Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdRoelant(Oudfrans: Rollant of Roland) is in de Karelromans een neef van »Karel de Grote en de stiefzoon van Ganelon. Hij is de belangrijkste van de twaalf pairs en aanvoerder van het Frankische leger. Roelant is de hoofdpersoon in het Chanson de Roland, een chanson de geste dat in zijn oudst bewaarde vorm, de ‘Version d'Oxford’, omstreeks 1100 is opgetekend in een Anglo-Normandisch dialect. Deze tekst bestaat uit laisses (strofen van ongelijke lengte met assonerende verzen van tien lettergrepen) en is overgeleverd in een eenvoudig (vertellers?) handschrift uit de 12e eeuw (Bodleian Library, Oxford). De inhoud kan worden verdeeld in vier episoden. De eerste episode bevat het ‘voorspel’. Karel de Grote heeft in een veldtocht van zeven jaar bijna geheel Spanje onderworpen. Alleen de Saraceense koning Marsile verzet zich nog in de stad Zaragoza, maar zijn leger is te zwak om het op te nemen tegen de Franken. Daarom wordt Blancandrin naar Karel gezonden met het aanbod om te onderhandelen. In Karels raad waarschuwt Roelant voor de onbetrouwbaarheid van de Saracenen. Hij raadt aan de strijd voort te zetten, maar Ganelon acht het verstandiger om op het aanbod in te gaan. Op voorstel van Roelant wordt zijn stiefvader dan belast met de gevaarlijke taak om die onderhandelingen in Zaragoza te gaan voeren. Ganelon vertrekt onder protest en met de mededeling dat hij wraak zal nemen. Het kost de Saracenen weinig moeite | |
[pagina 284]
| |
hem over te halen tot verraad. Afgesproken wordt dat Marsile de Frankische voorwaarden schijnbaar zal accepteren en dat Ganelon ervoor zal zorgen dat Karel met zijn leger huiswaarts zal trekken over de Pyreneeën, en dat een kleine achterhoede onder bevel van Roelant de terugtocht van de Franken zal dekken. De heidenen zullen deze achterhoede overvallen en Roelant doden, waardoor Karels macht voorgoed gebroken zal zijn. Ganelons zogenaamde vredesboodschap wordt in het Frankische kamp met vreugde ontvangen. Ondanks twee onheilspellende dromen vertrekt Karel met de hoofdmacht en hij laat zijn voornaamste edelen, de pairs, en bisschop »Turpijn achter met een betrekkelijk kleine achterhoede onder bevel van Roelant en Olivier. De tweede episode gaat over de noodlottige slag bij Roncevaux. Marsile heeft de Frankische achterhoede met een reusachtig leger omsingeld en wanneer Olivier de vijandelijke overmacht ontdekt, raadt hij Roelant aan zijn hoorn Olifant te blazen. Karel zal het horen en met de hoofdmacht te hulp komen. Maar Roelant verwerpt dit voorstel verontwaardigd; het is zijn eer, die van zijn familie en van Frankrijk te na. Hij spoort de Franken aan dapper te strijden en bisschop Turpijn verleent hun de absolutie. Onder het roepen van de strijdkreet ‘Monjoie’ rijden zij de vijand tegemoet. Het eerste treffen bestaat uit twaalf lansgevechten van de pairs tegen twaalf Saraceense aanvoerders. Alle heidenen worden verslagen. Dan wordt de strijd algemeen. Intussen wordt in Frankrijk Roelants dood aangekondigd door een noodweer en een zonsverduistering. Wanneer op het slagveld nog maar