Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Reynaert de Vosis een van de weinige middeleeuwse verhaalfiguren die vandaag de dag nog springlevend zijn. Gedurende de Middeleeuwen zijn er talloze verhalen over hem verteld, van zeer korte tot ellenlange. De oudste verhalen over hem in de volkstaal zijn in het Frans overgeleverd en worden de Roman de Renart genoemd. Het is overigens duidelijk dat deze Roman de Renart ondenkbaar is zonder de Latijnse »Ysengrimus, het eigenlijke startpunt van de Europese dieren-epiek (dat is feitelijk vosse-epiek). Roman de Renart is een verzamelnaam voor een reeks anekdotes en ‘novellen’, branches genaamd, waarin de vos Renart een rol speelt. Alle handschriften met dit type teksten bevatten hun eigen selectie uit het totaal aan verhalen. De verschillende verhalen zijn ontstaan tussen 1170 en 1230. Er zijn argumenten om aan te nemen dat het oudste bewaard gebleven Renartverhaal de combinatie van de branches ii en va is (de nummering is die van de eerste wetenschappelijke Renart-uitgave, die niet chronologisch bepaald is, maar de volgorde van de verhalen in het basishandschrift volgt). Branche ii opent met het verhaal over Renart en Chantecler, de haan. Renart weet zo mooi te praten dat hij Chantecler kan vangen, maar terwijl hij met hem in zijn bek wegvlucht voor een grote menigte achtervolgers, kan de haan de vos overtuigen dat hij zich moet verweren tegen de beledigingen die zijn achtervolgers hem toeroepen. Wanneer de vos daartoe zijn bek opent, ontsnapt Chantecler. De bedrieger is bedrogen. Vervolgens ontmoet Renart een mees. Hij biedt aan om haar de vredeskus te geven en wanneer zij wantrouwig blijkt, zegt hij dat ze niets van hem te vrezen heeft omdat de leeuw Noble, de koning der dieren, een algemene vrede heeft afgekondigd. Omdat de mees nog niet overtuigd is, biedt Renart aan haar met dichte ogen te kussen. Dat vindt de mees goed, maar stiekem raakt ze zijn snorharen met wat mos aan en zo ontmaskert ze zijn valse intenties. Renart probeert het nog twee keer en gaat er dan vandoor, omdat hij een jager met zijn honden aan ziet komen. De mees roept hem toe te blijven, hij heeft immers niets te vrezen. Renart antwoordt dat hij niet zeker weet of de jachthonden al gehoord hebben van de koningsvrede en dat hij daarom toch maar vertrekt. (Deze twee verhalen zijn variaties op het vos-en-haan-verhaal uit de »Ysengrimus.) Renart ontmoet vervolgens Tibert, de kat. Ze spreken af elkaar te steunen. Om de tijd te verdrijven zullen ze tegen elkaar hardlopen. Daarbij probeert Renart - tegen zijn belofte van steun in - Tibert in een val te laten lopen, die hij kort tevoren ontdekt had. Op het nippertje onderkent Tibert de boze opzet en ontwijkt de val. Renart probeert het nog een keer, weer zonder succes. Dan duiken twee honden op, die kat en vos achtervolgen. Beide moeten weer langs de val en dit keer geeft Tibert Renart een duw, zodat hij erin terechtkomt. De eigenaar van de honden wil Renart doodslaan, maar raakt per ongeluk de val, die openspringt. Renart wordt daarbij gewond, maar kan op het nippertje ontsnappen. Vervolgens ontmoet Renart Tiécelin, de raaf. Deze heeft een kaas gestolen, die hij geklemd houdt tussen zijn poot en de tak waarop hij zit. Renart brengt hem tot zingen en spoort hem tot steeds grotere inspanning aan. Daardoor raakt de raaf zijn greep op de kaas kwijt en deze valt. Renart doet alsof hij de lucht ervan niet kan verdragen en vraagt Tiécelin of hij hem alsjeblieft wil weghalen. Als deze dat probeert, valt Renart hem aan, maar Tiécelin ontsnapt. De kaas echter blijft als buit bij Renart achter. Na deze avonturen belandt Renart per ongeluk in het hol van Ysengrin, de wolf. De heer des huizes is afwezig, maar zijn echtgenote Hersent en haar jonge welpen zijn thuis. Renart is bang, maar wanneer Hersent hem bespot en hem vraagt waarom hij niet vaker op bezoek komt, antwoordt hij dat dit | |
[pagina 270]
| |
