Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdRobrecht de Duivelontleent zijn naam aan zijn gedrag, dat samenhangt met de omstandigheden van zijn geboorte. Hertog Aubert van Normandië is op aandrang van zijn baronnen, die ongerust zijn over de troonopvolging, gehuwd met een dochter van de hertog van Bourgondië. Het gewenste resultaat is echter ook na zeventien jaar nog steeds niet bereikt, hoewel het godvruchtige echtpaar er veelvuldig om heeft gebeden. Als de hertogin in haar wanhoop haar vrucht aan de duivel belooft, laat deze dit buitenkansje niet lopen en zorgt ervoor dat de hertogin zwanger wordt. Na een moeilijke bevalling en onder helse weersomstandigheden wordt Robrecht geboren. Hij groeit sneller en krachtiger dan al zijn leeftijdgenoten en gedraagt zich zo agressief, dat hij al snel door iedereen Robrecht de Duivel wordt genoemd. Wanneer hij ongeveer zeven jaar oud is, probeert men hem in het gareel te brengen. Zonder succes, want hij slaat zijn leermeester dood. Tien jaar later biedt ook de ridderslag geen soelaas: op het toernooi dat ter ere van zijn ridderslag wordt gehouden, gaat hij als een beest te keer. Gedurende vele jaren rooft, moordt en verkracht hij op grote schaal en niemand is in staat er iets tegen te doen. De mannen die er op last van zijn vader op uit trekken om Robrecht gevangen te nemen, keren terug met | |
[pagina 280]
| |
uitgestoken ogen. Na een gruwelijke moord op zeven heremieten komt hij op het kasteel van Arques plotseling tot inkeer en vraagt hij zich af hoe het zover heeft kunnen komen. Wanneer zijn moeder hem vertelt dat zij hem bij zijn conceptie aan de duivel heeft gegeven, besluit Robrecht bij de paus te gaan biechten. De paus neemt hem de biecht af, maar stuurt hem voor de penitentie naar een heremiet. Die legt hem als straf op dat hij zich als een zot moet gedragen, niet mag spreken en met de honden moet eten en slapen. Lange tijd verblijft hij als zot aan het keizerlijk hof te Rome. De hofmaarschalk, die tevergeefs naar de hand van de keizersdochter heeft gedongen, sluit in het geheim een overeenkomst met de Saracenen, die de stad aanvallen. Tot drie maal toe behoedt Robrecht (incognito met een witte wapenuitrusting en op een door een engel verstrekt wit paard) de keizer voor een nederlaag. Alleen de keizersdochter - die niet kan praten - weet dat Robrecht deze ridder is. Na de derde slag wachten ridders van de keizer Robrecht op om te vragen wie hij is. Als hij hun ontvlucht, wordt hij in zijn dij geraakt door een speerpunt. Wanneer de keizer daarop zijn dochter uitlooft aan degene die zijn gewonde been en de speerpunt kan laten zien, verwondt de hofmaarschalk zichzelf en meldt zich als de witte ridder. Ondertussen geeft een engel de heremiet opdracht om naar Rome te gaan en Robrecht te zeggen dat zijn penitentie is volbracht. Juist als het huwelijk tussen de hofmaarschalk en de keizersdochter zal worden ingezegend, schenkt God haar het spraakvermogen. Zij beschuldigt de hofmaarschalk van bedrog en wijst Robrecht als de ware gewonde bevrijder aan. Deze blijft zich echter als zot gedragen, totdat hij van de heremiet de goddelijke boodschap hoort. De heremiet verbiedt hem aanvankelijk de aangeboden keizersdochter te trouwen. Buiten Rome krijgt Robrecht echter van een engel de opdracht om terug te keren en haar toch te huwen. Na de bruiloft vertrekken zij naar Rouen, waar hij zijn overleden vader opvolgt als landsheer. Wanneer Rome opnieuw door de hofmaarschalk en de Saracenen wordt aangevallen, schiet Robrecht te hulp en wreekt de reeds gedode keizer op de hofmaarschalk. Daarna leidt hij nog lang een deugdzaam leven en schenkt zijn vrouw hem een zoon, Rijckaert (Richard), die voor »Karel de Grote nog grote daden zal verrichten.
