Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdDietrich van Bernis de hoofdpersoon van een aantal Duitse heldenepen uit de 13e eeuw, de zogeheten Dietrich-epen, en van de omstreeks 1250 ontstane Oudnoorse Thidrekssaga; en een minder belangrijk personage in een aantal andere literaire teksten. Men onderscheidt historische en avontuurlijke Dietrich-epen. Tot de eerste categorie behoren vier teksten, Dietrichs Flucht, Rabenschlacht, Alpharts Tod en Dietrich und Wenezlan. Uit deze vier teksten kan men de volgende Dietrich-biografie construeren. Ermrich (»Ermenrik), de koning van Rome, tracht Dietrichs land, Noord-Italië, in zijn bezit te krijgen. Het komt tot een veld- | |
[pagina 100]
| |
slag waarbij Ermrich wordt verslagen. Maar wanneer enkele van Dietrichs mannen in handen van de vijand vallen, besluit hij zijn land op te geven in ruil voor vrijlating van de gevangenen. Hij begeeft zich naar het hof van de koning der Hunnen, »Etzel (Attila), waar hij vriendelijk wordt ontvangen en een aantal jaren in ballingschap verblijft. Bij een poging zijn land te heroveren lukt het hem wederom Ermrich te verslaan. Hij benoemt een overloper, Witege, tot markgraaf van ‘Raben’ (Middelhoogduits voor Ravenna), maar wanneer hij is teruggekeerd naar het hof van Etzel ter voorbereiding van zijn huwelijk met Etzels nicht, komt het bericht dat Witege de stad aan de vijand heeft uitgeleverd. Voor de derde maal moet Dietrich de strijd aanbinden met Ermrich. Wederom behaalt hij de zege, maar door de grote verliezen die hij heeft geleden kan hij zich niet handhaven, zodat hij weer naar Etzels hof vertrekt. Als hij tenslotte voor de vierde maal ten strijde trekt, ondersteund door troepen van Etzel, bevinden zich diens beide jonge zonen, Scharpfe en Orte, en Dietrichs jongere broer Diether in zijn gezelschap. Hij heeft Etzel beloofd de jongens niet aan de strijd te zullen laten deelnemen en hij staat voor hun veiligheid in. Men laat de jongens in ‘Bern’ (Middelhoogduits voor Verona) onder de hoede van de oude Elsan achter. De jongens zijn echter vindingrijk en overreden Elsan, zodat deze hun toestemming geeft een ritje te maken. Op het open veld ontmoeten ze Witege, de verrader. Hoewel deze niet tegen de kinderen wil vechten, vallen zij hem aan. Hij moet zich verdedigen en het gevolg is dat de drie jongens om het leven komen. Dietrich is radeloos wanneer hij het bericht van hun dood hoort. Hij achtervolgt Witege, maar deze weet te ontsnappen door de zee in te rijden, waar hij door een bovennatuurlijk wezen, vrouwe Wachilt, wordt ontvoerd. Dietrichs vriend Rüdiger weet Etzel en diens vrouw Helche ervan te overtuigen dat Dietrich geen schuld treft en zij vergeven hem. Zijn land heeft hij evenwel weer niet kunnen heroveren. Aan dit verhaal gaat in twee jongere handschriften de geschiedenis van Dietrichs voorvaderen vooraf. Hierin wordt eerst uitvoerig verteld over de voortreffelijke Dietwart, de koning van het Romeinse rijk, die op weg naar zijn bruid schipbreuk lijdt en op een eiland een draak moet verslaan, voordat hij in Rome de bruiloft kan vieren. Hij wordt 400 jaar oud, krijgt 44 kinderen, van wie er maar één, Sigeher, in leven blijft. Deze wordt ook weer 400 jaar, krijgt 31 kinderen, van wie slechts één zoon en één dochter in leven blijven. Deze dochter is Sigelint, die later de moeder van »Siegfried zal worden. De zoon, Otnid (of Ortnit), komt om het leven tijdens een gevecht met een draak. Zijn vrouw Liebgart trouwt vervolgens met Wolfdietrich, de held die de draak verslaat. Met deze Wolfdietrich begint dus de eigenlijke stamboom van Dietrich, want toen Otnid stierf had hij nog geen kinderen. Wolfdietrich wordt 503 jaar oud, zijn zoon Hugdietrich 450 jaar. Als dus Dietrichs grootvader