Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdWalthariusis de hoofdpersoon van een gelijknamig Latijns epos dat waarschijnlijk in de 10e eeuw in Sankt Gallen (Zwitserland) is ontstaan. Het in Latijnse hexameters vertelde verhaal berust op een veel oudere Germaanse heldensage. Als de Hunnen onder hun koning Attila (»Etzel) naar het westen oprukken en Worms, de hoofdstad van het rijk der Franken, naderen, besluit koning Gibicho zich te onderwerpen. Men komt overeen schatting te betalen en gijzelaars af te staan als onderpand. Omdat Gunthari, de zoon van de koning, nog te jong is, stuurt men Hagano, een telg uit een zeer aanzienlijk geslacht. Vervolgens trekken de Hunnen verder naar het westen en vallen het land van de Bourgondiërs binnen. Hun koning Heriricus, wiens hof zich in Chalon-sur-Saône bevindt, kiest voor dezelfde oplossing en staat zijn enige kind, zijn dochter Hiltgunt, als gijzelaar af. Tenslotte moet ook koning Alphere van Aquitanië zich onderwerpen en draagt zijn enige zoon, Waltharius, aan de Hunnen over. Er bestaat al lang een plechtige overeenkomst tussen Alphere en Heriricus, waarin een toekomstig huwelijk tussen hun beider kinderen is geregeld. De drie kinderen worden nu door de Hunnen meegenomen naar het hof van koning Attila in Pannonië, waar ze met liefde en zorg worden opgevoed, de beide jongens in de onmiddellijke omgeving van de koning, Hiltgunt door Attila's vrouw Ospirin. Na enige tijd vervullen zij belangrijke posten aan het hof: Waltharius is een gewaardeerd legeraanvoerder geworden, Hiltgunt beheert de schatkamer. Als na vele jaren koning Gibicho sterft en door zijn zoon Gunthari wordt opgevolgd, zegt deze het verdrag met de Hunnen op en weigert nog verder schatting te betalen. Zodra Hagano dit te weten komt vlucht hij. Wanneer Ospirin nu tracht Waltharius nog | |
[pagina 351]
| |
sterker aan het hof te binden en hem voorstelt in het huwelijk te treden met een meisje uit een aanzienlijk geslacht, acht hij de tijd gekomen om ook te vertrekken. Met Hiltgunt bereidt hij de vlucht grondig voor. Na een voor Attila behaalde overwinning geeft hij een groot feest, waarbij zoveel wijn wordt geschonken dat alle Hunnen tot de volgende middag blijven slapen. Samen met Hiltgunt verlaat hij nu het hof te voet in volle wapenrusting, terwijl zijn paard twee kisten draagt die Hiltgunt volgens afspraak van te voren met gouden armbanden uit Attila's schatkamer heeft gevuld. Zij reizen alleen 's nachts en houden zich overdag schuil in de bossen. Zij voeden zich met vogels en vissen die zij onderweg weten te vangen. Na veertig dagen bereiken zij de Rijn, waar ze een veerman met door hen gevangen vis betalen. Als deze de vis vervolgens aan het hof verkoopt, ontdekt men dat het om een soort gaat dat niet in de Rijn voorkomt. Men verhoort de veerman en uit diens beschrijving van het paar met de rinkelende kisten en uit het feit dat de vluchtelingen vis uit de Donau bij zich hadden, concludeert Hagano dat het Waltharius en Hiltgunt moeten zijn die met een van Attila gestolen schat naar hun vaderland onderweg zijn. Gunthari kiest nu onmiddellijk twaalf mannen uit zijn gevolg die samen met hem de beide vluchtelingen moeten achtervolgen om hun de schat afhandig te maken. Hij meent er recht op te hebben, omdat zijn vader ooit aan Attila tribuut heeft betaald. Hagano tracht Gunthari op andere gedachten te brengen, omdat hij niet tegen zijn oude vriend en lotgenoot ten strijde wil trekken. Als dat niets uithaalt, waarschuwt hij Gunthari voor de buitengewone kracht van Waltharius en diens grote ervaring in de strijd, maar Gunthari wil niet luisteren en geeft opdracht het spoor te volgen. Ergens