Ofschoon het verhaal al veel ouder is (zie hierna), is het deze laat-15e-eeuwse gedrukte versie van het verhaal, die de grootste verspreiding heeft gekend en op basis waarvan vanaf de 16e eeuw nieuwe bewerkingen zijn gemaakt. Verhalen over een echtpaar dat met hulp van een vreemdeling uiteindelijk een kind krijgt, op voorwaarde dat dit kind na een bepaalde tijd wordt teruggegeven, vinden we in verschillende sprookjes: de Grindkopff (zeerhoofdige), de mannelijke Assepoester en de Goldenermärchen. Het verhaal over Robrecht de Duivel kunnen we beschouwen als een verchristelijkte variant van dergelijke verhalen. Als zodanig vertoont het overeenkomst met een Oudiers verhaal uit de Immram Húi Corra (11e eeuw) dat handelt over Conall de Rode, een machtig grootgrondbezitter wiens kinderen allen in hun kinderjaren sterven, zodat hij zonder erfgenaam zit. Ook daar roept het echtpaar de duivel om hulp. Deze bezorgt hun een drieling, die echter pas duivels gedrag gaan vertonen als ze hun voorgeschiedenis hebben gehoord. Ook hier volgen inkeer, berouw en penitentie. De duivel als helper moeten we zien als een verchristelijking van oudere sprookjes. Het oudste verhaal waarin het kind de naam Robrecht (of eigenlijk Robertus) krijgt, is een Latijns exempel van de dominicaan Etienne de Bourbon (eerste helft 13e eeuw). Dat reeds in deze oudste versie vrijwel alle elementen van de penitentie aanwezig zijn is niet vreemd, aangezien dit exempel blijkens een tweetal opschriften juist het belang van boetedoening moest aantonen. De | |
[pagina 281]
| |
Robrecht vermoordt de zeven heremieten. Titelpagina van Robrecht de duivele, in 1516 verschenen te Antwerpen bij de drukker Michiel van Hoogstraten.
beschrijving van Roberts wandaden is hier nog niet zo uitvoerig. Zo ontbreken in vergelijking met de gedrukte versie zijn misdragingen tijdens het toernooi, het uitsteken van de ogen en de moord op de heremieten. De nadruk ligt sterk op de periode van zijn penitentie. Niet de hofmaarschalk en de Saracenen zijn hier de tegenstanders van de keizer, maar ‘barbaren’, terwijl de onthulling van de identiteit al na de tweede slag plaatsvindt. Een belangrijk verschil vormt het ascetische slot: hoewel Robertus ook bij Etienne de Bourbon de keizersdochter krijgt aangeboden, wordt hem dit door de heremiet verboden en leidt hij verder een leven als een kluizenaar. De Roman de Robert le diable (tweede helft 13e eeuw) is de oudste Franstalige versie in dichtvorm (ca. 5000 verzen), waarin het verhaalde voor het eerst nader wordt gelokaliseerd: Normandië en Rome. Hierin worden zijn wonderbaarlijke geboorte en zijn wandaden geïntroduceerd en verschijnen ook de Saracenen en de hofmaarschalk op het toneel. Robert komt hier uit zichzelf tot inkeer. Het einde is ook hier ascetisch. Eveneens uit de 13e eeuw stamt de Chronique de Normandie (overgeleverd in vele handschriften en vanaf 1487 ook in drukken), die de eerste, op een aantal punten nogal afwijkende versie in proza bevat. Zo ontbreken bijvoorbeeld Robrechts wonderbare geboorte, het toernooi na de ridderslag, het uitsteken van de ogen en de strijd tegen de Saracenen. De Chronique geeft ook een geheel andere motivering voor Roberts inkeer: zwaar gewond belandt hij bij een heremiet die hem verpleegt en bekeert en hem naar de paus stuurt. Wel kent ook deze versie een ascetisch slot. Na zijn verblijf in Rome brengt Robrecht zijn verdere leven als heremiet door in Jeruzalem. Van deze drie versies met het ascetische slot tekent de Roman Robert het sterkst als een diepe zondaar met een in wezen sterk karakter, die uit zichzelf zijn leven betert. Zijn lijdzaamheid en zijn heldenmoed maken medeleven en bewondering voor deze figuur | |
[pagina 282]
| |
begrijpelijk. Het is dan ook niet vreemd, dat juist deze versie een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van latere versies. In de 14e eeuw wordt de stof bewerkt in het dan in zwang geraakte korte verhaalgenre, de dit. Deze Dit de Robert le diable, opgebouwd uit 254 strofen van vier regels, vormt de belangrijkste schakel naar de latere versies. Inhoudelijk vindt eveneens een aanpassing plaats, doordat het gebeuren uit zijn louter religieuze setting wordt gehaald en in overeenstemming wordt gebracht met wat leken verwachten van een vrijgezel: aan het einde kiest Robert niet meer als heremiet voor ascese, maar treedt hij in het huwelijk met de keizersdochter. Verder wreekt hij de keizer op de hofmaarschalk die verraderlijk de rol van de bevrijder claimde, en keert hij terug naar zijn geboorteland. Op basis van deze Dit schreef een onbekende (wellicht de drukker) La vie du terrible Robert le dyable, dat in 1496 te Lyon in druk verscheen. Het verhaal blijkt nog steeds aan te slaan, want een jaar later al verschijnen twee Parijse edities, die tevens een vervolgverhaal bevatten: Le Romant de Richart, filz de Robert le diable qui jut duc de Normandie. Ook buiten Frankrijk