Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdTristan & Isoude,twee koningskinderen wier verhaal diverse verschijningsvormen kent, maar waarvan de kern tamelijk consistent is. Rivalen, koning van Loonnois, helpt koning Mark van Cornwall in zijn strijd tegen de Schotten en krijgt daarvoor als beloning diens zuster Blanchefleur tot bruid. Helaas sterft zij meteen nadat zij een zoon heeft gebaard. Deze wordt ter herinnering aan dit droevig feit Tristan genoemd en toevertrouwd aan de zorgen van de hofdienaar Gorneval. Tristan komt als jongeling naar het hof van zijn oom, koning Mark, waar hij veel bewondering oogst vanwege zijn uitzonderlijke kwaliteiten. Onervaren als hij is, slaagt hij er toch in Morholt, de broer van de koning van Ierland, in een duel te verslaan. Daardoor bevrijdt hij Cornwall van de plicht een keur van jonge mensen naar Ierland te zenden. Morholt sterft, maar heeft Tristan een ongeneeslijke vergiftigde wond toegebracht. Wanhopig vanwege zijn ondraaglijk lijden begeeft Tristan zich met een bootje op zee en bij toeval belandt hij in Ierland, waar hij - incognito: hij noemt zich Tantris - wordt verzorgd en genezen door de koningsdochter Isoude met het blonde haar. Op zoek naar een bruid voor koning Mark reist Tristan een tweede maal naar Ierland. Hij doodt hier een draak die het land teistert, maar bezwijkt bijna aan zijn verwondingen. De beloning voor het onschadelijk maken van het monster is de hand van Isoude, die echter onder valse voorwendsels wordt opgeëist door een machtige hoffunctionaris, die het dode monster heeft gevonden en nu de kop meevoert als bewijs van zijn heldendaad. Gelukkig verschijnt Tristan, opnieuw genezen door de prinses, net op tijd aan het hof: hij bewijst de echte drakedoder te zijn door de tong van het beest te tonen. Ofschoon Isoude inmiddels heeft ontdekt dat het Tristan is geweest die destijds haar oom heeft gedood, bedwingt zij haar wraakzucht en stemt zij erin toe met hem mee te gaan naar Cornwall, als bruid van koning Mark. Aan boord van hun schip drinken Tristan en Isoude per ongeluk van de liefdesdrank die haar moeder voor het koningspaar heeft gebrouwen. Zij worden hopeloos verliefd op elkaar en geven zich over aan hun hartstocht. Om te voorkomen dat de koning ontdekt dat zijn bruid geen maagd meer is, neemt Isoudes dienster Brangien tijdens de huwelijksnacht in Marks bed de plaats in van haar meesteres. Uit angst voor ontdekking besluit Isoude Brangien te laten ombrengen in het woud. De moordenaars sparen haar echter, omdat zij beweert ten onrechte te worden gestraft voor het uitlenen van haar ongeschonden hemd aan de vrouw wier hemd gescheurd was. Isoude komt vervolgens tot inkeer en verzoent zich met Brangien. Op allerlei manieren slagen Tristan en Isoude erin elkaar heimelijk te ontmoeten. Zij worden bespied door jaloerse baronnen en door een dwerg die in de sterren de toekomst kan lezen. Deze laatste brengt Mark op de hoogte van een rendez-vous van het liefdespaar in een boomgaard. In het weerspiegelende water van een bron ontdekt Tristan tijdig tussen de takken van een boom het hoofd van Mark, die hen bespiedt. Hij waarschuwt Isoude en zij voeren slechts een onschuldig gesprek. | |
[pagina 321]
| |
Bij een volgende gelegenheid strooit de dwerg meel uit over de vloer van de koninklijke slaapkamer. Aangezien Tristan ook deze list ontdekt, springt hij vanuit zijn eigen bed in dat van Isoude. Helaas begint een oude wonde hierdoor te bloeden, zodat de lakens bevlekt worden. Aldus op heterdaad betrapt, worden Tristan en Isoude veroordeeld tot de brandstapel. Op weg naar de terechtstelling weet Tristan te ontsnappen door uit het raam van een kapel te springen. Daarna bevrijdt hij Isoude, die inmiddels is uitgeleverd aan een groepje leprozen, en samen vluchten zij het woud in. Op een dag worden de minnaars slapend, met Tristans zwaard tussen hen in, aangetroffen door koning Mark. In plaats van hen te doden, zoals hij van plan was, verwisselt Mark zijn eigen zwaard met dat van Tristan en zijn ring met die van Isoude. Hij laat bovendien zijn handschoen achter. Op voorspraak van de kluizenaar Ogrin keert Isoude tenslotte terug naar het hof. Omdat de baronnen erop aandringen dat de koningin haar onschuld bewijst, onderwerpt zij zich aan een Godsoordeel. Zij arrangeert een ontmoeting met Tristan, die vermomd als pelgrim (of leproos) haar over een waterplas draagt naar de plaats waar zij de eed moet afleggen. Daarna zweert Isoude met een gerust hart, dat geen man haar ooit heeft omarmd, behalve haar echtgenoot en de pelgrim. In ballingschap maakt Tristan zich daarna verdienstelijk aan het hof van de koning van Bretagne. Hij sluit vriendschap met diens zoon Kaherdin. In de hoop zijn geliefde te vergeten trouwt hij met de koningsdochter Isoude met de witte handen. De consummatie van het huwelijk blijft echter uit, hetgeen aan het licht komt als de jonge bruid op een dag tegen Kaherdin zegt, dat het water dat haar dijen nat spat stoutmoediger is dan haar echtgenoot. Tristan bekent dan aan Kaherdin dat hij verliefd is op een andere vrouw. Beiden vertrekken hierop naar Cornwall, waar Kaherdin met eigen ogen de schoonheid van Isoude en haar liefde voor Tristan aanschouwt. Tristan keert nog een aantal malen terug naar Cornwall, steeds in een andere vermomming. Tenslotte raakt hij dodelijk gewond in Bretagne. Hij zendt een bode naar Isoude met het blonde haar, de enige die hem kan genezen. Afgesproken wordt dat het schip bij terugkomst een wit zeil zal voeren als zij aan boord is en een zwart zeil indien zij verstek laat gaan. Ofschoon Tristans geliefde aan boord is, meldt zijn echtgenote dat het schip, dat vanwege een zware storm de haven niet kan binnenvaren, een zwart zeil draagt. Hierop sterft Tristan. Als Isoude van Ierland bemerkt dat zij te laat is gekomen, volgt zij hem terstond in de dood. Zij worden samen begraven in Cornwall en de takken van de planten op hun graf verstrengelen zich.