in de Vogezen, op een beschutte plaats, alleen toegankelijk door een rotsspleet, rusten Waltharius en Hiltgunt uit. Hier worden ze door de achtervolgers ontdekt. Camalo, de eerste die door Gunthari naar Waltharius wordt gestuurd, eist van deze zowel de schat als het meisje. Waltharius vraagt spottend aan hem, met welk recht hij dit eist, maar biedt hem desondanks honderd gouden armbanden aan als hij hem met rust laat. Hagano raadt Gunthari aan op dit aanbod in te gaan, waarop deze Hagano van lafheid beschuldigt. Camalo valt nu Waltharius aan en wordt gedood. Zo vergaat het vervolgens nog tien anderen die hem, gezien zijn ideale positie, afzonderlijk moeten aanvallen. Een van hen, Patavrid, is een neef van Hagano. De aan de gevechten voorafgaande twistgesprekken worden steeds korter, de middelen die worden aangewend, steeds gevarieerder. In een van de laatste gevechten tracht men zelfs Waltharius omver te trekken met een touw dat aan een speer is bevestigd die in het schild van Waltharius is blijven steken, maar het lukt niet. Uiteindelijk is alleen Gunthari nog over. Hij vlucht weg en begeeft zich naar Hagano, die zich tot dat moment afzijdig heeft gehouden. Waltharius en Hiltgunt verlaten nu de beschutte plaats en trekken verder, maar al spoedig worden ze door Gunthari en Hagano, die zijn neef Patavrid moet wreken, ingehaald. In een laatste gevecht staat Waltharius nu tegenover twee vijanden die hem tegelijk aanvallen. De strijd eindigt wanneer Gunthari een been, Waltharius een hand en Hagano een oog en zes kiezen heeft verloren. Hiltgunt verbindt de wonden en men sluit vrede. Waltharius keert in zijn vaderland terug, trouwt met Hiltgunt en heerst nog dertig jaar als een goed koning over zijn rijk.
In de eerste regel van de tekst wordt het publiek aangesproken als fratres, in de laatste vier regels verontschuldigt de dichter zich voor zijn nog jeugdige onervarenheid. Verbindt men dit met het feit dat de tekst talloze ontleningen aan klassieke en vroeg-christelijke auteurs bevat die vooral in de kloosterscholen werden gelezen, zoals Vergilius (twaalf verzen zijn letterlijk uit de Aeneis | |
[pagina 352]
| |
overgenomen), Statius en Prudentius, dan is het aannemelijk dat de dichter van dit epos een jonge monnik is geweest. Een raadsel is evenwel wat hij ermee heeft beoogd, want van een christelijke intentie is in de tekst geen spoor te vinden, tenzij men de zeer negatief geschilderde koning Gunthari als een verpersoonlijking van de hoofdzonden superbia (hoogmoed) en avaritia (hebzucht) interpreteert en Waltharius als een toonbeeld van een christelijke koning. Alleen in de laatste versregel wordt expliciet een christelijke gedachte geformuleerd: Haec est Waltharii poesis. Vos salvet Iesus (Dit is het gedicht van Waltharius. Jezus verlosse u). Hoewel dit epos dus geen theologische of stichtelijke functie lijkt te hebben, is het in zijn tijd buitengewoon populair geweest, althans bij een publiek dat het Latijn machtig was, want er zijn maar liefst twaalf handschriften bewaard gebleven. Bovendien meent men te kunnen aantonen dat er nog veel meer hebben bestaan. Opvallend is ook de spreiding: er zijn handschriften uit Vlaanderen, Frankrijk, Zwaben, Beieren en Oostenrijk bekend. In een aantal handschriften gaat aan de tekst een korte opdracht vooraf, waarin iemand die zich Geraldus noemt, het epos aan een bisschop Erchambald opdraagt. Hieruit en uit het feit dat Ekkehard iv in zijn Casus Sancti Galli schrijft dat Ekkehard i (gestorven in 973) in zijn jeugd een Vita Waltharii manu fortis heeft geschreven die hij, Ekkehard iv, heeft gecorrigeerd, trekt men de conclusie dat de Waltharius in de eerste helft van