vindt het werk snel weerklank. In Engeland (ca. 1500), Spanje (Burgos 1508) en de Nederlanden (Antwerpen 1516) verschijnen op basis van de Franse drukken eveneens edities van het verhaal. Vooral in Engeland is men kennelijk geïnteresseerd, want daar verschijnt naast de prozadrukken ook een editie in verzen. Uit de 15e eeuw dateren twee handschriften waarin het verhaal als romance is overgeleverd, onder de titel Sir Gowther, waarin een verder niet bekend Bretons lai als bron wordt genoemd. Vanaf 1591 neemt de bekendheid van de stof nog toe door de gedrukte bewerking van de jurist, arts en literator Thomas Lodge. Deze versie werd door Shakespeare gebruikt voor zijn King Lear. In Duitsland vond het verhaal aanvankelijk veel minder verspreiding, ofschoon er twee 15e-eeuwse handschriften uit Beieren bekend zijn. De teksten verschillen nogal sterk van de bekende Franse versies, zodat aan mondelinge bronnen gedacht moet worden. Pas de Faust-uitgave van Georg Rudolf Widmann (Hamburg 1599) maakt in Duitsland het verhaal voor het eerst in druk toegankelijk: hierin is een op de Chronique teruggaande, maar sterk verkorte en gewijzigde versie opgenomen. In Frankrijk, Spanje en de Nederlanden worden de boeken tot in de 19e eeuw herdrukt. De Franse Robert le diable heeft met de romans Pierre de Provence, La belle Hélène de Constantinople, Richard sans peur, Jean de Paris en Jean de Calais tot de meest verkochte deeltjes uit de ‘Bibliothèque bleue’ behoord. Op Jean de Calais na waren al deze werkjes ook in Nederlandstalige drukken beschikbaar. Rond het midden van de 18e eeuw onderging de Franse tekst een ingrijpende bewerking. Ofschoon al in 1652 in Parijs een Ballet de Robert le Diable is gedanst, vindt men de vroegste dramatiseringen in Spanje. In een anonieme El loco en la penitencia (ca. 1700) komt Robrecht tot inkeer door een aan een boom bevestigde brief, terwijl F. Viceno in zijn Roberto el Diablo (1751) de kracht van een portret van de keizersdochter gebruikt. Metamorfosen en tovereffecten hebben de overhand in Robert le diable ou le criminel repentant, een ‘vaudeville’ van M. Franconi uit 1815. Kort daarna wordt de stof gebruikt voor een griezelroman, The friend of Normandy or the repentant criminal (1821), terwijl A. le Flaguais er twee jaar later juist een ernstige ballade van maakt, Le château de Robert le diable. Veranderingen en toevoegingen van motieven vinden we ook in andere werken uit de 19e eeuw, zoals de Romanzen von Robert dem Teufel van Schwab, waarin Robrecht door het zien van zijn spiegelbeeld tot inkeer komt. Hetzelfde motief gebruikt ook K. von Holteis in zijn drama. In 1831 vindt in Parijs de eerste uitvoering plaats van Meyerbeers opera Robert le Diable op tekst van G. Delavigne en A.E. Scribe. Inkeer, biecht en peni- | |
[pagina 283]
| |
tentie ontbreken hier geheel. Robrechts duivelse vader Bertram moet hem uitleveren aan de hel en haalt hem daarom over tot zondige daden. Robrecht stemt hierin toe om de liefde van prinses Isabella te winnen. Voordat een pact zijn lot zou bezegelen, wordt hij door een waarschuwing van zijn moeder gered, die het meisje Alice, zijn goede geest, hem overbrengt. Deze opera had groot succes en versterkte de belangstelling voor het verhaal. Het werk wordt gezien als verbindende schakel tussen Von Webers Der Freischütz en Wagners Der fliegende Holländer. Naast een parodie van Nestroy, Robert der Teuxel (1833), verschenen nieuwe toneelbewerkingen. Raupach trachtte in 1834 de operaversie te evenaren door een opeenhoping van fantastische motieven zonder te ver van de overgeleverde handeling af te wijken. Franz Liszt speelde op 27 maart 1841 in Parijs zijn Réminiscences de Robert le Diable, een van de operafantasieën waarom hij beroemd was. Een maand later dwong het publiek hem tot herhaling van het succes tijdens een Beethoven-programma, gedirigeerd door Hector Berlioz, met Richard Wagner in de zaal. Volgens Wagner zou Liszt nog een keer in de hemel zijn verzoeknummer moeten spelen voor de verzamelde engelen. Een vermenging van overgenomen en nieuw bedachte motieven bevat het monsterdrama van E. Jourdain, La Comédie Normande uit 1858. Een epos in verzen biedt de handeling volgens het volksboek, terwijl twaalf liederen van V. von Strauss (1854) de religieuze grondtoon benadrukken. In het drama Der Herzog (1898) van A. Wilbrandt bepaalt Robert zijn boete zelf en ontslaat hij zich eveneens zelf van zijn penitentie om vervolgens zijn land te veroveren op een voogd die zijn plichten had verzaakt. Behalve uit bewerkingen van de stof tot nieuwe literaire scheppingen blijken de bekendheid en populariteit van de Robertstof ook uit talloze reminiscenties aan het verhaal in andere werken, zoals in Oblomow van Gontsjarow en Falstaff van Robert Nye. Resten van het kasteel van Robert le diable vindt men in Moulineaux, aan de oever van de Seine. r.j. resoort edities: Resoort 1980; Andries 1981. |
|