De oorsprong van de naam Tristan moet waarschijnlijk gezocht worden bij de Picten, een pre-Keltisch volk uit Noord-Schotland. Rond 780 had dit volk als koning een zekere Drust, zoon van Talorc. Drust wordt reeds in de 9e eeuw in verband gebracht met een held die een ver land bevrijdt van de schatplicht van slaven en als beloning hiervoor met een prinses mag trouwen. De verschillende Keltische volkeren van Ierland, Wales, Cornwall en Bretagne hebben vervolgens bijgedragen aan de complexe ontstaansgeschiedenis van de Tristanlegende. Drystan of Trystan, zoon van Tallwch, komt in een aantal Welshe triades (korte strofen waarin steeds drie personen of zaken genoemd worden) naar voren als de minnaar van Essylt, de echtgenote van March, zoon van Meirchiawn. De basis van de Tristanstof zou een Ierse aithed (»Lancelot) kunnen zijn geweest, zoals die over Grainne en Diarmaid. Grainne is de echtgenote van het Ierse stamhoofd Finn en zij dwingt door middel van een geis, een magisch gebod, diens neef Diarmaid met haar het woud in te vluchten. Opgejaagd door de koning leven ze daar samen, maar zij worden pas minnaars nadat Grainne heeft opgemerkt, dat het haar dijen natspattende wa- | |
[pagina 322]
| |
ter stoutmoediger is dan Diarmaid. De Welshe vertellers zouden in een variant van deze sage de Pictische held Drust/Tristan een hoofdrol hebben gegeven. De Bretons op hun beurt zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor het gevecht van Tristan met de draak en voor zijn huwelijk met Isoude met de witte handen. De legende, verder uitgebreid met diverse sprookjesmotieven, circuleert aanvankelijk slechts via de mondelinge overlevering van beroepsvertellers als ‘La Chievre’ en de legendarische Bleheri. Uit de tweede helft van de 12e eeuw dateren de eerste getuigenissen van een geschreven traditie, waarin de mythe van de fatale liefde (Eros) wordt verbonden met de dood (Thanatos). Nu wordt Tristan de melancholische held die nooit lacht en wordt zijn naam geassocieerd met triestheid. De legende is in de eerste plaats overgeleverd in een aantal fragmentarische Franse verhalen in versvorm, bestemd voor de van oorsprong Normandische aristocratie van de hoven in Engeland. Eén versie, daterend van 1172-75, wordt toegeschreven aan de Franse dichter Thomas, waarschijnlijk een geestelijke in dienst van Hendrik ii Plantagenet. De Normandiër Béroul, werkzaam aan het hof van een heer in Cornwall, zou zijn eerste versie geschreven hebben in of kort voor de jaren '80 van de 12e eeuw. Een aantal korte verhalen in versvorm heeft als onderwerp de terugkeer van Tristan, al dan niet in vermomming, in Cornwall. Marie de France heeft tussen 1155 en 1189 een berijmd kort verhaal - een lai - geschreven getiteld Chievrefoil. Hierin wordt de kracht van de liefde tussen Tristan en Isoude door Tristan zelf emblematisch gevangen in het beeld van de kamperfoelie, waarvan de takken onlosmakelijk verbonden zijn met de hazelaar. De korte versteksten Folie van Bern en Folie van Oxford (eind 12e/begin 13e eeuw) vertellen hoe Tristan als nar vermomd in contact probeert te komen met Isoude, maar door haar wordt bespot, tot zij zijn ware identiteit ontdekt. Verhalen over heimelijke ontmoetingen van de gelieven zijn ingevoegd in de Anglo-Normandische Donnei des Amanz (13e eeuw) en in de Continuation de Perceval van Gerbert de Montreuil (ca. 1230). De episode in de eerstgenoemde roman heet ‘Tristan rossignol’ en vertelt dat Tristan, door het nabootsen van het gezang van de nachtegaal, Isoude opmerkzaam maakt op zijn aanwezigheid in de tuin. In de episode in de laatstgenoemde tekst, ‘Tristan ménestrel’, verschijnt de held verkleed als minstreel op een toernooi. Naast deze Franse versies verschijnen er in de 12e en 13e eeuw bewerkingen in andere talen. Eilhart van Oberg schrijft tussen 1170 en 1190 aan het hof van Hendrik de Leeuw, hertog van Saksen, zijn Tristant, de enige complete versie van de legende, die de vorm heeft van een biografie en het meest zou overeenkomen met het archetype. Eilharts versie is in de 14e eeuw vertaald in het Tsjechisch als Tristram Welikyrék, een bewerking waarin alle aanstootgevende passages ontbreken. De roman van Thomas vormt de bron van de bewerking van Gottfried van Straatsburg, geschreven tussen 1200 en 1220. Deze overigens onvoltooide versie geldt als de meest geslaagde, vanwege het hoge niveau van de stijl en de subtiele karaktertekening van de personages. Ulrich van Türheim (1235) en Heinrich van Freiberg (1285-90) hebben Gottfrieds werk afgerond met behulp van Eilharts versie. Beide voortzetters nemen afstand van de buitenechtelijke relatie van Tristan en Isoude en verdedigen de christelijke huwelijksmoraal. Eveneens tot het Duitse taalgebied behoort de versnovelle Tristan als Mönch (1250), waarin Tristan vermomd als monnik terugkeert naar Cornwall. Een Nederfrankisch fragment (ca. 1250) met een episode ontleend aan Thomas, bewijst dat de legende ook bekend was in het gebied ten noordoosten van Nijmegen. De Middelengelse vertaling Sir Tristrem (13e eeuw) houdt het midden tussen een roman en een ballade en volgt eveneens Thomas. Deze bewerking wordt, samen met de Noorse vertaling Tris- | |
[pagina 323]
| |
Koning Mark vindt de slapende Tristan. Illustratie van Aubrey Beardsley voor een editie uit 1894 van Malory's Le Morte d'Arthur.