niet aan hem ligt maar aan Ysengrin. Die zegt overal dat Renart Hersent zou beminnen. Daarom heeft hij zelfs een beloning uitgeloofd voor degene die Renart te pakken krijgt. De wolvin ontsteekt in woede over deze, door Renart overigens verzonnen, valse beschuldiging van de zijde van haar echtgenoot. ‘Kom hier’, zegt ze tegen Renart, ‘als mijn man zegt, dat je mijn minnaar bent, dan zul je het ook zijn.’ Zo gezegd, zo gedaan. Als Ysengrin thuiskomt, hoort hij van de wolfjes wat er gebeurd is. Hij vergeeft echter Hersent, als die belooft dat ze de vos voortaan vijandig zal bejegenen. Enkele dagen later ziet het wolvenpaar Renart en zet hem na, Hersent voorop. Renart schiet zijn hol in en door haar snelheid volgt Hersent hem, maar komt in de opening vast te zitten. Renart komt door een andere uitgang naar buiten en verkracht haar, vrijwel onder de ogen van de achtergeraakte Ysengrin. In branche va wordt dan verteld hoe wolf en wolvin hierover klagen bij de koning. Hoewel een deel van de hofhouding Renart verdedigt - hij deed het immers uit liefde - wordt hij verplicht een onschuldseed te komen zweren. Hij zal dit moeten doen op de tanden van de zich dood houdende hond Roonel, die met Ysengrin heeft afgesproken dat hij Renart een poot zal afbijten. Op het laatste moment doorziet de vos de opzet en ontsnapt naar zijn hol, achtervolgd door de hele hofhouding. Branche iv vertelt hoe Renart in een put terechtkomt in een van twee met elkaar verbonden emmers. De put ligt op het terrein van een abdij. Als Ysengrin passeert en Renart ziet, maakt deze hem wijs dat hij gestorven is en zich nu in het aards paradijs bevindt, te midden van een overvloed aan het meest heerlijke voedsel. Ysengrin wil ook graag naar het paradijs. ‘Gemakkelijk genoeg’, zegt Renart, ‘stap maar in die emmer.’ Ysengrin doet dat en door zijn grotere gewicht daalt hij af in de put en haalt Renart eruit. Bij de morgenstond trekken monniken Ysengrin uit de put en geven hem, voordat hij kan ontsnappen, een geweldig pak slaag. Een aantal branches variëren op verhalen uit de Ysengrimus. Zo wil Ysengrin in branche iii monnik worden. In die branche komt ook de visvangst met de staart (»Ysengrimus) voor. In branche v worden de diefstal en de verdeling van de ham beschreven, in branche x hoe koning leeuw ziek wordt en door Renart wordt genezen. De Roman de Renart is zeer invloedrijk geweest. In Frankrijk heeft hij tot een aantal grotere Renartverhalen geleid. De belangrijkste daarvan zijn Renard le bestourné van de Parijse trouvère Rutebeuf (1260-70), het anonieme Couronnement de Renard (na 1251), Renard le nouvel van de Rijselse auteur Jacquemard Gielée (ca. 1288) en het eveneens anonieme Renard le contrefait (1319-42). De intrige in de eerste drie wordt steeds gedragen door een strijd tussen Renart en koning Noble om de macht. Renart is altijd de winnaar. Opvallend in deze verhalen is ook de negatieve rol die de bedelorden (franciscanen en dominicanen) erin spelen. Renard le contrefait is het omvangrijkste Renartverhaal dat wij kennen. Het telt ruim 40.000 versregels en bevat talloze verhalen - niet alleen over Renart, maar ook bijvoorbeeld over het aards paradijs en over Troje. Het verhaal lijkt een travestie te zijn van de middeleeuwse neiging om zoveel mogelijk informatie in encyclopedische geschriften te verzamelen. Ook in andere landen heeft de Roman de Renart doorgewerkt. Op basis van de oudste branches werd in Duitsland tegen het eind van de 12e eeuw door Heinrich der Glîchezâre Reinhart Fuchs geschreven. Dit verhaal bestaat uit drie delen. In het eerste worden de ontmoetingen van de vos met achtereenvolgens haan, mees, kater en raaf beschreven (vgl. branche ii). In het tweede deel dient Reinhart schijnbaar de wolf, maar feitelijk berokkent hij hem schade. Hierin komen onder meer de visvangst met de staart, het avontuur in de put en de verkrachting van de wolvin voor. Het derde deel beschrijft hoe koning leeuw ziek wordt. Reinhart komt naar het hof, geneest de leeuw eerst, maar | |
[pagina 271]
| |
vergiftigt hem dan. Tijdens dit gebeuren verwerft hij veel voordeel voor zichzelf en zijn helpers, maar het rijk stort hij in chaos. Rond het midden van de 13e eeuw wordt in de Lage Landen op basis van branche i (de beroemdste en meest populaire branche van de Roman de Renart) het hoogtepunt van het genre geschreven: Van den vos Reynaerde. De inhoud is als volgt: Nobel de leeuw, de koning der dieren, heeft een hofdag afgekondigd. Reynaert de vos wordt door Ysegrim beschuldigd van verkrachting van de wolvin, door de hond Courtois van diefstal en door Pancer de bever van een moordaanslag op Cuwaert de haas en van schending van de koningsvrede. De aanklachten worden echter weerlegd door Grimbeert de das, een neef van Reynaert. De aankomst van het lijk van de hen Coppe, vermoord door Reynaert, toont de schuld van de laatste onomstotelijk aan. Hij wordt driemaal gedaagd om voor het hof te verschijnen. De eerste twee dagers, Bruun de beer en Tibeert de kater, weet hij in een val te lokken door in te spelen op hun hebzucht. (De eerste verleidt hij met honing, de tweede met muizen.) Met de derde dager, zijn neef