Amelunc wordt geboren, zijn we vijf generaties en veel meer dan duizend jaar verder! In deze fantastische voorgeschiedenis zijn niet alleen allerlei literaire bronnen verwerkt, waaronder de sage van Ortnit en Wolfdietrich; de auteur heeft zich ook door het Oude Testament laten inspireren, zoals blijkt uit leeftijden en kindertallen van de diverse voorvaderen. Met Amelunc komen we dan weer terug in historische tijden. Amelunc, de koning van Rome, laat bij zijn dood zijn rijk na aan zijn drie zonen: Ermrich erft Apulië, Calabrië en Marche, Diether krijgt Breisach en Beieren, twee territoria ten noorden van de Alpen, en de derde, Dietmar, ontvangt Lombardije, Rome, Istrië, Friuli en het dal van de Inn. Dietmars zoon, Dietrich van Bern, erft na de dood van zijn vader deze gebieden, maar zijn oom, Ermrich, tracht ze hem afhandig te maken. Dat is de beginsituatie van de gangbare Dietrich-biografie. In de oudste literaire tekst waarin Dietrich voorkomt, het Oudhoogduitse Hildebrandslied (»Etzel), wordt deze situatie verondersteld, want daar is er sprake | |
[pagina 101]
| |
van dat Dietrich dertig jaar tevoren was gedwongen zijn land te verlaten, niet door Ermrich evenwel, maar door Odoakar, die zich meester heeft gemaakt van grote delen van Italië. Het derde historische Dietrich-epos, Alpharts Tod, waarvan alleen een fragment bewaard is gebleven, beschrijft één enkel gevecht tijdens een van Dietrichs pogingen zijn land te heroveren en voorts het tragische einde van een jonge held. Het voegt dan ook geen nieuwe elementen toe aan de biografie van Dietrich. Dat is wel het geval met het eveneens fragmentarisch overgeleverde gedicht Dietrich und Wenezlan, waarin wordt verteld dat twee van Dietrichs mannen in gevangenschap zijn geraakt en alleen bevrijd kunnen worden wanneer Dietrich tegen de Slavische vorst Wenezlan in het strijdperk treedt. Dietrich trekt nu samen met Etzel en een groot leger op tegen de vijand, een Slavisch volk. Tussen de beide hoofdpersonen vindt een tweekamp plaats. Wanneer Dietrich op het punt staat te verliezen, herinnert Wolfhart, een jonge held uit Dietrichs kring, hem eraan dat het Romeinse rijk dan geen erfgenaam meer zou hebben. Daarop valt Dietrich zijn tegenstander zo heftig aan, dat deze moet vluchten. Het verhaal is gesitueerd in de periode waarin Dietrich zich volgens de andere verhalen als balling aan het hof van koning Etzel bevindt, maar het is kennelijk later ontstaan dan de verhalen die op Italië betrekking hebben. Dezelfde situatie wordt ook in het Nibelungenlied en Die Klage verondersteld. Ook in deze teksten vertoeft Dietrich als balling aan het hof van koning Etzel en geniet hij er diens volste vertrouwen. Hij tracht de Bourgondiërs te waarschuwen voor het dreigende gevaar en probeert de open strijd te verhinderen. Als het tenslotte tot een strijd komt, weigert hij daaraan deel te nemen. Aan het einde, als alle Bourgondiërs met uitzondering van Gunther en Hagen, zwagers van Etzels vrouw Kriemhild, zijn gesneuveld, neemt hij deze twee gevangen en levert hij hen aan Kriemhild uit, waarbij hij er tevergeefs op aandringt hun leven te sparen. Men heeft Dietrichs rol in het Nibelungenlied vaak geïnterpreteerd als de enige christelijke stem in een voor het overige heidens verhaal. Hij is inderdaad de enige die twijfelt aan het nut van het gebruik van geweld bij het oplossen van conflicten. De zogeheten ‘avontuurlijke’ Dietrich-epen hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken. In al deze verhalen moet Dietrich vechten tegen heidenen, reuzen, dwergen of draken, vaak op verzoek van een jonge dame of om een ontvoerde maagd te bevrijden. Alle verhalen zijn gesitueerd in het dal van de Etsch (Adige) in Zuid-Tirol. Dat geldt voor het epos Virginal (ook Dietrichs erste Ausfahrt genoemd), waarin wordt verteld dat een heiden het land van koningin Virginal is binnengevallen, terwijl de jonge Dietrich blozend moet bekennen dat hij nog nooit een avontuur heeft beleefd. Samen met zijn schermleraar, de oude Hildebrand, trekt hij erop uit, verslaat de heiden en bevrijdt Virginal. Na talloze avonturen keert hij tenslotte naar Bern terug. In Sigenot, waarvan twee versies bekend zijn, wordt Dietrich door een reus gevangen genomen, maar door Hildebrand weer bevrijd. In het Eckenlied moet Dietrich wederom tegen een reus vechten. Hij verslaat hem, maar wil hem eerst niet doden. Pas als de reus erom vraagt, onthoofdt hij hem. In König Laurin is sprake van een strijd tegen dwergen in de bergen van Tirol. Ook hier weet Dietrich de overwinning te behalen. Een vervolg op dit verhaal is onder de titel Walberan bewaard gebleven. In een fragment van een ander epos, Goldemar, krijgt Dietrich opnieuw met reuzen en dwergen te maken. In Der Wunderer verschijnt een vrouw aan het hof van koning Etzel en verzoekt Dietrich voor haar tegen een reus te vechten. Hij verslaat de reus, terwijl er vurige adem uit Dietrichs mond te voorschijn komt. Dit verhaal wijkt om verschillende redenen van de andere avontuurlijke Dietrich-epen af. Ten eerste is het niet in Zuid-Tirol, maar aan het hof van koning Etzel gesitueerd, ten tweede heeft Dietrich met zijn vurige adem | |
[pagina 102]
| |
in dit verhaal een nogal spookachtig karakter, en tenslotte bevat deze tekst een vooruitwijzing naar Dietrichs einde: hij zal later in de woestijn met draken moeten vechten tot aan de Dag des Oordeels. In alle andere avontuurlijke Dietrich-epen keert men, nadat het avontuur goed is volbracht, weer terug naar Bern. Opvallend is tenslotte dat de avontuurlijke Dietrich-epen in de Middeleeuwen een veel grotere populariteit hebben gekend dan de historische epen. Dat kan men althans concluderen uit de veel grotere aantallen handschriften en drukken die van deze epen zijn vervaardigd. Tot een derde type Dietrich-epen behoren Rosengarten en Biterolf. In het eerste epos wordt verteld dat Dietrich is uitgenodigd om met zijn mannen in een rozentuin in Worms tegen de als onoverwinnelijk geldende Siegfried te komen vechten. Dietrich behaalt de overwinning en de Bourgondiërs worden Dietrichs vazallen. Ook in dit verhaal wordt gewag gemaakt van vlammen die uit Dietrichs mond schieten; dat is tenslotte ook de reden waarom Siegfried moet opgeven. In Biterolf komt het eveneens tot een gevecht tussen de helden rond Siegfried en Gunther in Worms en die rond Dietrich van Bern. In tegenstelling echter tot hetgeen het geval is in de avontuurlijke Dietrich-epen en in Rosengarten lijkt zich de handeling in Biterolf over heel Europa uit te strekken. Biterolf is een koning van Toledo, die Spanje heeft verlaten om avonturen te beleven. Hij komt eerst naar Worms aan het hof van de Bourgondiërs, daarna reist hij door naar het hof van Etzel in Hongarije, met wie hij ten strijde trekt tegen de Polen. Tenslotte vergezelt hij Etzel op diens tocht naar het rijk van de Bourgondiërs aan de Rijn, waar het behalve tot een veldslag ook tot een reeks ridderlijke tweekampen komt, waaraan naar het schijnt alle helden uit de literatuur deelnemen. Het geheel eindigt echter met een algemene verzoening. Dit fantastische verhaal is slechts in één handschrift, uit het begin van de 16e eeuw, overgeleverd. Een volledige Dietrich-biografie bevat ook de Oudnoorse Thidrekssaga, een omvangrijke prozatekst die omstreeks 1250 in Bergen (Noorwegen) is ontstaan en waarin naast het Nibelungenlied vele andere bronnen zijn verwerkt. In deze tekst wordt verteld dat Thidrek, die in Bern resideert, over Amlungaland heerst. Hij is opgevoed