| |
[pagina 324]
| |
trams saga ok Isöndar (1226) van Broeder Robert, gebruikt om de fragmentarische versie van Thomas te reconstrueren. De Noorse saga is sterk aangepast aan het christelijk milieu van koning Hákon Hákonarson. Op deze versie is een aantal Noorse en IJslandse balladen gebaseerd, alsmede de parodistische IJslandse Saga af Tristram ok Isold. Van Chievrefoil bestaat een vertaling in het Noors, Geiterlauf, daterend van 1250. In de ban van een allesoverheersende fatale hartstocht worden Tristan en Isoude er na het drinken van de liefdesdrank toe gedreven alle rationele, morele en sociale wetten te overschrijden. Zo krijgen de brandende middeleeuwse conflicten tussen hoofse liefde en christelijke moraal, tussen ridderschap en feodaliteit, tussen individu en maatschappij in de opeenvolgende versies van het Tristanverhaal gestalte. De dichters zelf zijn zich bewust van het provocerende karakter van hun materie. Zij transformeren de liefdesdrank tot puur symbool (Thomas) of laten het effect ervan afnemen (Béroul) of ophouden (Eilhart) na een aantal jaren. Als reactie op deze destructieve passie schrijft Chrétien de Troyes de hoofse romans »Cligès en Chevalier de la Charette (»Lancelot), opgezet als anti-Tristan en neo-Tristan. Overigens herinnert hij zijn lezer in de proloog van Cligès aan een verhaal over Mark en Isoude van zijn hand, dat niet is overgeleverd. Het grote succes in de Middeleeuwen heeft de Tristanstof te danken aan de prozaversie L'Estoire de Monseigneur Tristan, ook Tristan en prose genoemd, een ware bestseller, geschreven rond 1230 en vertaald in veel Europese talen. De prozabewerker noemt zich Luce del Gat en streeft ernaar het subversieve karakter van het verhaal te verdoezelen. Het dramatische conflict tussen Tristan en Mark wordt van feodaal geschil tussen vazal en heer omgezet in het minder gevaarlijke treffen tussen een dappere hoofse held en een laffe verrader, die verantwoordelijk is voor diens dood. Het liefdesleven van Tristan wordt aangevuld en omkleed met een schier eindeloze reeks ridderlijke avonturen. Zoals in de meeste hoofse romans wordt Tristans moed gevoed door zijn liefde voor Isoude. Het beeld van de van de maatschappij vervreemde en geïsoleerde held wordt vervangen door dat van een ridder die zich een plaats verovert in de gemeenschap van koning »Artur. Tristans bestaan wordt minder overschaduwd door droefenis en kent langdurige perioden van vreugde en genot, zoals tijdens het verblijf met Isoude in Joyeuse Garde. Een latere redacteur, die zich uitgeeft voor Hélie de Boron, voegt het avontuur van de Graalqueeste toe en geeft in zijn tekst een uitgebreide stamboom van Tristan, vanaf Sador, zoon van Bron, neef van »Joseph van Arimatea. Het grote aantal manuscripten (meer dan tachtig) dat bewaard is gebleven, vormt een belangrijke indicatie voor de populariteit van de prozatekst, die die van de Tristanteksten in verzen in de schaduw stelde. Vertalingen ervan zijn verschenen in het Italiaans, zoals de Tristano Riccardiano (eind 13e eeuw) en de Tavola Ritonda. Deze laatste bewerking bevat ook een aantal episoden die direct zijn ontleend aan Thomas. Episoden uit de prozaversie die vooral de laatste fase van Tristans leven betreffen, bieden stof voor de Cantari, populaire verhalen-op-rijm, die door professionele vertellers werden voorgedragen in de Italiaanse stadstaten. Tristan wordt de burgers voorgehouden als een exemplarische condottiere en diplomaat, die dapperheid paart aan slimheid. De Tristano Riccardiano is mogelijk als bron gebruikt voor de Spaanse vertalingen, El Cuento de Tristán de Léonis (14e-15e eeuw) en Libro del muy esforçado cauallero Don Tristán de Leonís, daterend uit de 16e eeuw. Een ballade die hieraan is ontleend, Herida está don Tristán, heeft als onderwerp de laatste ogenblikken van het leven van de gelieven in Bretagne. Ook de Witrusschische vertaling (16e eeuw) heeft gebruik gemaakt van een Italiaanse modeltekst. In 1485 publiceert Caxton de door Thomas Malory geschreven Morte d'Arthur, waarin het Book of Sir Tris- | |
[pagina 325]
| |
tram de Lyones een centrale plaats inneemt. Tristan geldt in deze summa van ridderidealen als een voorbeeldige ridder, wiens serene liefde voor Isoude ontdaan is van iedere ethische problematiek. Malory's bewerking van de Tristan en prose geldt als een uiting van adellijke levenskunst, waarin ook de burgers van de steden geïnteresseerd waren. Nog steeds niet opgelost is de kwestie van de relatie tussen Malory en de Italiaanse en Spaanse vertalingen. Het lijkt erop, alsof hij voor dit corpus teksten geput heeft uit een niet overgeleverde bron, anders en misschien ook wel ouder dan de bestaande Franse manuscripten. Gedurende de eerste helft van deze eeuw heeft het onderzoek aangaande de Tristanlegende in het teken gestaan van de reconstructie van het archetype. Onderzoekers als Joseph Bédier en Gertrude