zestig Franken in leven zijn, stelt Roelant voor op zijn hoorn te blazen. Nu echter verzet Olivier zich heftig omdat het te laat is. In dit twistgesprek komt Turpijn tussenbeide. Hij geeft Olivier gelijk, maar het lijkt hem toch goed Karel te waarschuwen: als de hoofdmacht terugkeert, zal immers ten minste hun dood gewroken kunnen worden. Roelant blaast, Karel hoort het en geeft bevel terug te keren naar Roncevaux. Daar is Roelant intussen op het slagveld tegenover de Saraceense koning Marsile komen te staan. Hij slaat hem de rechterhand af en doodt zijn zoon. Olivier wordt in de rug getroffen en slaat in het wilde weg om zich heen. Hij treft Roelant. Ontroerd neemt deze afscheid van zijn trouwe wapenbroeder. Dan klinkt een klaroenstoot van de naderende hoofdmacht der Franken. De overgebleven Saracenen slaan op de vlucht. De slag is voorbij; alleen Roelant en Turpijn zijn nog in leven, maar dodelijk vermoeid. Roelant zoekt op het slagveld de lichamen van de pairs en draagt ze naar de bisschop, opdat die ze kan zegenen. Wanneer Turpijn opstaat om water te halen voor Roelant, is hem dat te veel. Ook hij sterft. Alleen overgebleven bereidt Roelant zich voor op de dood. Hij probeert zijn zwaard stuk te slaan op een rots om te voorkomen dat het in handen valt van de vijand, maar Durendal blijft onbeschadigd; de rots splijt in tweeën. Stervend denkt Roelant aan zijn overwinningen, zijn vaderland, zijn zwaard, zijn familie en zijn heer, Charlemagne. Engelen dragen zijn ziel naar het paradijs. De derde episode handelt over Karels wraak. Wanneer de hoofdmacht van de Franken op het slagveld aankomt, treurt Karel over de gevallenen en vooral om het verlies van Roelant. Maar al gauw ontvangt hij het bericht dat een reusachtig leger van de Saracenen onder bevel van de machtige emir van Babylonië, Baligant, in aantocht is. De twee legers treffen elkaar en er ontstaat een hevig gevecht. Het hoogtepunt wordt bereikt tegen de avond, als de twee vorsten elkaar ontmoeten. Eenmaal wankelt Karel onder een krachtige slag van Baligant, maar dan slaagt hij erin met hulp van de engel Gabriël zijn tegenstander te verslaan. De Saracenen slaan op de vlucht en de Franken veroveren Zaragoza. Marsile sterft van schrik over zijn definitieve nederlaag. Zijn vrouw Bramimonde reist met de Franken mee naar huis en bekeert zich vrijwillig tot het christendom. | |
[pagina 285]
| |
Roelant, standbeeld uit ca. 1420, op de markt in Dubrovnik.
Onderweg worden Roelant, Olivier en Turpijn begraven in de kerk van St. Romain te Blaye. In de vierde episode wordt het verhaal afgerond. Bij zijn thuiskomst in Aken vertelt Karel de schone Aude dat Roelant, haar verloofde, is gesneuveld. Bij het vernemen van dit bericht bezwijkt het meisje en sterft. Ganelon wordt beschuldigd van landverraad en deze beschuldiging wordt door een godsgericht bevestigd. De verrader wordt gevierendeeld. Wanneer Bramimonde is gedoopt en Karel eindelijk zonder zorgen wil gaan slapen, krijgt hij een visioen waarin de engel Gabriël hem opdraagt de volgende dag opnieuw zijn legers bijeen te brengen om de heidenen te bestrijden.