door Hildibrand en heeft in zijn jeugd een helm en twee zwaarden weten te bemachtigen: de helm Hildigrímur, die oorspronkelijk aan de reuzen Hilldur en Grímur heeft toebehoord, en de zwaarden Naglring, afkomstig van de dwerg Alfrik (Alberich), en Ekkisax, dat hij op de reus Ekka heeft veroverd. Vele helden sluiten zich bij hem aan, onder wie Heimir, Vidga, Fasold, Thetleif en Sintram, figuren die ook in de Duitse Dietrich-epen optreden (Heime, Witege, Fasold, Dietleip en Sintram). Thidrek onderneemt een krijgstocht naar Bertangaland, waar zijn mannen in tweekampen tegen de mannen van koning Isung strijden. In het laatste tweegevecht verslaat Thidrek Sigurd met Vidga's zwaard Mimung. Dan dwingt Erminrik Thidrek zijn land te verlaten en zich naar het hof van koning Attila in Susat te begeven. Onderweg wordt hij gastvrij ontvangen door Rodingeirr te Bakalar. In Attila's dienst trekt hij ten strijde tegen Osanctrix en Valldemarr van Holmgard. Hij doodt Valldemarr en diens zoon. Na een ballingschap van twintig jaar keert Thidrek terug naar Amlungaland, ondersteund door een leger van Attila. In de slag bij Gronsport doodt Vidga, die naar Erminrik was overgelopen, de zonen van Attila en Thidreks jongere broer Thether. Vidga ontsnapt aan Thidreks wraak door de Moezel in te rijden. Rodingeirr licht Attila en diens vrouw Erka in en weet hen ervan te overtuigen dat Thidrek geen blaam treft, waarop zij hem vergeven. Vervolgens ontstaat aan Attila's hof een strijd tegen de Niflungar, maar Thidrek neemt pas deel aan de strijd wanneer Rodingeirr is gesneuveld. Hij doodt Folker en neemt Högni gevangen met behulp van zijn vurige adem. Tenslotte slaat hij Gri- | |
[pagina 103]
| |
milld in tweeën, wanneer hij ziet dat zij haar gewonde broers Gisler en Gernoz brandende toortsen in de mond steekt. Nadat Thidrek Attila 32 jaar heeft gediend, keert hij samen met zijn vrouw Herrad en met Hildibrand terug naar Amlungaland. Onderweg moeten ze eerst nog Elsung verslaan, waarna ze op Sifka stuiten, die bij Erminriks dood de macht had gegrepen. Thidrek verslaat hem in de slag van Ran, heerst nu in vrede over zijn rijk en laat er vele mooie gebouwen verrijzen. Na Attila's dood krijgt hij er ook nog Húnaland bij. Na Herrads dood verslaat hij een draak om koning Hertnid te wreken, trouwt met diens weduwe Isollde en strijdt tegen rovers die haar rijk bedreigen. Op een dag ziet hij een gouden hert. Hij springt op een zwart paard dat toevallig klaar staat en zet de achtervolging in. Te laat komt hij erachter dat hij door de duivel wordt ontvoerd. Hij smeekt God en Maria hem te redden. Tenslotte zijn er nog liederen en balladen waarin Dietrich van Bern voorkomt in verschillende talen en uit verschillende tijden bekend, waaronder het al genoemde Hildebrandslied, waarin Hildebrand in dienst van Dietrich in een tweekamp tegenover zijn eigen zoon komt te staan en hem moet doden, het lied Van den ouden Hillebrant uit het Antwerps Liedboek, waarin dezelfde strijd eindigt met herkenning en verzoening, het lied van Koninc Ermenrikes Dot, een aantal Deense en Faeröerse balladen en een van de Oudnoorse Edda-liederen. In drie Oudengelse gedichten wordt alleen zijn naam genoemd: in »Widsith, in »Deor en in de Waldere-fragmenten (»Waltharius). Dietrich van Bern was de Oostgotische koning Theoderik de Grote, die in 454 werd geboren. Hij behoorde tot het geslacht der Amalen, hetzelfde geslacht waartoe ook koning Ermanarik behoorde, die in het midden van de 4e eeuw over een reusachtig rijk heerste, dat zich van de Oostzee tot de Krim uitstrekte. In 375 werd zijn leger door de Hunnen verslagen, waarop hij zelfmoord pleegde. Dietrich, gespeeld door de acteur Fritz Alberti, in de film die nibelungen van Fritz Lang uit 1924.