Schoepperle waren ervan overtuigd dat de middeleeuwse verhalen terug te leiden zijn tot één bron, de Estoire, Keltisch of Frans van oorsprong en daterend uit de tweede helft van de 12e eeuw. Inmiddels gaat men er liever van uit dat verschillende orale en geschreven tradities van de legende tegelijkertijd hebben gecirculeerd. Thomas en Béroul zelf wijzen in hun teksten al op de verscheidenheid van hun bronnen. De laatste jaren is grote aandacht besteed aan de invloed van sprookjesmotieven, van klassieke sagen (Theseus en Ariadne, Paris en Oenone, Perseus en Andromeda) en van oosterse, met name Arabische bronnen. Daarnaast wordt ook aandacht geschonken aan de invloed van het middeleeuws humanisme van Abélard en Bernardus van Clairvaux op de Tristanverhalen. Over de datering en het auteurschap van de versies van Thomas en Béroul wordt nog steeds geredetwist. Sommige onderzoekers vragen zich af of deze auteurs wel de bedoeling hadden een complete versie te maken en of het derhalve zin heeft hun werk te reconstrueren. De andere fragmentarische verhalen tonen immers aan, dat het middeleeuwse publiek gewend was aan verhalen die in medias res, dus midden in de handeling, begonnen, waarbij toespelingen op de voorafgaande geschiedenis ervoor zorgden dat de samenhang gewaarborgd bleef. De ideologische verschillen tussen Béroul en Thomas hebben ertoe geleid, dat men een onderscheid heeft aangebracht tussen de eerste, ‘gewone, algemene’ versie en de tweede, ‘hoofse’ versie. Volgens Jean Frappier geldt als scheidingslijn de betekenis van de liefdesdrank, die bij Thomas nog slechts een symbool vormt, omdat de liefde reeds vóór de fatale dronk is ontstaan. Bérouls versie wordt meestal beschouwd als episch en maatschappij-kritisch, Thomas' versie als realistisch en lyrisch. De twee versies verschillen o.a. in hun beschrijving van het verblijf van de minnaars in het woud, een hard en moeizaam bestaan bij Béroul, idyllisch daarentegen bij Thomas. Ook in de Duitse bewerkingen worden verschillende accenten gelegd: terwijl Eilhart uitvoerig stilstaat bij de heldendaden van Tristan in Bretagne, heeft Gottfried juist een afkeer van geweld. Vooral van Gottfrieds bewerking bestaan zeer uiteenlopende interpretaties, hetgeen te maken heeft met het paradoxale karakter van zijn opvatting over de liefde, die hij afschildert als zondeval èn verlossing. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar de symbolische of allegorische betekenis van de grot waarin Tristan en Isoude zich na hun vlucht terugtrekken. Gottfried heeft deze idyllische plek omgetoverd tot een ware liefdestempel. Diverse aspecten van het personage Tristan zijn nader uitgediept. Zo wordt zijn rol als dichter en musicus in de versies van Thomas en Gottfried vergeleken met die van David aan het hof van Saul en met de figuur van Orpheus. Verder heeft Tristan vaardigheden die hem karakteriseren als homo silvester (bosbewoner, wildeman): zijn behendigheid met pijl en boog, het nabootsen van het gezang van vogels, het maken van enorme sprongen. Wanneer hij trouwt met Isoude met de witte handen, geeft Tristan gestalte aan het motief van de man tussen twee vrouwen, zo geliefd in de literatuur van de 12e en 13e eeuw. Zijn | |
[pagina 326]
| |
verlangen naar een puur zinnelijke relatie met zijn echtgenote wordt gefrustreerd door de herinnering aan zijn minnares, hetgeen hem impotent maakt. Het rollenspel waaraan hij zich in zijn vele vermommingen te buiten gaat, zou kunnen duiden op een identiteitsprobleem, maar is tevens een intellectuele vorm van gevecht en middel tot communicatie. Door zich te vermommen als leproos - een metafoor voor seksuele deviatie - of als nar neemt hij het beeld aan dat de maatschappij van hem heeft en verzet hij zich tegelijkertijd als outlaw tegen de heersende orde. Het dubbelzinnig taalgebruik maakt hem tot een subversieve held, omdat hierdoor de evidentie van zaken in twijfel wordt getrokken in een periode waarin men nog gelooft dat woord en zaak identiek zijn. Semiotische studies hebben gewezen op het belang van de descriptieve elementen, zoals de wapens waarvan Tristan zich bedient om zich op zijn tegenstanders te wreken: zwaard, pijl en boog, lans en werpspies. Diverse verklaringen zijn gegeven voor Marks handelwijze in het woud: de objecten die hij achterlaat, zouden tekens kunnen zijn van vergiffenis, van een investituursrite of van moedwillige ontkenning van de werkelijkheid. De problematische verhouding tussen Mark en Tristan zou erop duiden dat het bondgenootschap tussen koning en vazal, hèt grote ideaal in de 12e eeuw, gedoemd was te mislukken. Ondanks de enorme populariteit die de prozaroman in de Middeleeuwen genoot, is juist deze versie lange tijd verwaarloosd in de wetenschappelijke bestudering van de Tristanteksten. Vanaf 1890 heeft men zich moeten behelpen met een samenvatting van de tekst; pas sinds 1963 is een