De historische kern van het Chanson de Roland bestaat uit de smadelijke hinderlaag waarin de achterhoede van het Frankische leger bij het overtrekken van de Pyreneeën op 15 augustus van het jaar 778 tot op de laatste man is omgekomen. Het is het eind van een mislukte expeditie die Karel de Grote in de lente begonnen was op verzoek van enige lokale Saraceense machthebbers die zijn hulp hadden ingeroepen tegen hun heer Abd al-Rahman i, emir van Cordova. Na een langdurig en vergeefs beleg van Zaragoza heeft Karel zijn plannen plotseling gewijzigd en is onverrichter zake naar Frankrijk teruggekeerd. Karels biograaf Einhart vermeldt in zijn Vita Karoli Magni (ca. 830) hoe de achterhoede in de nauwe bergpas bij Roncevaux plotseling werd overvallen door een troep bergbewoners, waarschijnlijk Basken. Hij noemt drie van de Franken die sneuvelden, met name; een van hen is Hruodlandus, markgraaf van Bretagne. Is dit Roelant? De wijze waarop het verhaal zich heeft ontwikkeld uit deze historische feiten is lange tijd onderwerp geweest van een verbeten geleerdenstrijd. De zogenoemde ‘traditionalisten’ veronderstelden een lange keten van verloren gegane overleveringsstadia, beginnend bij de verhalen van ooggetuigen en eindigend | |
[pagina 286]
| |
met de optekening van de ‘Version d'Oxford’. De ‘individualisten’ daarentegen zijn van mening dat het Chanson de Roland omstreeks 1100 in één keer is gecreëerd door een groot kunstenaar op basis van summiere gegevens in kronieken en wat lokale sagen. Tegenwoordig lijkt deze tegenstelling enigszins achterhaald. De meeste onderzoekers gaan nu uit van een oraal voorstadium in de wordingsgeschiedenis en van een dichter die, gebruik makend van het orale materiaal, de overgeleverde tekst heeft samengesteld. Dit verklaart enerzijds de doordachte compositie van het werk en anderzijds de orale trekken in de tekst. Aanwijzingen voor zo'n oraal stadium vóór het ontstaan van de ‘Version d'Oxford’ vormen de eigennamen Roland en Olivier, die ouders in Frankrijk reeds in de vroege 11e eeuw aan broers hebben gegeven, en de Nota Emilianense, een kort Latijns resumé van het Roelantverhaal dat omstreeks 1070 in een Spaans handschrift is opgenomen. Uit de vergelijking van de ‘Version d'Oxford’ met de historische feiten blijkt dat in het epische wordingsproces dat zich aan onze waarneming onttrekt, veel elementen aan de geschiedenis zijn toegevoegd. Het verraad van Ganelon is natuurlijk toegevoegd om de blaam van de smadelijke nederlaag enigszins goed te praten. Om dezelfde reden is de ongeregelde troep Basken vervangen door een reusachtige overmacht van Saracenen. Maar door de laatstgenoemde wijziging wordt het verhaal ook aangepast aan de actualiteit van de 12e eeuw, waarin de christenen zich inspannen om het Spaanse schiereiland te heroveren op de Saracenen. Had Karel de Grote niet hetzelfde gedaan en was Roelant niet een stralend voorbeeld van de miles christianus, de strijder voor Christus? Het Chanson de Roland ademt de geest van deze Reconquista en kan zelfs gediend hebben als propaganda voor de kruistochten naar het Heilige Land, hoewel daarvan in de tekst nergens uitdrukkelijk sprake is. Ook de derde episode met de strijd tegen de emir Baligant is een epische toevoeging aan de geschiedenis, ongetwijfeld met het doel het verhaal van de nederlaag toch met een overwinning te laten eindigen. Tenslotte is het verhaal uitgebreid met de figuur van Olivier. Hij is de enige belangrijke figuur aan Frankische zijde die niet historisch is. In het epos fungeert hij als tegenhanger van de held, zoals in de tekst wordt aangegeven in het steeds terugkerende vers ‘Roelant is dapper, Olivier is wijs.’ De twee vrienden belichamen daardoor het in de 12e eeuw zo geliefde begrippenpaar fortitudo et sapientia, kracht en wijsheid. Een ware held behoort beide eigenschappen in gelijke mate te bezitten. Deze gedachte wordt gethematiseerd in de beide hoornpassages. Het lijkt wel alsof Olivier is toegevoegd om een alternatief te bieden voor de te veel op zijn kracht vertrouwende Roelant. De titelheld is ook wel navolgenswaard vanwege zijn dapperheid, maar zijn overmoed, die leidt tot zijn ondergang en die van de Frankische achterhoede, wordt afgekeurd. Uiteindelijk krijgt Olivier gelijk van bisschop Turpijn: de Kerk verwerpt het heroïsche ideaal dat uitsluitend gericht is op de eigen eer en stelt daarvoor in de plaats een held die vecht voor God en die zijn verstand gebruikt. De epische stof over Roelant en Roncevaux is in het Franse taalgebied zeer geliefd geweest. Naast een waarschijnlijk omvangrijke maar niet meer te achterhalen mondelinge traditie ontstond in de 12e eeuw ook een schriftelijke overlevering. De beroemde ‘Version d'Oxford’ is daarvan de oudst bekende representant, maar al tegen het einde van de 12e eeuw is er een omwerking van gemaakt waarin de assonerende rijmen plaats hebben gemaakt voor volrijm. Tegelijk is de inhoud van het verhaal aanzienlijk uitgebreid, soms zelfs met hele episoden, zodat het aantal verzen meer dan verdubbeld werd. Het Chanson de Roland is in de Middeleeuwen ook in andere talen overgebracht en daarbij steeds bewerkt volgens de bedoelingen van de vertalers en hun opdrachtgevers. Omstreeks 1172 heeft een priester in Beieren, Pfaffe Konrad, een zeer vrije vertaling ge- | |
[pagina 287]
| |
maakt in Middelhoogduitse, paarsgewijs rijmende verzen, het Ruolandes liet. In dit werk is het christelijke element aanzienlijk versterkt. De Frankische veldtocht wordt er vooral voorgesteld als een godsdienstige expeditie van de christenen tegen de heidenen. Het Ruolandes liet is op zijn beurt in gewijzigde vorm opgenomen in twee latere Duitse cyclussen van Frankische epiek: Karl der Grosse van Der Stricker (ca. 1230) en de Karlmeinet-compilatie uit het begin van de 14e eeuw. Nog heel dicht bij de Franse traditie staat een vertaling-bewerking in het Franco-Italiaans, een opmerkelijke literaire mengtaal waarin in de 13e eeuw enige Oudfranse chansons de geste toegankelijk zijn gemaakt voor een Noorditaliaans publiek. Ook in de 13e eeuw, tijdens de regering van de Noorse koning Hákon Hákonarson (1217-63), zijn verscheidene Karelromans in Oudnoors proza vertaald. Deze vertalingen zijn samengebracht in de omvangrijke cyclus die bekend staat als de Karlamagnús saga. Het achtste deel ervan is een vertaling van het Chanson de Roland. Via de sage heeft het verhaal zich verbreid over Noord-Europa; er zijn vertalingen van (gedeelten van) de sage bekend in het Zweeds en het Deens en uit de late Middeleeuwen dateren balladen over Roelant en zijn nederlaag in Roncevaux. Ook in het Welsh is een prozacyclus van Karelstof overgeleverd. Hij dateert uit de eerste helft van de 13e eeuw; het gedeelte over Roelant gaat terug op een Anglo-Normandische versie van het Chanson de Roland en wordt Cân Rolant genoemd. Het Middelnederlandse Roelantslied is waarschijnlijk in het begin van de 13e eeuw vertaald uit het Oudfrans. De tekst is alleen fragmentarisch overgeleverd op kleine resten van vier perkamenten handschriften, een wat groter overblijfsel (557 verzen) van een papieren handschrift van omstreeks 1500 en in de rijmtekstpassages van twee drukken van het volksboek Den droefliken strijt van Roncevale (Willem Vorsterman, Antwerpen ca. 1520 en Jan van Ghelen, Antwerpen 1576); de tekst van het volksboek is deels in verzen, deels in proza geschreven. Samen vormen