| |
[pagina 104]
| |
Zijn broer Wultwulf was een voorvader van Wandalar, de jong gestorven vader van de drie broers Walamer, Widimer en Theodemer. Deze Theodemer was de vader van Theoderik. Zijn moeder Ereleuva was katholiek, in tegenstelling tot zijn vaders familie, die evenals de meeste Goten aanhangers van het Arianisme waren, een afwijkende vorm van het christendom die tijdens het Concilie van Constantinopel in 381 als ketterij werd veroordeeld. Walamer vestigde zich met zijn volk in Pannonië (Hongarije) en sloot een verbond met de Oostromeinse keizer Marcianus. De keizer betaalde jaarlijks een bepaald bedrag aan de Goten voor het verdedigen van de grenzen. Toen zijn opvolger Leo dit weigerde, trokken de Goten plunderend door zijn rijk, totdat Leo bereid was tot onderhandelingen. Walamer vernieuwde nu het verdrag met de keizer en stuurde zijn achtjarige neefje Theoderik als onderpand naar Constantinopel. Deze kreeg daar een goede opvoeding en wist een belangrijke positie te verwerven. Tien jaar later keerde hij terug naar zijn volk. In de strijd tegen Sueben en Skiren sneuvelde Walamer, waarop Theodemer tot koning werd gekozen. Deze versloeg een leger van Germaanse stammen onder leiding van Edica, de vader van Odoakar, die later, in 476, de laatste keizer van het Westromeinse rijk, Romulus Augustulus, afzette en zelf koning van Italië werd. Na Theodemers dood werd Theoderik koning van de Oostgoten. Onder zijn leiding verlieten de Oostgoten Pannonië en vestigden zich in Macedonië. Na vele verwikkelingen kreeg hij van keizer Zeno de opdracht tegen Odoakar ten strijde te trekken. Met een leger van (naar beweerd wordt) 100.000 man, bestaande uit Goten, Rugiërs en Romeinen, trok hij over de Balkan. Aan de Isonzo versloeg Theoderik Odoakar voor de eerste keer, waarop deze zich naar Verona terugtrok. Daar vond in 489 een tweede veldslag plaats, die wederom door Theoderik werd gewonnen. Odoakar trok zich nu naar Ravenna terug en Theoderik werd in Noord-Italië als stadhouder van de keizer erkend. Een legeraanvoerder van Odoakar, Tufa, sloot zich vervolgens bij Theoderik aan, maar toen deze hem met een aantal van zijn soldaten naar Odoakar zond, liep Tufa naar de vijand over en liet de hem vergezellende Goten vermoorden. In 490 kwam het tot een derde veldslag tussen Theoderik en Odoakar, waarop de laatste zich binnen de muren van Ravenna verschanste. Theoderik belegerde de stad gedurende drie jaar en kwam tenslotte in 493 met Odoakar overeen, dat zij samen zouden regeren. Zodra hij evenwel in de stad was binnengelaten, doodde hij eigenhandig Odoakar en werd koning van Italië. In 497 werd hij als zodanig erkend door de Oostromeinse keizer. Tot 526 heerste hij over Italië en zijn onderdanen, Goten en Romeinen, roemden zijn rechtvaardigheid en waardeerden hem zeer. Zijn regering betekende een periode van vrede en welvaart. Zijn buitenlandse politiek was erop gericht in vrede te leven met de Germaanse buurvolken, de Westgoten en de Franken. Daartoe trad hij in het huwelijk met Audefleda, een zuster van de Frankische koning Clovis, maar dat weerhield deze er niet van zijn expansiepolitiek voort te zetten. Toen Clovis het Westgotische gebied in Zuid-Frankrijk bedreigde, kwam Theoderik de Westgoten te hulp. Zij moesten zich echter over de Pyreneeën naar Spanje terugtrekken, terwijl de Provence bij het rijk van Theoderik werd gevoegd. Aan het einde