kritische editie aan het verschijnen. Men beschikt thans over een overzicht van de handschriften en de verschillende versies van de prozaroman en heeft inzicht verworven in de typische vertelstructuur ervan. De minnaar van Isoude geeft in de prozaroman gestalte aan de ideale ridder van de Ronde Tafel, ofschoon de resistentie van de stof van de legende het onmogelijk maakte hem zonder kleerscheuren in het keurslijf van de Arturheld te wringen. Tristan is de nieuwe held, die de gevestigde held »Lancelot naar de kroon steekt. Met het invoeren van de termen joie (vreugde) en bone aventure opent de prozaschrijver, die zichzelf omschrijft als amerus en envoisiez (verliefd en vrolijk), een nieuwe verwachtingshorizon voor de lezer, die er immers aan gewend is Tristan te verbinden met droefenis. Lange tijd is de geschiedenis van de voorvaderen van Tristan beschouwd als een saaie en overbodige toevoeging van de prozabewerker. Nu tonen onderzoekers aan dat hierin juist op geniale wijze de kiem wordt gelegd voor de morele zwakte van de held. De enorme populariteit van de Tristanstof in de Middeleeuwen blijkt behalve uit de vele Tristanteksten ook uit de talrijke literaire toespelingen van troubadours - zoals Cercamon en Bernart de Ventadorn - en hun navolgers in Italië, Spanje en Duitsland. Tristan is in hun gedichten de belichaming van de liefdesmartelaar of van de ideale hoofse minnaar. De dichter Hendrik van Veldeke acht zich evenwel een groter minnaar dan Tristan, omdat zijn liefde zonder dwang, in vrijheid is ontstaan (ca. 1175). Opvallend is het negatieve oordeel van Dante, die Tristan een plaats geeft in de Hel, en wel bij de wellustige zondaars. Bijzonder belangwekkend zijn de iconografische getuigenissen van de Tristanstof, omdat zij een idee geven van de overdracht via afbeeldingen. Het betreft hier in de eerste plaats gebruiksvoorwerpen, die vaak passen in een amoreuze context, zoals ivoren of houten juwelenkistjes, spiegeldoosjes, haarkammen, leren etuis, schrijfbenodigdheden, schoentjes geschonken door de bruidegom aan zijn bruid, kristallen bokalen met zilveren basis, zilveren zoutvaatjes en dergelijke. Soms worden er meerdere opeenvolgende scènes afgebeeld, soms slechts één karakteristieke episode, waarbij de boomgaardscène duidelijk favoriet is. De oudste voorstelling be- | |
[pagina 327]
| |
Tristan en Isoude op twee venstervleugels in glas-in-lood van Melchior Lechter, 1896. Münster, Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte.
vindt zich op een ivoren juwelenkistje uit de school van Keulen, daterend van vóór 1200. Hierop zijn de scène met de liefdesdrank, het duel met Morholt, het huwelijk van Mark en Isoude, de ontvoering van Isoude en het rendez-vous in de boomgaard afgebeeld. Dit laatste tafereel treft men ook vaak in een religieuze omgeving aan. Vooral op tapijten blijkt het Tristanverhaal een favoriet onderwerp te zijn geweest. De vier vroegste gobelins worden hier genoemd. Het oudste is een fragment uit het begin van de 14e eeuw, bewaard in het museum van Lüneburg; verder een tapijt uit de eerste helft 14e eeuw in het klooster Wienhausen über Celle; een tapijt, uit de tweede helft 14e eeuw, in een reeks met o.a. een Parzival-tapijt afkomstig uit het Heilig-Kreuzkloster in Braunschweig, thans in het Herzog-Anton-Ulrich-Museum aldaar; tenslotte een tapijt, daterend uit het midden van de 14e eeuw in het Dom-museum te Erfurt, afkomstig uit een klooster in Würzburg. Het boomgaardtafereel komt ook voor op een console in de kathedraal te Chester (1380) en als illustratie in een didactisch Engels kloosterboek (begin 14e eeuw). Waarschijnlijk is de voorstelling in deze context bedoeld als waarschuwing tegen de gevaren van wellust, of gaat het om een ironisch-parodistisch spel met een bekend motief. De boomgaardscène komt ook voor op een schoorsteenconsole in Hôtel de Jacques Coeur, Bourges (1443-50). Uit de eerste helft van de 15e eeuw dateert een schoentje uit de Zuidelijke Nederlanden, met een opschrift en een voorstelling van de boomgaardscène. Tristan en Isoude spelen er schaak, hetgeen past in de traditionele voorstelling van een liefdespaar in een minnetuin. Bijzonder is het feit dat Tristan Isoude duidelijk maakt dat Mark aanwezig is door haar te wijzen op een vreemde vis in het water. Dit tafereel komt precies zo voor in Der Minnen Loep (1411-12) van Dirc Potter. De oudste reeks afbeeldingen, gebaseerd op Thomas, wordt gevormd door de tegels, ca. 1270 vervaardigd en 35 scènes omvattend, afkomstig uit Chertsey Abbey (thans in | |
[pagina 328]
| |