deze resten een weliswaar heterogene maar toch ook bijna volledige Roncevaux-episode (de tweede episode) uit het Chanson de Roland. De werken die tot nu toe zijn genoemd, behoren tot de traditie van het Chanson de Roland in enge zin; het zijn alle versies van hetzelfde verhaal, ook al zijn ze soms ingrijpend bewerkt. Daarnaast komt de figuur van Roelant ook in andere middeleeuwse werken veelvuldig voor. In de geschiedenis van Renaut de Montauban (»Renout) uit het einde van de 12e eeuw is hij de trouwe tegenhanger van de opstandige titelheld. Dat maakt Roland en Renaut, beiden neven van Charlemagne, bij uitstek geschikt om de vete van Karel met de familie van Renaut vorm te geven in een tweegevecht, dat overigens onbeslist eindigt. Ook in »Girart de Vienne (eind 12e eeuw) vertegenwoordigt Roland de koning in een tweegevecht, ditmaal tegen Olivier, neef van de opstandige Girart, en ook dit tweegevecht eindigt onbeslist. Het wordt voorgesteld als het begin van de hechte wapenbroederschap van Roland en Olivier, die nog wordt bekrachtigd door het voorgenomen huwelijk van Roland met Oliviers zuster Aude. Het Chanson d'Aspremont (laatste kwart 12e eeuw) behandelt de eerste heldendaden van Roland: hoe hij Karel het leven redt wanneer deze op het slagveld bijna door de heidense vorst Eaumont wordt gedood, hoe hij Eaumonts zwaard Durendal verkrijgt, hoe hij door Karel tot ridder wordt geslagen enz. Twee Occitaanse teksten over Roelant dateren uit de 13e eeuw. Roland à Saragosse verhaalt over de liefde tussen Roelant en de schone Bramimonde, echtgenote van de Saraceense vorst Marsile. In Ronsasvals wordt de Roncevaux-episode uit het Chanson de Roland op eigen wijze verteld. Zeldzaam is het thema van Karels incest dat hier voorkomt: hij zou Roelant bij zijn eigen zuster hebben verwekt. Van zeer groot belang voor de verspreiding van de Roelantstof was de Historia Karoli Magni et Rotholandi, doorgaans aangeduid | |
[pagina 288]
| |
als de ‘Kroniek van pseudo-Turpin’ (»Turpijn). In de hoofdstukken 21-30 van deze Latijnse prozakroniek uit de eerste helft van de 12e eeuw wordt de geschiedenis van Roncevaux verteld in een sterk geklerikaliseerde versie waarvan de inhoud echter in grote lijnen overeenkomt met die van het Chanson de Roland. De populariteit van deze kroniek, waarvan men in de Middeleeuwen meende dat zij geschreven was door bisschop Turpijn die de oorlog zelf had meegemaakt, is enorm groot geweest, vooral in kringen van geleerden. Zij werd nog groter toen Vincent van Beauvais haar opnam in zijn Speculum historiale, en door de talrijke vertalingen in de volkstalen reikte haar invloed ook verder dan de wetenschap alleen. In het hierboven genoemde Nederlandse volksboek Den droefliken strijt van Roncevale komen de versies van de Historia en het Chanson de Roland bij elkaar. Een vertaling in proza van de ‘Kroniek van pseudo-Turpin’ is overgenomen uit Die alder excellenste cronyke van Brabant (Roland van den Dorpe, Antwerpen 1497) en in het volksboek gebruikt als kader waarbinnen rijmtekstpassages uit het Middelnederlandse Roelantslied fungeren als ‘illustraties’. Een heel eigen ontwikkeling heeft de Roelantstof in Italië gekend. Daar verscheen in 1482 Il Morgante, een lang gedicht in 23 zangen van de Florentijnse dichter Luigi Pulci; het is een parodie op de oudere, epische versies van de stof. Uit dezelfde tijd dateert een onvoltooid gedicht over de verliefde Roelant, Orlando innamorato van Matteo Maria Boiardo. Het hoogtepunt uit deze Italiaanse tak van de traditie is de Orlando furioso (1516, herziene versie uit 1532) van Ludovico Ariosto. Ook dit werk is ironiserend en parodiërend ten opzichte van de oude heroïsche ridders. De