van zijn leven raakte hij in conflict met de Kerk. Hij liet Boëthius en Symmachus gevangennemen en wegens vermeend hoogverraad ter dood brengen. Toen vervolgens paus Johannes i, die in opdracht van Theoderik voor onderhandelingen in Constantinopel was geweest, bij zijn terugkeer plotseling overleed, werd Theoderik er van beschuldigd ook daar de hand in te hebben gehad. Toen hij kort daarna tijdens een feestmaal onwel werd omdat hij in de opgediende vis, die hem met grote ogen en een wijd opengesperde bek aanstaarde, Symmachus meende te herkennen, en spoedig daarna | |
[pagina 105]
| |
stierf, werd zijn dood als een straf van God gezien. Hij werd begraven in een mausoleum in Ravenna dat nog steeds bestaat. Zijn lichaam werd er evenwel in het midden van de 6e eeuw al uit verwijderd, omdat hij een ketter was geweest. In 561/62 kwam er een eind aan de Gotische heerschappij over Italië, toen Oostromeinse troepen de Goten een verpletterende nederlaag toebrachten. Over het leven van Theoderik zijn wij vrij goed geïnformeerd, omdat de eerste biografie al kort na zijn dood is ontstaan. Theoderik zelf had aan Cassiodorus, een vooraanstaande Romein aan zijn hof, de opdracht gegeven een Historia Gothica te schrijven, waarin moest worden aangetoond dat de Goten geen barbaren, maar een aan Grieken en Romeinen gelijkwaardig volk zijn. Van deze tekst, die tussen 526 en 533 moet zijn ontstaan, is alleen een door Jordanes in 551 vervaardigde samenvatting bewaard gebleven. Het is niet alleen aan deze tekst zelf te danken, dat er een zeer positief beeld van Theoderik ontstond, maar ook aan al degenen die deze tekst in latere kronieken hebben overgenomen of geciteerd. Van het begin af aan circuleerden er evenwel ook biografieën van Theoderik, waarin hij de bastaardzoon van een koning of de zoon van Macedoonse slaven werd genoemd, waarin hij als ariaanse ketter figureerde en waarin vooral zijn wandaden tegen de Kerk breed werden uitgemeten. Hij werd de moordenaar van heilige mannen genoemd, die aan het einde van zijn leven door de duivel in de gedaante van een wild paard werd opgehaald. In de Dialogen van paus Gregorius de Grote wordt verteld dat paus Johannes i en Symmachus hem in de Etna werpen. Deze negatieve verhalen over Theoderik zijn ontstaan in kerkelijke kring en zijn overgeleverd als Gesta Theoderici in verschillende Frankische kronieken. De Merovingische Franken waren immers niet alleen politieke tegenstanders van de Goten, zij waren ook katholiek. Dat men hem als bastaard betitelt, kan een gevolg zijn van het feit dat zijn moeder katholiek, zijn vader daarentegen ariaans was - een huwelijk tussen een katholiek en een ketter is volgens de Kerk immers ongeldig. Latere auteurs trachten de beide biografieën met elkaar te verbinden, hetgeen soms merkwaardige gevolgen heeft. Zo bericht Otto van Freising, in zijn Chronica sive historia de duabus civitatibus van ca. 1150, heel positief over Theoderiks voorname afkomst, over diens jeugd in Constantinopel, over de verovering van Italië in opdracht van keizer Zeno en over de moord op Odoakar. Maar dan vraagt hij zich verbaasd af, hoe een volk zo diep kan zinken dat het de ene tiran, Odoakar, laat vallen om er een andere, Theoderik, voor in de plaats te kiezen. Vervolgens worden de wandaden tegenover paus Johannes, Boëthius en Symmachus uitvoerig beschreven en tenslotte volgen nog twee versies van zijn dood. Ook