het Victoria and Albert Museum, Londen). Op twee geborduurde beddespreien uit Sicilië, bestemd voor de familie Guicciardini in Florence (1395), draagt Tristan de heraldische wapens van deze patriciërs. Fresco's naar Gottfried bevinden zich in Slot Runkelstein bij Bolzano in Zuid-Tirol (kort na 1385). Het betreft in totaal veertien composities, weliswaar zwaar beschadigd, maar bekend gebleven via een reeks tekeningen van Ignaz Seelos uit 1857. Het houten plafond van Palazzo Chiaramonte in Palermo (ca. 1380) is versierd met o.a. het rendez-vous in de boomgaard. De luxueuze manuscripten van de prozaroman worden, vooral gedurende de periode 1340-1500, verlucht met schitterende miniaturen. Franstalige manuscripten worden tevens gekopieerd en geïllustreerd in Italië, met name in Lombardije, Genua en Napels. Na de opkomst van de boekdrukkunst worden de boeken geïllustreerd door middel van houtsneden of kopergravures. Ook in de 16e eeuw blijft Tristan in de mode. De prozaroman wordt herhaaldelijk herdrukt tussen 1489 en 1533. Jean Maugin maakt met zijn Le Premier Livre du nouveau Tristan de Leonnois, Chevalier de la Table Ronde et d'Yseulte Princesse d'Yrlande, Royne de Cornouaille (1554) een bewerking die is aangepast aan de smaak van de Renaissance. De Tristan (1525-29) van Pierre Sala is een ware avonturenroman. In Duitsland wordt de proza-omzetting van de Tristrant van Eilhart, het zogenaamde Volksbuch (15e eeuw), gedramatiseerd door Hans Sachs: Von dem strengen Lieb Herr Tristrant mit der schönen Königin Isalden (1533). Het is een moralistisch toneelstuk, dat is opgezet met als doel een breed publiek te waarschuwen voor de gevaren van overspel. In Spanje verschijnt een uitgave van de prozavertaling met nieuw materiaal over Tristans zoon. Deze Tristan de Jongere is een verbeterde uitgave van zijn vader, een Tristan zonder liefdesdrank in zijn bloed. De roman is in het Italiaans vertaald als L'opere magnanime dei due Tristani, cavalieri della Tavola Ritonda (1555). In deze taal verschijnen ook nog twee slechte imitaties van de Cantari: La Battaglia de Tristan e Lancelotto e della Reina Isotta (1492), over de bevrijding van Tristan uit de handen van een reus door »Galaad en »Lancelot, en L'innamoramento di messer Tristano e madonna Isotta (1520), waarin Isoude met opzet de liefdesdrank serveert. Na de 16e eeuw luwt het enthousiasme voor de Tristanstof - behoudens de bewerking Tristan de Leonois (1780) van de graaf van La Vergne de Tressan - om pas weer op te laaien tijdens de Romantiek. Sir Walter Scott publiceert dan voor het eerst de Middelengelse versie Sir Tristrem. Tristanmotieven zijn te traceren in alle romans van Scott, maar vooral in The Betrothed (1824), een fatale liefde met een happy end. Gedurende het Victoriaanse tijdperk is de fascinatie voor de legende bij de Engelse schrijvers groot. Matthew Arnold legt in zijn gedicht Tristram and Iseult (1852) vooral de nadruk op de neergang van de held die, levensgevaarlijk gewond, in Bretagne terugdenkt aan de betere tijden van weleer. Tegen de achtergrond van de ondergang van het rijk van koning Artur vertelt Alfred Tennyson in The Last Tournament (1871, in 1893 vertaald in het Nederlands) over de terugkeer van Tristan in Cornwall, alwaar hij zijn jaloerse geliefde probeert te kalmeren met harpspel. Nadat hij Isoude heeft getooid met de halsketting die hij won tijdens een toernooi, slaat de barbaarse koning Mark hem de schedel in. Algernon Swinburne schetst in Tristram of Lyonesse (1882) een waardig liefdespaar, dat getiranniseerd door het noodlot berust in de passie en de dood voortvloeiend uit de toverdrank. Een nieuwe editie van Malory (1893-94) wordt voorzien van illustraties door Aubrey Beardsley. Ook andere prerafaëlitische schilders voelen zich aangetrokken tot de verboden sensuele liefdesverhouding van Tristan en Isoude. Bekend is de serie Tristanramen, de zogenaamde Dunlop windows (1862), die onder leiding van William Morris werden ontworpen voor Harden Grange bij Bingley (Yorkshire), thans in de City Art Gallery van | |
[pagina 329]
| |
Bradford. Een karton voor ‘The Death of Sir Tristram’ van de hand van Ford Madox Ford bevindt zich thans in het Fitzwilliam Museum, Cambridge. Een schilderij met hetzelfde onderwerp (1864) hangt in de City of Birmingham Museums and Art Gallery. Van Dante Gabriel Rossetti verdient vermelding ‘Sir Tristram and La Belle Yseult Drinking the Love Potion’ (1867) in de Cecil Higgins Art Gallery, Bedford. Hetzelfde motief werd uitgebeeld op een tekening van Julius Schnorr von Carolsfeld, ‘Der Liebestrank Tristans und Isoldes’, wat de wisselwerking tussen de Engelse prerafaëlieten en de Duitse Nazareners illustreert. Melchior Lechter vervaardigde voor zijn slaapkamer in Berlijn twee venstervleugels in glas en lood, ‘Tristan und Isolde’ (1896), thans in het Westfalisches Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte, Münster. In Duitsland beginnen zowel August Willem Schlegel (1800) als Karl Immermann (1831) aan een dichtwerk over Tristan, geïnspireerd door de versie van Gottfried, zonder dit te voltooien. In het werk van de laatste breekt het Godsoordeel de kracht van de liefdesdrank, waarna de minnaars afstand doen van elkaar. Richard