Grimbeert, gaat hij mee naar het hof, waar hij ter dood wordt veroordeeld. Tot hier toe volgt het verhaal in grote lijnen de intrige van branche i. In die branche valt Renart vervolgens koning Noble te voet en zegt hem dat hij voor zijn zonden wil boeten door naar het Heilige Land te trekken. Noble vergeeft hem en rust hem als pelgrim uit. Als Renart van het hof is vertrokken, ontmoet hij Coart, de haas, die tijdens de veroordeling met stenen naar Renart heeft gegooid. Uit wraak grijpt Renart hem nu als voedsel voor zijn jongen. Hij beklimt een hoge rots en hoont de koning en het hof door zijn achterste met zijn pelgrimskruis af te vegen en het de koning toe te werpen. Intussen ontsnapt Coart. In grote woede zet het hele hof, aangevoerd door de slak Tardif (!), de achtervolging in. Renart weet echter op het nippertje de veiligheid van zijn burcht Malpertuis te bereiken. Hoewel dit deel van het verhaal met veel verve en vaart wordt verteld en een duidelijk satirische lading heeft, werkt de omslag van Noble op een hedendaagse lezer bevreemdend. Het verhaal geeft geen enkele reden waarom hij zijn vijandige houding ten opzichte van Renart zo opeens laat varen. Willem, de auteur van Van den vos Reynaerde, lijkt ook niet tevreden te zijn geweest met deze verhaalontwikkeling. In elk geval wijkt hij vanaf dit punt van zijn bron af en begint zijn eigen verhaal te vertellen. De veroordeelde Reynaert vraagt de koning of hij voor zijn dood een openbare biecht mag spreken en daarin noemt hij terloops een schat die hij zou bezitten. In ruil voor die schat laat de koning hem daarop vrij. Om te voorkomen dat hij mee moet naar de bewaarplaats van de gefingeerde schat zegt Reynaert dat hij in de kerkelijke ban is en naar Rome moet om daarvan ontslagen te worden. Vervolgens wil hij als boete voor zijn zonden doorreizen naar het Heilige Land. Met hulp van de koningin slaagt hij erin een pelgrimstas te verwerven die gesneden wordt uit het vel van Bruun, en vier schoenen, waarvoor zowel Ysegrim als Hersinde de huid van twee van hun poten moeten afstaan. Reynaert verlaat het hof met Bellijn de ram en Cuwaert de haas. In zijn hol vermoordt hij de laatste en stuurt diens hoofd met Bellijn terug naar het hof. Zelf vertrekt hij met vrouw en kinderen naar de wildernis. De droefheid van de koning bij het ontdekken van het bedrog is groot. Hij verzoent zich op aanraden van de luipaard Firapeel met Bruun en Ysegrim en biedt hun als zoenoffer Bellijn en heel zijn geslacht aan. Uiterlijk althans is de vrede hersteld. Tegen het eind van de 14e eeuw wordt Van den vos Reynaerde op zijn beurt bewerkt. De nieuwe tekst wordt meestal Reynaerts historie genoemd. Reynaerts historie volgt het verhaal van Van den vos Reynaerde op de voet, zij het dat doorlopend kleine details worden veranderd. Het eind van Van den vos Reynaerde wordt echter aangepast. Reynaert wil wel | |
[pagina 272]
| |
Bruun, Ysegrim en Tibeert bereiden de terechtstelling van Reynaert voor, die deze zelf verijdelt door naar een schat te verwijzen. Illustratie van Wilhelm von Kaulbach in een editie uit 1846 van Reineke Fuchs van Goethe.
| |
[pagina 273]
| |
vertrekken naar de wildernis, maar ziet daar op aandringen van zijn vrouw van af. Het nieuwe deel zet in, als de koning de hofdag verlengt om zijn verkeerde gedrag ten opzichte van Bruun en Isegrim goed te maken en hen te eren. Tijdens die verlenging worden nieuwe aanklachten tegen Reynaert ingediend. Lapeel het konijn klaagt dat Reynaert hem heeft aangevallen en dat hij slechts kon ontsnappen met achterlating van een oor. Corbout de roek klaagt dat Reynaert zijn vrouw ‘met veren en al’ heeft opgevreten. De koning besluit Reynaert aan te pakken. Grimbeert gaat hem dat berichten en Reynaert komt opnieuw naar het hof. Hij wint een nieuwe verbale confrontatie met de koning (zij het met hulp van zijn tante, de apin Rukenau) door het vertellen van een nieuw schatverhaal, ditmaal over drie sieraden (een ring, een kam en een spiegel) die hij als geschenk naar het hof zou hebben gestuurd in plaats van de kop van Cuwaert die aangekomen is. Ysegrim is de enige die zich niet in de luren laat leggen door Reynaerts gepraat, maar ook hij kan een verbale confrontatie met de vos niet aan. Daarom daagt hij hem uit tot een duel. Reynaert wint en de koning geeft hem een hoog ambt. In de epiloog zegt de verteller dat sindsdien Reynaert zijn vaste plaats heeft gehad aan elk hof. Vanaf net eind van de Middeleeuwen tot diep in de 19e eeuw is dit hèt standaard Reynaert verhaal geweest in heel Europa.