in de eerste kroniek in de volkstaal, de ca. 1150 door een geestelijke geschreven Kaiserchronik, vertoont de biografie van Theoderik deze merkwaardige breuk: nadat is verteld hoe hij als vazal van de keizer van het Oostromeinse rijk de usurpator Odoakar heeft verslagen en vrede en voorspoed in het land heeft gebracht, verandert hij plotseling in een barbaar, die Boëthius, paus Johannes en Seneca (!) doodt, in de vulkaan wordt geworpen en daar tot het Laatste Oordeel zal branden. Naast deze positieve, negatieve en gemengde biografieën van Theoderik bestaat er nog één die veel positiever is dan de op Cassiodorus voortbouwende traditie. Dat is de biografie die uit de literaire teksten in de volkstaal kan worden gereconstrueerd. In deze biografie is noch van zijn geloof, het Arianisme, noch van zijn dood sprake. Ook wordt er nergens iets gezegd over zijn houding tegenover de paus of andere hoge geestelijken. Over het ontstaan van deze laatste versie valt niets met zekerheid te zeggen, maar waarschijnlijk is zij afkomstig uit de mondelinge overlevering. Historische gebeurtenissen en belangrijke persoonlijkheden werden in het gehele Germaanse taalgebied | |
[pagina 106]
| |
bezongen in liederen, die mondeling werden overgeleverd. Jordanes spreekt er al over in het midden van de 6e eeuw en de oudste bewaard gebleven literaire tekst waarin Theoderik wordt genoemd, het Hildebrandslied, is waarschijnlijk in de 7e eeuw ontstaan. Ook in latere eeuwen zijn er voldoende aanwijzingen voor het bestaan van een ononderbroken orale traditie te vinden. De reeds genoemde Otto van Freising merkt in zijn Chronica op, dat onder het volk over Theoderik wordt verteld dat hij een tijdgenoot van Attila (»Etzel) zou zijn geweest, hetgeen historisch onjuist is. Omdat heroïsche literatuur vaak de functie heeft de heerschappij van een bepaalde dynastie over een bepaald gebied te legitimeren, is het niet uitgesloten dat al in de oudste heldenliederen de verovering van Italië als een herovering werd voorgesteld en de moord op Odoakar als een rechtmatige daad tegenover een usurpator. Overigens heet de tegenstander van Theoderik alleen in het Hildebrandslied Odoakar, in alle andere teksten is de vijand Ermrich (Ermenrik, Ermanarik), een oom van Theoderik, waardoor de politieke geschiedenis tot een erfeniskwestie in de familie is geworden. Het is merkwaardig dat niet alleen degenen die in latere eeuwen de Dietrich-epen hebben opgetekend, maar ook hun opdrachtgevers zeker de biografie van Theoderik hebben gekend, zoals deze in de Latijnse kronieken te vinden was. Dat betekent dat men van tijd tot tijd biografieën van Theoderik liet schrijven, waarvan men wist dat ze onjuiste gegevens bevatten. Dat was omstreeks 800 het geval, toen in het door de Karolingers begunstigde klooster Fulda het Hildebrandslied werd opgetekend, vervolgens in de 12e en 13e eeuw, toen Nibelungenlied, Dietrichs Flucht en Rabenschlacht op perkament werden gezet en tenslotte omstreeks 1500, toen keizer Maximiliaan i al deze verhalen nog eens in een zogenaamd ‘Heldenbuch’ liet optekenen. Dat gebeurde dus in een tijd, toen Karel de Grote zich tot koning der Longobarden liet kronen, toen de pogingen van de Hohenstaufen om vaste voet in Italië te krijgen hun hoogtepunt bereikten en tenslotte, toen keizer Maximiliaan met koning Frans i van Frankrijk in een strijd was gewikkeld over de bezittingen van de