de 10e eeuw in Sankt Gallen door Ekkehard i moet zijn geschreven en tussen 965 (toen Erchambald bisschop van Straatsburg werd) en 970 (het jaar waarin Geraldus waarschijnlijk overleed) openbaar is gemaakt. Toch is dit alles geenszins zeker; zowel het auteurschap van Ekkehard als tijd en plaats van ontstaan zijn nog steeds omstreden. Belangrijk is dit epos ook, omdat het de enige volledige en afgeronde versie van het verhaal van Waltharius van Aquitanië vertelt. Daarnaast zijn nog twee werken fragmentarisch overgeleverd waarin deze stof wordt behandeld. Het oudste van deze twee is de Oudengelse Waldere, waarvan twee fragmenten bewaard zijn gebleven (respectievelijk 31 en 34 lange versregels met cesuur en stafrijm). In het eerste van deze twee stukken moedigt Hiltgunt (haar naam wordt niet in de tekst genoemd) iemand aan die als aanvoerder van AEtla (= Attila) en als zoon van AElfhere (= Alphere) aangeduid wordt, om de overmoed van Gudhere (= Gunthari) te breken, die de hem aangeboden armbanden heeft afgewezen. Het tweede stuk bevat een dialoog tussen (waarschijnlijk) Hagena (= Hagano) en Waldere die voorafgaat aan het laatste gevecht. Ook van deze tekst kan men niet zeggen wanneer en waar hij is ontstaan. Onduidelijk is of het hier gaat om een versie die ouder is dan de Latijnse Waltharius, d.w.z. om een getuige van een orale traditie, of dat deze Oudengelse tekst juist onder invloed van het Waltharius-apos is ontstaan. Het enige handschrift (Kopenhagen) dateert uit de 10e eeuw. De tweede tekst waarin het verhaal van Waltharius wordt verteld, is een Middelhoogduits heldenepos uit de 13e eeuw. Ook van dit epos zijn slechts twee fragmenten bewaard gebleven (respectievelijk twintig en negentien strofen van elk vier lange versregels met eindrijm), waarin de thuiskomst van Walther in Langres (Champagne) en zijn huwelijk met Hildegunde worden beschreven. Ook in dit geval is het niet duidelijk of het om de resten van een zelfstandig (mondeling of schriftelijk) in de volkstaal overgeleverd epos gaat dan wel om een bewerking van de Latijnse Waltharius. In het laatste geval zouden we hier te maken hebben met een wat breedsprakig uitgevallen en met ontleningen aan allerlei andere werken opgesmukt slot dat de bewerker zelf heeft toegevoegd, want in het Latijnse epos wordt de thuiskomst immers niet beschreven. In vele werken uit de 12e en 13e eeuw komt Waltharius (Walther) voor, soms wordt hij slechts genoemd, soms speelt hij er | |
[pagina 353]
| |
een bescheiden rol in. In het Duitse Rolandslied (ca. 1173) treedt een ‘Walthere der wîgant’ op, in het Franse Chanson de Roland (»Roelant) een Gualter de l'Hum. Het is evenwel niet zeker dat dit onze held is. In het Nibelungenlied (»Siegfried) herinnert Etzel aan een vroeger verblijf van Hagen en Walther aan zijn hof. Voorts bevat deze tekst een toespeling op de tegenzin waarmee Hagen eens tegen Walther heeft moeten vechten. In de heldenepen Dietrichs Flucht, Rabenschlacht en Alpharts Tod is Walther een van de helden die »Dietrich van Bern in zijn strijd tegen Ermenrich (»Ermenrik) terzijde staan. In de verschillende varianten van het epos Rosengarten behoort hij tot de helden die zich aan het Bourgondische hof in Worms bevinden. Alleen in het epos Biterolf wordt hij in zijn oorspronkelijke rol beschreven. Biterolf ontmoet Walther namelijk terwijl deze onderweg is van het Hunnenland naar zijn vaderland. Later bevindt zich Walther ook in deze tekst weer aan het hof van koning Gunther in Worms. Het is overigens merkwaardig, dat Gunthari in het Waltharius-epos als koning der Franken in Worms resideert. In alle andere sagen bevindt zich in Worms het Bourgondische hof en