De intrige is in deze dierenverhalen meestal tamelijk onbelangrijk. Ze ontlenen hun eigen aard en hun aantrekkelijkheid aan de wijze van vertellen. De verteltechniek wordt bepaald door twee samenhangende aspecten: spiegeling en taalgebruik. In de eerste plaats treedt er binnen dierenverhalen interne spiegeling op. Dat is bijv. heel goed te zien in het eerste deel van branche ii. De ontmoetingen van Renart met achtereenvolgens haan, mees, kater en raaf zijn opgebouwd volgens hetzelfde patroon. Renart probeert het andere dier te bedriegen. Hij doet steeds een aantal pogingen, gebaseerd op dezelfde list, maar ze mislukken allemaal. Dan verandert de situatie door een ingreep van buiten en het andere dier slaat terug. Renarts bedrog brengt hemzelf in moeilijkheden. De verschillende ontmoetingen zijn bewust zo gestructureerd dat het publiek op de terugkeer van het patroon gespitst raakt. En het laatste verhaaldeel eindigt dan plotseling enigszins anders: Renart krijgt de raaf wel niet te pakken, maar hij houdt aan zijn inspanningen in ieder geval een kaas over. Ook tussen dierenverhalen onderling treedt spiegeling op. Dat is duidelijk bijvoorbeeld uit de trits van branche i - Van den vos Reynaerde - Reynaerts historie. Alle drie zijn ze gebaseerd op een rechtsgeding dat gedeeltelijk zelfs een zelfde verloop kent. Branche i op zijn beurt varieert op de rechtszitting uit branche ii-va en heeft in het Frans geleid tot navolgingen in branches vi, x en xxiii. Kenmerkend voor deze spiegeling van verhalen is, dat nieuwe verhalen steeds ontstaan door een combinatie van navolging en originaliteit. Zo klaagt in branche i uitsluitend de wolf Ysengrin over Renart. In Van den vos Reynaerde zijn er drie klachten, waaronder een over een moordaanslag op Cuwaert. Die komt op het eind terug, wanneer Reynaert Cuwaert inderdaad doodt en zijn kop gebruikt om het hof duidelijk te maken dat het bedrogen is. Dit is een variatie op en een uitwerking van de mishandeling van Coart door Renart op het eind van branche i. En de klacht van Corbout uit Reynaerts historie is een variatie op de dood van Coppe uit Van den vos Reynaerde. In beide gevallen doodt Reynaert een vogel. In het eerste geval kan het lijk aan het hof worden getoond en dat leidt tot de daging van Reynaert. In het tweede geval is de misdaad veel perfecter uitgevoerd. Er resten slechts enkele veertjes, die in feite niets bewijzen. Reynaert heeft dan ook geen enkele moeite om de aanklacht van Corbout ‘weg te wuiven’. Deze spiegeling tussen verhalen impliceert dat het publiek geacht wordt de traditie te | |
[pagina 274]
| |
kennen. Het gaat er niet om een geheel nieuw verhaal te vertellen, maar om een bekende anekdote op een nieuwe wijze te presenteren. Dit is sterker het geval in de Roman de Renart dan in verhalen als Reinhart Fuchs en Van den vos Reynaerde, maar ook daarin worden toespelingen gemaakt op gebeurtenissen die niet worden verteld, maar die uit de traditie bekend worden verondersteld. Het taalgebruik is enerzijds een komische factor, anderzijds een centraal thema van dit type verhalen. Het komische karakter van het taalgebruik kan geïllustreerd worden met bijvoorbeeld de ontmoeting tussen Renart en Tybert uit branche ii. Zij houden onderling een hardloopwedstrijd. Bij de beschrijving daarvan worden zeer veel beelden gebruikt die betrekking hebben op rijden. Die worden met opzet verwarrend gehanteerd. Daardoor is het aan het begin en het eind van dit verhaaldeel duidelijk dat we te maken hebben met twee dieren die op vier poten lopen. In het middendeel echter lijken we te maken te hebben met twee ridders te paard. Die paradoxale combinatie werkt komisch. Iets vergelijkbaars doet zich voor wanneer Renart Hersent ontmoet. Als zij besloten heeft hem tot minnaar te nemen, zegt zij hem bij haar te komen en haar te omhelzen. Renart doet dat verheugd. Dit alles wordt beschreven in termen die in andere verhalen gehanteerd worden om het gedrag van hoofse gelieven te beschrijven. Maar het volgende vers luidt: ‘Hersent hief haar poot op.’ Daarmee zijn de personages in één klap dierlijk in plaats van menselijk geworden en de situatie verandert van verheven in platvloers. Beide voorbeelden tonen niet alleen de rol van beschrijvend taalgebruik en het dubbele perspectief op personages (ze worden zowel menselijk als dierlijk voorgesteld), ze geven ook al aan waarom deze technieken worden gehanteerd: om kritiek te leveren. Renart en Tibert worden als ridders voorgesteld. Hun ontmoeting begint als ze elkaar trouw zweren. Een dergelijke belofte diende tot elke prijs te worden nagekomen, maar deze twee laten niets na om elkaar dwars te zitten. Daardoor wordt de ridderlijke eed gerelativeerd. Renart en Hersent worden op een aantal plaatsen in de branche als hoofse minnaars voorgesteld, waarbij vaak toespelingen worden gemaakt op het verhaal van »Tristan en Isoude. Op andere momenten is hun gedrag dierlijk, plat of zelfs verwerpelijk. Daardoor wordt indirect gesuggereerd dat de liefde van Tristan en Isoude en, ruimer, de hoofse liefde ook niet zo verheven is als ze wel wordt voorgesteld. In dit opzicht spiegelen dierenverhalen andere middeleeuwse en/of ideologische concepten zoals de hoofse liefde. Tot nu toe is vooral gewezen op de rol van de taal van de verteller. Maar kenmerkend voor dierenverhalen is, dat de personages dieren zijn die spreken. In de realiteit doen dieren dat niet en is taal voorbehouden aan mensen. Dat dieren in deze verhalen sprekend optreden is noodzakelijk. Ze worden gebruikt om de mensenwereld af te beelden en dat zou onmogelijk zijn als ze niet spraken. In de Middeleeuwen echter krijgt dit verschijnsel een bijzondere lading. Men meende toen namelijk dat de mens zich van het dier onderscheidt niet alleen door het gebruik van taal, maar met name door het bezit van verstand. (Taal is het uitdrukkingsmiddel van het verstand.) Dat verstand heeft de mens gekregen om juist en rechtvaardig te leven en zo bij God uit te komen. Als hij zijn verstand negeert en zijn begeerten naar seks, voedsel, bezit en dergelijke volgt, verlaagt hij zich daarmee tot de status van het dier. Hij is geen mens meer. Dit is de meest fundamentele achtergrond van de middeleeuwse dierenverhalen. Zij tonen het beestachtige in de mens. Het taalgebruik van de dieren is namelijk altijd negatief. Enerzijds is het een wapen of een middel om iets gedaan te krijgen: Renart vleit de raaf om zijn kaas en zo mogelijk ook hemzelf te pakken te krijgen; Reynaert liegt de koning voor over een schat om zijn hachje te redden; hij lokt Cuwaert zijn hol binnen om hem op te kunnen vreten. Anderzijds wordt taal gebruikt om slecht gedrag te mas- | |
[pagina 275]
| |
keren: als Renart zich verdedigt tegen de aantijging dat hij de wolvin verkracht heeft, zegt hij dat hij alleen maar probeerde om haar los te trekken uit de opening waarin zij vast zat. Het is de kwaadwilligheid van Ysengrin die dat als verkrachting interpreteerde. Deze aandacht voor het taalgedrag van de dierlijke personages bepaalt niet alleen de thema's van de afzonderlijke verhalen, maar beïnvloedt ook hun specifieke formele en structurele eigenschappen. Hierboven zijn daarvan al enige voorbeelden gegeven. Tot nu toe zijn eigenschappen van dierenverhalen beschreven. Een verderstrekkende vraag is, waarom deze verhalen die eigenschappen hebben en voor wie ze bedoeld waren. Om met dat laatste te beginnen, de Reynaertverhalen presenteren over het algemeen een adellijke maatschappij. Achtergrond is heel vaak het rijk van koning Nobel, de wolf (die in de Ysengrimus gepresenteerd wordt als abt of bisschop) is in de Roman de Renart ‘connétable’ (opperbevelhebber), Reynaert heeft een kasteel en dergelijke. Omdat die adellijke maatschappij op de hak wordt genomen, wordt in het oudere onderzoek vrijwel algemeen gesteld dat deze verhalen waren bedoeld voor de burgerij die er een uitlaatklep in vond voor haar kritiek op de adel. Tegenwoordig wordt echter meestal aangenomen dat het primaire publiek juist de adel was. Wat er aan concrete gegevens over het ontstaan van deze teksten of over de oorspronkelijke eigenaars van de manuscripten voorhanden is (dat is overigens heel weinig), wijst allemaal in die richting. En er is zoveel kennis van de adellijke leefwijze en de adellijke literatuur nodig om de dierenverhalen werkelijk te kunnen appreciëren, dat een ander primair publiek dan de adel hoogst onwaarschijnlijk