oorspronkelijke situering van de strijd van christenen tegen Saracenen is behouden, maar het belangrijkste thema is dat van de liefde tussen Roelant en de heidense Angelica. Ariosto's Orlando heeft een grote uitstraling gehad. In navolging ervan zijn bijvoorbeeld La belleza de Angelica (1602) van de Spaanse toneelschrijver Lope de Vega en de opera's Roland van Quinault/Lully (1685) en Orlando van Braccioli/Händel (1733) ontstaan. Niccolo Piccini gebruikte het libretto van Quinault in een bewerking van Marmontel als tekstboek voor zijn Roland-opera in 1778. Heel populair was Haydns Orlando paladino uit 1782. In de Nederlandse taal herinnert de uitdrukking ‘een razende Roelant’ aan Ariosto's meesterwerk. Vanuit de Franse traditie ontstond Roland à Roncevaux van Auguste Mermet. Deze opera beleefde in aanwezigheid van keizer Napoleon iii zijn première in Parijs (1864). Tot op de dag van vandaag wordt de stof van het Chanson de Roland op vele wijzen naverteld en bewerkt. Zo werd het verhaal ook herschreven voor de jeugd en kwam het terecht in stripboeken. Opmerkelijk is een bij de Baskische uitgeverij Ikusager Ediciones verschenen stripverhaal, waarin de Spaanse striptekenaar en -schrijver Antonio Hernandez Palacios het gebeurde van de Baskische kant belicht. De wetenschappelijke bestudering van het Chanson de Roland nam een aan vang in de 19e eeuw. Toen in die eeuw de belangstelling voor de Middeleeuwen sterk opleefde, werden in Frankrijk ook de chansons de geste herontdekt. Opgetogen meldt Francisque Michel in 1835 dat hij in de Bodleian Library de ‘Version d'Oxford’ heeft teruggevonden. Wetenschap en trots op de eigen cultuur gaan hand in hand om van het Chanson de Roland het nationale epos van Frankrijk te maken. Sindsdien is een niet aflatende stroom van edities van en studies over deze tekst en de andere Karelromans verschenen. Het Bulletin bibliographique de la Société Rencesvals, de internationale vereniging van onderzoekers van Karelromans, bevat jaarlijks ongeveer driehonderd titels. In Nederland is natuurlijk de meeste aandacht uitgegaan naar het 13e-eeuwse Roelantslied. Toch zijn de laatste decennia ook, onafhankelijk van elkaar, drie vertalingen in modern Nederlands van het Chanson de Roland verschenen (Fieuws 1977, Van Nimwegen 1980 en Posthuma 1990). | |
[pagina 289]
| |
Roelant vermaakt zich met de quintein tijdens de belegering van Vienne. Grisaille, 1458, door Jean le Tavernier in een handschrift met David Auberts Croniques et Conquestes de Charlemaine. Brussel, Koninklijke Bibliotheek.
| |
[pagina 290]
| |
Roelant heeft veel sporen nagelaten in de beeldende kunsten van de Middeleeuwen. Er zijn vooral veel illustraties bewaard gebleven in handschriften en oude drukken met de teksten uit de Roelanttraditie. Maar ook andere afbeeldingen zijn overgeleverd: op glas-in-loodramen, kapitelen, fresco's, houtsneden en wandtapijten, terwijl we de held ook tegenkomen als standbeeld en zelfs op speelkaarten. Rita Lejeune en Jacques Stiennon hebben deze iconografie uitvoerig behandeld; uit hun overzicht wordt hier een klein aantal voorbeelden overgenomen. De oudste afbeeldingen die zij bespreken, zijn drie kapitelen van omstreeks 1100 in de romaanse abdijkerk te Conques. Er zijn ridders op afgebeeld die elkaar te paard bestrijden en mannen die op een hoorn blazen. Het is moeilijk te bewijzen dat het hier om afbeeldingen van Roelant gaat, maar wel kan worden aangenomen dat deze voorstellingen door veel middeleeuwers zijn begrepen als scènes uit het Chanson de Roland. Aan weerszijden van de toegangsdeuren tot de kathedraal van Verona bevinden zich standbeelden van Roelant en Olivier. Zij dateren uit het jaar 1139 en zijn vermoedelijk