is Gunthari (Gunther) koning van de Bourgondiërs. De minnezanger Walther von der Vogelweide tenslotte noemt, met een toespeling op de sage van Waltharius, de door hem bezongen vrouw zijn ‘Hildegunde’. Ook uit andere landen in Europa zijn varianten van het verhaal van Waltharius en Hiltgunt bekend. Het Chronicon Novaliciense uit de 11e eeuw vertelt het verhaal van Waltharius zoals het in het Latijnse epos is opgetekend, maar eindigt met de mededeling dat Waltharius tenslotte in het klooster Novalese in Piemonte is ingetreden en dat hij vervolgens het klooster tegen rovers heeft verdedigd. In de Oudnoorse Thidrekssaga (»Dietrich van Bern) is Waltharius, hier Valtari af Vaskasteini genaamd, een neef van koning Erminrikr (»Ermenrik) en wordt hij door deze als gijzelaar naar het hof van koning Attila gestuurd. Daar weet hij tijdens een feest, samen met Hilldigundr, de dochter van de Griekse koning Ilias, te ontsnappen. Attila laat hem door Högni (= Hagano) en elf andere strijders achtervolgen. Valtari doodt alle elf, waarop Högni vlucht. 's Nachts keert hij echter terug en overvalt de vluchtelingen. Tijdens het gevecht steekt Valtari hem met een zwijnebout een oog uit. Valtari keert nu met Hilldigundr naar koning Erminrikr terug, waar hij vaandeldrager wordt. Tijdens een veldslag verliest hij een been en sterft. In een Poolse versie uit de late 14e eeuw, de kroniek van Boguphalus, wint Walczerz door zijn mooie gezang de liefde van Helgunda, een Frankische prinses. Een Duitse rivaal laat alle overgangen over de Rijn bewaken en een veerman weigert hen over te zetten. Daarop steekt Walczerz met Helgunda te paard de Rijn over. Wanneer zijn rivaal hem inhaalt, doodt hij hem. Dan keert hij met Helgunda terug naar zijn kasteel in de omgeving van Krakau. Later wordt Helgunda Walczerz ontrouw, waarop hij haar en haar minnaar doodt. Interessant zijn de verschillende aanduidingen van de herkomst van Waltharius/Walther. Naast Aquitanië komen in het Duits ook Spanje, Kerlingen (= Frankrijk), Aragon, Navarra en Lengers (= Langres) voor. Daarnaast wordt hij ook wel naar de plaats van zijn belangrijkste wapenfeit Walther von dem Wasgenstein genoemd. Volgens het Waltharius-epos vond de strijd tegen Gunthari en Hagano plaats toen Waltharius onderweg was in saltum Vosagum, waaronder men meestal de Vogezen verstaat. Dit past evenwel niet bij het feit dat hij de Rijn in de buurt van Worms zou zijn overgestoken. Daarom meent men dat de dichter van de Waltharius zich heeft vergist en dat het in werkelijkheid gaat om een berg in de buurt van Obersteinbach op de grens van de Elzas en de Palts, die in de Middeleeuwen onder de naam Wasichenstein bekend stond. Maar deze berg kan zijn naam ook aan de sage te | |
[pagina 354]
| |
danken hebben: wasgen kan dan zijn ontleend aan wasconoland, een benaming die al in de 8e eeuw voor Aquitanië gebruikt werd: Baskenland. Walther van Aquitanië, Baskenland of Spanje is dan ook hoogstwaarschijnlijk van origine een Westgotische held. Volgens sommigen leeft hij ook voort in de 16e-eeuwse Spaanse balladen over Don Gaiferos, een held die samen met zijn geliefde uit Moorse gevangenschap ontsnapt. Hoewel Waltharius/Walther van Aquitanië in alle verhalen wordt voorgesteld als een onoverwinnelijke held die bovendien een toonbeeld van rechtvaardigheid en trouw is, heeft hij na de 13e eeuw nauwelijks meer kunnen inspireren. Alleen J.V. von Scheffel schreef in 1855 een historische roman over het ontstaan van het Waltharius-epos: Ekkehard. Eine Geschichte aus dem 10. Jahrhundert, waarin een complete vertaling van het Latijnse epos is opgenomen. n.th.j. voorwinden edities: Langosch 1956; Genzmer 1966. |
|