is. Er zijn overigens ook enkele getuigenissen, dat de Reynaertverhalen in de late Middeleeuwen eveneens bekend waren bij of in het bezit waren van vooraanstaande burgers. Het oorspronkelijke publiek van de Reynaertverhalen is voor geen enkel verhaal bekend. Er is echter een reeks gegevens die steeds naar dezelfde landstreek wijzen. De Ysengrimus is in Gent geschreven. De oudste branches van de Roman de Renart komen bijna allemaal uit het noordelijk deel van Frankrijk en enkele ervan stammen mogelijk uit Vlaanderen. Le Couronnement de Renard is opgedragen aan de nagedachtenis van de Vlaamse graaf Willem van Dampierre. Renard le nouvel komt uit Rijsel, dat vlak tegen Vlaanderen aanligt. De beide Nederlandstalige Reynaertverhalen komen vrijwel zeker uit Vlaanderen. Dat gewest heeft dus een beslissende rol gespeeld in de ontwikkeling van het dierenverhaal. De bedoeling van de dierenverhalen was tweeledig. Ze wilden kritiek leveren en amuseren. In dit opzicht bestaat er overeenkomst met het moderne geëngageerde cabaret: ook dat wil mensen laten lachen over zaken die in de grond heel ernstig worden genomen. Wat de dierenverhalen tonen is dat de adellijke hoofse maatschappij lang niet altijd beantwoordt aan haar idealen, dat hoofse liefde soms niet meer is dan een dekmantel voor seksuele lust, dat riddereer gebruikt kan worden als vrijbrief voor egoïstisch handelen, dat mooie woorden en uiterlijke gedragingen maar al te vaak hebzucht, machtsmisbruik, agressie en kwaadwilligheid maskeren. Er worden echter geen namen genoemd en de kritiek wordt indirect geventileerd. Daardoor kan iedereen menen, dat niet hij maar de anderen worden bedoeld en daardoor weer kan de kritiek zeer heftig zijn. Omdat ze vermengd wordt met het lachwekkende en de richting ervan meestal positief is (de kritiek wordt gegeven in de hoop dat de toestand beter wordt), is ze te verteren. De vermenging van belering en amusement is overigens niet altijd hetzelfde. In de latere branches van de Roman de Renart overheerst het komische en lijken de verhalen gereduceerd te zijn tot een literair spel. In laat-middeleeuwse verhalen als Reynaerts historie domineert de belering, al is het komische daar niet afwezig. De uniformering van het Reynaertverhaal en de zegetocht van Reynaerts historie begin- | |
[pagina 276]
| |
nen bij twee drukken van Reynaerts historie door Gheraert Leeu (Gouda, 1479 en Antwerpen, ca. 1490). Deze twee drukken zetten een Nederlandse traditie in die doorloopt tot het midden van de 19e eeuw. Er zijn nog twee 16e-eeuwse drukken van Plantijn over (1564 en 1566), zeventien drukken uit Noord-Nederland (de oudste uit 1589, de jongste uit 1795) en 25 Zuidnederlandse (de oudste van ca. 1700, de jongste van ca. 1850). Een van de Leeu-drukken (1479) werd in het Engels vertaald en uitgegeven door William Caxton (1481). Dit was het begin van een Engelse traditie die doorliep tot het eind van de 18e eeuw en die ook in Ierland sporen heeft nagelaten. De andere Leeu-druk (ca. 1490) werd bewerkend vertaald in het Nederduits. Die vertaling verscheen in 1498 te Lübeck en was het begin van een Duitse Reynaerttraditie. Van de Nederduitse tekst zijn drukken bekend tot 1660. In 1544 verscheen een Hoogduitse bewerking waarvan in een eeuw meer dan twintig herdrukken het licht zagen. De Hoogduitse omzetting werd bovendien in 1567 door Hartmann Schopper in het Latijn vertaald, wat leidde tot een reeks 16e- en 17e-eeuwse Latijnse drukken. De Hoogduitse vertaling werd in 1706 ook in het Engels omgezet, zodat er vanaf dat moment twee verwante, maar afzonderlijke Engelse Reynaerttradities hebben bestaan. De Nederduitse tekst werd in 1555 in het Deens vertaald en vanuit die taal ontstonden ook een Zweedse en een IJslandse versie. En tenslotte leidde de Nederduitse tekst via enkele tussenstadia tot de Reineke Fuchs van Goethe (1794), een bewerking van het verhaal in hexameters. Dit werk van Goethe heeft (als onderdeel van diens hele oeuvre) tot zijn eigen traditie geleid, met vertalingen onder meer in het Frans, Engels, Nederlands, Hongaars, Russisch en Japans. Het verhaal blijft in deze hele traditie vrijwel ongewijzigd. Er treden wel kleine vereenvoudigingen op en sommige scènes worden - meestal uit preutsheid - aangepast, maar wie één versie kent, kan ze allemaal samenvatten. Dat betekent niet, dat alle teksten identiek zijn. Er wordt wel degelijk ingegrepen, maar dat betreft de presentatie en de interpretatie van het verhaal. Zo kent iedere tak van de traditie zijn eigen verdeling in hoofdstukken en/of boeken. Veel versies bevatten expliciete moraliseringen, die onderling grondig kunnen verschillen. Een mooi voorbeeld van dat laatste is te vinden in de Nederduitse traditie. De oudste druk is in het katholieke kamp geschreven en bevat in de toegevoegde moraal vele aansporingen om het geloof trouw te blijven en priesters te respecteren. In 1539 verschijnt een druk met een protestants commentaar en allerlei delen van hetzelfde verhaal zijn nu opeens een bewijs van de dwaasheid van het katholieke geloof en van de onbetrouwbaarheid van priesters. Een ander voorbeeld is de Zuidnederlandse Reynaertversie die onder druk van de katholieke inquisitie intensief is gekuist en van mogelijk aanstootgevende uitspraken ontdaan. Een laatste onderscheid tussen de verschillende versies ligt in de uitvoering van de boeken. Er zijn prachtuitgaven bij met voortreffelijke illustraties, maar ook zo goedkoop mogelijk gemaakte boekjes met derderangs plaatjes en op slecht papier. Tot in de 19e eeuw is de traditie per land redelijk consistent. In die eeuw ontstaat echter een verbreding. In de eerste plaats komt in die eeuw de wetenschappelijke belangstelling voor de Middeleeuwen op en dat leidt tot een reeks wetenschappelijke uitgaven van de middeleeuwse dierenverhalen. In de Nederlanden wordt dan Van den vos Reynaerde herontdekt en als meesterwerk geprezen. Daardoor neemt de belangstelling voor Reynaerts historie en zijn traditie af, om in de 20e eeuw bijna tot het nulpunt te dalen. Daarnaast komen er steeds meer bewerkingen. Daarbij vallen twee doelgroepen te onderscheiden. In de eerste plaats zijn dat de cultureel geïnteresseerde leken. Voor hen worden navertellingen, vaak ook berijmingen in moderne taal gemaakt. Vele van deze uitgaven hebben bibliofiele trekjes. In de tweede plaats wordt | |
[pagina 277]
| |
Bruun de Beer, op aanwijzingen van de vos op zoek naar honing, is met de kop in een wig geraakt en wordt afgeranseld door dorpelingen; Reynaert de Vos kijkt toe. Houten reliëf, een misericorde, 1520, aan het koorgestoelte van de kathedraal te Bristol.
| |
[pagina 278]
| |
het verhaal voor kinderen bewerkt. Deze bewerkingen vertonen veel sterkere afwijkingen van het origineel. Er wordt veel meer gecensureerd en de moraal wordt sterk aangezet. De illustraties zijn veelal eenvoudiger, een tendens die na de Tweede Wereldoorlog overigens afzwakt. In Nederland wordt vooral Van den vos Reynaerde bewerkt: er zijn ten minste 110 Nederlandstalige Reynaert-bewerkingen uit de 19e en 20e eeuw over, waaronder teksten van Stijn Streuvels, Karel Jonckheere, Arjaan van Nimwegen, Paul Biegel en Ernst van Altena. In Duitsland wordt vooral de versie van Goethe nagevolgd. Het laatste decennium duiken er overal in Europa kinderboekversies van delen van de Roman de Renart op (bijv. Simon 1986, Anderson e.a. 1986, Wallis 1991). Het opmerkelijke van de post-middeleeuwse Reynaerttraditie is enerzijds de omvang, anderzijds de stabiliteit ervan. Zoals gezegd liggen de afwijkingen per tekst vooral op het terrein van de expliciete interpretatie en de uitvoering. Teksten waarin het verhaal wordt veranderd of waarin een nieuw verhaal wordt verteld, zijn zeldzaam. In de Nederlanden is het verhaal een aantal malen voor toneel bewerkt, bijvoorbeeld door Paul de Mont (1924) en door Jan Walch (1935). In aansluiting daarop is in deze eeuw ook een aantal muziekbewerkingen van het verhaal ontstaan. De meest recente zijn de musical Dear Fox van Stuer en Ditmar (1990) en de Reinaert-opera van de Stichting Kameropera Nederland (Van Altena en Bos, 1991). In 1941 bracht R. van Genechten een verhaal uit, dat weliswaar Van den vos Reynaerde heet, maar dat een nieuwe intrige bevat die speelt na de dood van Nobel. Het verhaal is indirecte nazistische propaganda, wat met name opvalt door de introductie van een nieuw, zeer negatief personage: de neushoorn Jodocus (jood-ocus). Louis