Anjous in Italië. Het lijkt niet uitgesloten dat men telkens wanneer men aanspraken op Italiaans grondgebied trachtte hard te maken, de oude verhalen over Theoderik nieuw leven inblies, de biografie waaruit blijkt dat Italië onrechtmatig aan hem is ontnomen. Daarom ontbreekt in deze verhalen uit de volkstalige orale traditie ook Theoderiks dood en daarom slaagt hij er nooit in zijn land weer in bezit te krijgen. Daarom kon deze Gotische koning, wiens volk door heel Europa heeft gezworven, maar die nooit in het latere Duitse taalgebied heeft gewoond en zelf koning van Italië is geweest, de populairste held uit de Duitse Middeleeuwen worden, populairder dan Siegfried, die hij immers in verschillende epen op het slagveld of in een tweekamp verslaat. Tot het einde van de Middeleeuwen was Dietrich van Bern de beroemdste held uit de Duitse geschiedenis en literatuur. Karel de Grote had al een ruiterstandbeeld van hem uit Ravenna naar Aken laten overbrengen. In verschillende kastelen in Zuid-Tirol zijn fresco's van omstreeks 1400 bewaard gebleven met scènes uit verhalen rond Dietrich van Bern (kasteel Runkelstein, kasteel Lichtenberg). Keizer Maximiliaan liet een standbeeld van Theoderik aan zijn graf in de hofkapel te Innsbruck ontwerpen door Albrecht Dürer en uitvoeren door Peter Vischer de Oudere. In de 15e en 16e eeuw worden de verhalen rond Dietrich van Bern in proza in zogenaamde ‘Heldenbücher’ gedrukt, maar zij krijgen al gauw de naam ‘slechte’ literatuur te zijn (Luther) of, in het gunstigste geval, jeugdliteratuur (Leibniz). Bij de herontdekking van de middeleeuwse literatuur ten tijde van de Romantiek richt zich alle aandacht op het Nibelungenlied. Daarin speelt Dietrich de rol van de christelijke en humane ridder, die zich aan het hof van Etzel bevindt, zonder dat er iets wordt gezegd over zijn voorgeschiede- | |
[pagina 107]
| |
nis of over zijn latere pogingen zijn land te heroveren. Van de romantische dichters heeft alleen Ludwig Tieck zich in de jaren 1808-16 met Dietrich van Bern beziggehouden (pas in 1980 in druk verschenen!). De gehele Dietrich-stof wordt door Karl Simrock, de bekendste vertaler van het Nibelungenlied, tot een versepos in modern Duits onder de titel Amelungenlied (1843-1849) verwerkt. Latere bewerkingen van de gehele stof zijn er van E. König (1917-21) en W. Jansen (Das Buch Leidenschaft, 1920). Voorts zijn deze verhalen in enige tientallen verzamelingen van heldensagen naverteld, uitvoerig of sterk verkort, voor volwassenen of voor de jeugd. Enkele episoden zijn bewerkt door G. Kinkel (Der von Berne, 1843) en door E. von Wildenbruch (König Laurin, 1902); enkele andere episoden zijn als toneelstuk bewerkt, maar zonder veel succes en door thans vergeten dichters. Een bewerking voor de jeugd werd geschreven door de Oostenrijkse schrijfster Auguste Lechner (Herr Dietrich reitet, 1953). Meer succes had Felix Dahn, die Theoderik de Grote beschreef in zijn omvangrijke historische roman Ein Kampf um Rom (1876). Over de historische Theoderik schreef E. Kunow een drama (1886), W. Schäfer een roman (1939). Componisten die zich door de Dietrich-figuur lieten inspireren, zijn G. Henschel (Jung-Dietrich-Ballade, 1892) en F. Draeseke (opera, 1900). Het boek van Felix Dahn werd verfilmd door Robert Siodmak (kampf um rom, 1968) met onder meer Orson Welles en Laurence Harvey. n.th.j. voorwinden editie: Jänicke e.a. 1866-73. |
|