Wagner geeft in zijn opera Tristan (in 1859 voltooid, première in München 1865) een geheel eigen interpretatie van de versie van Gottfried, met sterk merkbare invloeden van de ideeën van Schopenhauer en het boeddhisme. Het drama beperkt zich tot drie aktes: de liefdesdrank, het leven in het woud en de dood van het liefdespaar. In Wagners visie wil Isolde met opzet vergif nemen, omdat zij niet met Mark wil trouwen. Per ongeluk wordt dit gif vervangen door de liefdesdrank. Tristan en Isolde kiezen uiteindelijk bewust voor de dood, omdat ze slechts in de vernietiging van hun lichaam verlossing kunnen vinden. Wagners interpretatie van de legende heeft grote invloed gehad op de Tristanreceptie in de 20e eeuw. De geschiedenis van dit Nachleben in literaire werken, in balletten, muziekstukken en films moet nog geschreven worden. Een globale schets en het noemen van enkele hoofdmomenten moge hier volstaan. Joseph Bédier publiceert met zijn roman Tristan et Iseut (1900) een reconstructie van de Estoire aangepast aan het nieuwe publiek. Hij heeft een duidelijke voorkeur voor Thomas, maar blijkt niet ongevoelig voor de Wagneriaanse doodsdrift van het paar. In 1928 schrijft hij het gelijknamige toneelstuk, dat grote triomfen kent in Parijs en Dublin. De componist Frank Martin heeft zich op zijn beurt laten leiden door Bédiers roman voor zijn oratorium Le vin herbé. De concertante uitvoering vindt plaats in Zürich (1942), maar de première als opera gaat onder de titel Der Zaubertrank in Salzburg (1948), met Julius Patzak als Tristan en Maria Cebotari als Isolde. In 1944 wordt, op muziek van Wagner, het ballet Tristan fou uitgevoerd, waarvoor Salvador Dalí de enscenering en de kostuums maakt. Tristan, een ballet in zeven taferelen, beleeft zijn eerste opvoering in Berlijn (1965) in de choreografie van Tatjana Gsovsky, op muziek van Boris Blacher. Oorspronkelijk bedoeld voor ballet is het orkestwerk Tristan. Prelude für Klavier, Tönbander und Orchester (1973) van Hans Werner Henze, met citaten uit Wagners opera. La Folie de Tristan, mystère musicale (1976-79) van Armin Schibler wordt in 1981 te Montreux opgevoerd. Gillian Whitehead en Timothy Porter bewerken de stof voor hun opera's; respectievelijk Tristan and Isolt (1978) en Trystan and Essylt (1980). Wagners vertolking vormt de achtergrond van de novelle Tristan (1903) van Thomas Mann, over het conflict tussen de vervoering van de kunst en de banaliteit van het leven. Eveneens in Duitsland verschijnt in 1916 Eduard Stuckens drama Tristram und Yseult. Het gif van Isolde wordt hier niet vervangen door een liefdesdrank, maar door wijn, met een sterk religieuze symboliek. Ofschoon de gelieven uit alle macht weerstand bieden tegen de hartstocht, vinden zij ook hier pas verlossing in de dood. Uit de 20e-eeuwse toneelliteratuur noemen we, zonder uitputtend te zijn, de dra- | |
[pagina 330]
| |
ma's van Louis K. Anspacher 1904, J. Comyns Carr 1906, Ernst Hardt (Tantris der Narr, 1907), Emil Ludwig 1909, Michael Field 1911, Martha Kinross 1913, Arthur Symons 1917, Thomas Hardy (Famous Tragedy of the Queen of Cornwall at Tintagel in Lyonnesse, 1923), basis voor de opera The Queen of Cornwall van Rutland Boughton (première op het Glastonbury Festival van 1924), John Masefield 1927 en John Todhunter, eveneens 1927. Uit de romanliteratuur van deze eeuw noemen we John Erskine 1932, Hannah Closs 1940, Albert Cohen (Belle du Seigneur, 1968), Ruth Schirmer-Imhoff 1969, Rosemary Sutcliff 1971, Maria Kuncewiczowa 1967, Günter de Bruyn 1975, D.M. Meany (Iseult. Dreams that are done, 1985) en Diana L. Paxton (The White Raven, 1988). Gedichten zijn er van Friedrich Rückert (anoniem gepubliceerd in 1839), Martha W. Austin 1905, Albert Rausch 1909, Laurence Binyon in zijn Odes 1913, E.A. Robinson 1927, Frank Kendon 1934, Florence M. Pomeroy 1958, M. Beheim-Schwarzbach 1975, Ken Smith 1978 en Brian Fawcett 1981. In Nederland wordt de roman van Bédier in 1903 vertaald door Marie Loke, van welke vertaling in 1973 een vijfde druk verschijnt met illustraties van Victor Stuyvaert. In de jaren '20 volgen snel op elkaar enkele poëtische bewerkingen van de legende. Tristan en Isolde (1920, met illustraties van Rie Cramer) van Arthur van Schendel is een impressie in lyrisch proza naar Gottfried. Het liefdespaar wordt gekarakteriseerd als ‘edele zondaars’. P.C. Boutens schrijft in 1921 zijn Liederen van Isoude. Van 1924 dateert Tristan en Isolde van Stijn Streuvels, die gebruik heeft gemaakt van het Volksbuch. Van 1941 dateert tenslotte een korte vertelling van J.W.F. Werumeus Buning: De ware geschiedenis van Tristan en Isolde. Met het boek L'amour et l'occident doet Denis de Rougemont in 1939 een felle aanval op de Tristanmythe en het concept van de transcendente hartstocht, dat van ketterse oor-Tristan en Isoude op een medaillon van Salvador Dalí, datering onbekend. Collectie erven Dalí.