bedoeld om de tijdgenoten te herinneren aan het Karolingische rijk, waarin de twee helden zowel de beschermers van het geloof waren als voorbeeldige onderdanen van hun heer. Het Heidelbergse handschrift van het Ruolandes liet (Universiteitsbibliotheek) dateert uit het laatste kwart van de 12e eeuw en bevat een schitterende serie van 39 pentekeningen die het verhaal illustreren. Net als in Verona wordt Roelant afgebeeld als de zwaarddrager, d.w.z. de rechterhand van de keizer. Hetzelfde motief komt voor op een glas-in-loodraam uit de kathedraal van Straatsburg. Dit raam is vervaardigd aan het eind van de 12e eeuw en toont een anonieme, heilige keizer met twee figuren achter zijn troon. De keizer stelt hoogstwaarschijnlijk de kort tevoren (1165) in het Duitse rijk heilig verklaarde Karel de Grote voor, en dan zijn de figuren naast hem de zwaarddrager Roelant en diens wapenbroeder Olivier. In een kostbaar handschrift van Der Strickers Karl der Grosse uit het eind van de 13e eeuw (Stadtbibliothek, Sankt Gallen) wordt de geschiedenis van Roncevaux geïllustreerd door elf grote miniaturen. Zij behoren tot de stralendste voortbrengselen van de middeleeuwse boekverluchting en zijn stellig vervaardigd in opdracht van een wereldlijk heerser uit Zuid-Duitsland. Vermeldenswaard zijn ook de miniaturen in een handschrift uit het tweede kwart van de 14e eeuw met Jacob van Maerlants Spiegel historiael (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage) en de grisailles door Jean le Tavernier in de Croniques et conquestes de Charlemaine van David Aubert (1458, Koninklijke Bibliotheek, Brussel). Op een van deze grisailles is een passage uit Girart de Vienne afgebeeld: tijdens een wapenstilstand in het beleg van Vienne vermaakt Roelant zich met de quintein, een houten pop met een enorme knots in de hand. Ridders oefenden zich in het lansvechten met deze quintein, die om haar verticale as kon draaien. Het was de kunst de pop te raken zonder getroffen te worden door de zwaaiende knots. De quinteinsport is in de Middeleeuwen zeer geliefd geweest, aanvankelijk bij de adel, later ook bij de burgerij. In de Magdeburger Schöppenchronik (1270-80) wordt verteld dat de zonen van rijke burgers met Pinksteren dit spel speelden; zij noemden de quintein ‘Spielroland’ en deze benaming geeft aan dat het spel vermoedelijk gerelateerd is aan de reusachtige standbeelden die vanaf de 13e eeuw in veel steden in Duitsland en ook elders zijn verrezen, bijvoorbeeld in Halle (1240-45), Hamburg (vóór 1342), Bremen (vóór 1366), Praag (1352-1400) en Dubrovnik (1420). De oorsprong van deze vaak meters hoge beelden die ‘Rolandstatuen’ worden genoemd, is omstreden. Verondersteld is dat zij de rechterlijke macht van de keizer symboliseren of ook wel de commerciële privileges van de burgers in de Duitse steden. In de 16e eeuw komen we enkele zeer op- | |
[pagina 291]
| |
merkelijke afbeeldingen van Roelant tegen. In een handschrift van 1514 (Österreichische Nationalbibliothek, Wenen) is een Heilige Roelant afgebeeld. Dit kan worden verklaard als een analogieverschijnsel: ook Karel de Grote en andere epische helden werden als heiligen voorgesteld, maar de verering van Roelant als heilige heeft nooit veel betekenis gehad. In de Archives départementales de la Seine-Maritime te Rouaan wordt een kaartspel bewaard waarin Roelant de ruitenboer voorstelt. Een heel bijzondere toepassing is de figuur van Roelant als drukkersmerk van de Antwerpse drukker Roland van den Dorpe, o.a. te zien in zijn Die alder excellenste cronyke van Brabant (Antwerpen 1497). h. van dijk edities: Moignet 1969; Fieuws 1977; Brault 1978; Van Nimwegen 1980; Van Dijk 1981; Segre 1989; Posthuma 1990. |
|