Paul Boon heeft de hele Reynaerttraditie benut in zijn Wapenbroeders (1955) waarin hij via het dierenverhaal kritiek levert op de communistische partij en op de katholieke Kerk. In Engeland zijn in de 17e eeuw twee continuaties geschreven. De eerste, A continuation or second part of Reynard the Fox (1672), beschrijft Reynards leven vanaf zijn overwinning aan het hof tot aan zijn dood. De tweede, The shifts of Reynardine the son of Reynard the Fox (1684), vertelt over het leven van zijn zoon. In Duitsland zijn in de 18e eeuw enkele adaptaties gemaakt. Hennynk de Han (Sparre 1732) beschrijft het leven van Reynke tot aan zijn dood. Formeel sluit het boek sterk aan bij de Reynke de vos-traditie. Reineke Fuchs am Ende des philosophischen Jahrhunderts (1797) is een hervertelling van het standaardverhaal, maar met allerlei wijzingen en toevoegingen. Het verhaal is een messcherpe satire op de monarchie, met name op het toenmalige Deense vorstenhuis. In de 20e eeuw neemt het aantal creatieve bewerkingen van de stof toe. Twee recente nieuwvormingen zijn van Liebchen (1989), die uit onvrede met de versie van Goethe een herziene versie maakte met talrijke toevoegingen uit de fabelliteratuur en geschreven in de trant van een fabelcollectie, en van Steinberg (1989), die Goethe in gekruist rijmende hexameters navertelt, waarbij de beschreven misstanden zijn aangepast aan deze tijd. Vermelding verdient nog dat Strawinsky een zangspel schreef, getiteld Renard, histoire burlesque chantée et jouée (1917, eerste opvoering 1922). Het stuk is een variatie op het verhaal van vos en haan voor vier zangstemmen. Wat de beeldende kunsten betreft, heeft het Reynaertverhaal vooral boekillustraties opgeleverd. Een aantal Renart-manuscripten bevatten miniaturen, maar de illustratietraditie begint pas echt bij de gedrukte versies. De oudste illustratiecyclus is meteen een van de invloedrijkste geweest. Hij is vervaardigd voor de Leeu-druk van ca. 1490 door een anonieme kunstenaar die de Haarlemse Meester wordt genoemd. Er zijn slechts drie, gedeeltelijk beschadigde, afbeeldingen van overgebleven, maar bewezen kan worden dat | |
[pagina 279]
| |
navolgingen ervan zijn gebruikt in de Nederlanden, Duitsland en Engeland. De doorwerking van de reeks kan tot in de 18e eeuw worden gevolgd. De grootste reeks (en in Duitsland tevens lang succesvol) werd gemaakt door Jost Amman voor de tweede druk van de Latijnse omzetting van de Hoogduitse Reynke-bewerking (1574/75). De bewerking van Goethe heeft gezorgd voor de verspreiding van twee belangwekkende illustratiereeksen. De eerste bestaat uit een reeks etsen van Allard van Everdingen (1621-75). Deze lijkt in eerste instantie voor een verzamelaar gemaakt te zijn en niet voor een boekuitgave. Via een reeks omwegen zijn de etsen in het bezit gekomen van Goethe en daarna zijn ze voor een aantal herdrukken van zijn Reineke Fuchs gebruikt. Ze zijn opmerkelijk door hun zwart-witbehandeling. Het is de enige grote cyclus waarin de dieren uitsluitend dierlijk worden afgebeeld. Dè illustraties bij Goethes Reineke Fuchs zijn echter van de hand van Wilhelm von Kaulbach, in zijn tijd een van de beroemdste schilders van Europa. Hij maakte voor de tweede druk van Reineke Fuchs (1841) 36 tekeningen waarvan staalgravures gemaakt zijn. Deze reeks is de meest invloedrijke uit de laatste twee eeuwen geweest. Hij is op allerlei plaatsen nagevolgd. Kaulbachs tekeningen vallen op door hun satirische houding ten opzichte van het establishment en door de talloze detailgrapjes die erin verwerkt zijn. Buiten de boeken heeft het Reynaertverhaal geleid tot centsprenten, ex-libris, luxe meubelen met afbeeldingen in tin, aquarellen, glasramen, beelden enz. Deze komen uit de hele hier besproken periode en uit heel Europa, al zijn er wel ‘brandhaarden’ te ontdekken. (Zo is er het laatste decennium een opmerkelijke aandacht van beeldende kunstenaars voor Reynaert in het Waasland.) Het materiaal is gigantisch van omvang en is nooit in samenhang beschreven. Het moet dus bij deze aanduiding blijven. p. wackers edities: Hellinga 1952; Huygens 1968; Blake 1970; Göttert 1980; Goossens 1983a; Lulofs 1983; Dufournet/Méline 1985; Van den vos reynarde 1991. |
|