Westminster. Op basis van Malory worden Artur en de zijnen erop afgebeeld als toonbeelden van Victoriaanse deugden. In 1854 voltooide Dyce Mercy: Sir Gawaine Swearing to Be Merciful and Never Be Against Ladies. Enkele jaren later, in 1857, begon een groep kunstenaars rond Dante Gabriel Rossetti te werken aan een alternatief project: tien muurschilderingen voor de Debating Hall van het nieuwe gebouw van de Oxford Union. Rossetti baseerde de onderwerpen op het werk van Malory. Rodham Spencer Stanhope zou zich ontfermen over Sir Gawain Meets Three Ladies at the Well, maar evenals de meeste andere kunstenaars voltooide hij zijn werk niet. Edward Burne-Jones, die ook deelnam aan het project van Rossetti en zijn muurschildering wel voltooide, ontwierp in 1891 een serie van zes wandtapijten voor de eetkamer van het landgoed Stanmore Hall, bij Uxbridge (thans collectie Duke of Westminster). De tapijten werden vervaardigd door een firma van de dichter en ontwerper William Morris, de Merton Abbey Tapestry Works. Een van de tapijten in de serie, die in 1894 werd voltooid, toont The Failure of Sir Gawain: een engel verbiedt Gawain, die in gezelschap is van Iwain, de toegang tot een kerkje in de wildernis. De filmkunst heeft geen bijzondere aandacht getoond voor Arturs neef. Te wijzen valt slechts op de Engelse regisseur Stephen Weeks, die in 1973 de low-budgetfilm gawain and the green knight maakte, waarvan hij een decennium later met veel meer middelen een remake vervaardigde onder de titel the sword of the valiant (1985). bart besamusca edities: Van Es 1957; Gerritsen 1963; Wols 1983; Barron 1988; Jongen 1992. |
|