| |
[pagina 331]
| |
sprong zou zijn en haaks staat op de christelijke opvatting van liefde. De schrijver is van mening dat overspel en ongelukkige liefde, verbonden met een sterke doodsdrift, een gevaarlijk ‘Leitmotiv’ vormen in de Europese literatuur. Waarschijnlijk is de Tristan die John Updike schetst in Four Sides of One Story (1965) bedoeld als een parodie op het type minnaar dat door De Rougemont wordt gedefinieerd als narcistisch en egoïstisch. Als bewoner van een Amerikaanse voorstad, getrouwd en vader van drie kinderen, houdt Tristan de afstand tot Isoude dwangmatig in stand, opdat hij haar kan blijven adoreren. Denis de Rougemont heeft terecht opgemerkt dat de Tristanmythe in de Europese ideeëngeschiedenis een belangrijke plaats inneemt. In de 20e eeuw is de Tristanstof terug te vinden in de dieptestructuur van veel literaire werken. Genoemd worden in dit verband o.a. het drama Partage de Midi (1905) van Paul Claudel, Sparkenbroke (1936) van Charles Morgan, Finnegans Wake (1939) van James Joyce, Spätestens in November (1955) van H.E. Nossack, The Serpent and the Rope (1960) van de Indische schrijver Raja Rao en Zoeken naar Eileen W. (1981) van Leon de Winter. In deze roman, die zich afspeelt in Ierland, krijgt het noodlot gestalte in de ongewenste zwangerschap van de katholieke Eileen. Haar liefde voor de protestante Kevin is onmogelijk, vanwege de onverzoenlijke godsdienststrijd. De schrijfsters Simone de Beauvoir (Les Mandarins, 1954) en Ingeborg Bachmann (Der gute Gott von Manhattan, 1958 en Malina, 1971) zetten zich af tegen Wagners interpretatie van de mythe. Liefde wordt opgevat als weg naar perfectie en de liefdesdrank werkt genezend. Alleen de vrouw durft tegen de maatschappelijke orde in opstand te komen, de man past zich uiteindelijk liever aan: er bestaan geen Tristans meer. Dat de avantgarde zich evenmin onbetuigd laat, moge blijken uit het ruimtelijke gedicht Tristan et Iseult (1980) van Pierre Garnier, waarin overigens de Wagneriaanse driedeling van het verhaal wordt gebruikt. De dichter voelt zich vooral verwant met Tristan, omdat de avantgardistische schrijver een net zo marginale plaats inneemt in de maatschappij. Een postmodernistische bewerking van het Tristanverhaal gaf Paul Griffiths met The Lay of Sir Tristram (1991), waarin middeleeuwse figuren optreden naast Richard Wagner en tijdgenoten uit diens omgeving. Films die teruggrijpen op de Tristanmythe zijn niet bijzonder succesvol gebleken. l'éternel retour (1943) van Jean Delannoy, met medewerking van Jean Cocteau, verplaatst de legende naar de moderne tijd, met een held die op een 4-cilinder-motor rijdt in plaats van op een paard. Het geheel doet nu zeer gedateerd aan. Een moeilijk toegankelijke film vol symboliek is tristan et iseult (1972) van Yvan Lagrange. Uitgangspunt vormt het oerinstinct van overleven en voortplanten. De oorlogszuchtige Tristan wordt steeds geassocieerd met dieren, zoals de valk, de wolf en het paard, totdat hij wordt gedomesticeerd door Isoude. In feuer und schwert (1982) toont Veith von Fürstenberg een wereld die apocalyptisch ten onder gaat als gevolg van de rebellie van het individu tegen de gevestigde orde. Tristan speelt, als naïeve roofridder, slechts een bijrol. Alle aandacht gaat uit naar Isoude, de magische katalysator van het verhaal. Aanknopingspunten met de Tristanstof biedt ook de film femme d'à coté van François Truffaut, over de liefdesobsessie van twee niet met elkaar getrouwde mensen, die uitmondt in moord en zelfmoord. In contrast met deze moderne visuele interpretaties, leeft de legende ook in haar orale vorm nog steeds voort in de ballade over Tístram en Isin, die gedurende de lange winteravonden gezongen wordt op de Faeröer-eilanden. m.-j. heijkant | |
[pagina 332]
| |
edities: Curtis 1985; Buschinger/Spiewok 1986; Ménard 1987-92; Lacroix/Walter 1989; Spiewok 1989. |
|