Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdCligèsis de hoofdpersoon van de gelijknamige roman die Chrétien de Troyes omstreeks 1176 schreef. De keizer van Griekenland en Constantinopel heeft twee zonen, Alixandre en Alis. Alixandre, de oudste, besluit om met een gevolg van jonge edelen naar Brittannië te gaan om aan »Arturs hof de wapenen te leren hanteren en ridder te worden. Hij komt in Arturs rijk, wordt gastvrij aan het hof ontvangen en onderscheidt zich al meteen door zijn vrijgevigheid. Als Artur het overzee gelegen Bretagne moet bezoeken, vergezelt Alixandre hem. Tijdens de zeereis worden Alixandre en de jonge hofdame Soredamor, de zuster van Gauvain (»Walewein), verliefd op elkaar. Hun overpeinzingen over de liefde, hun twijfel en tweestrijd, hun verdriet omdat ze niet in wederliefde durven geloven, vormen het onderwerp van een honderden verzen lange episode. Nog voor zij hun liefde hebben uitgesproken, komt een bode uit Engeland melden dat Arturs plaatsvervanger, graaf Angrès van Windsor, verraderlijk de macht aan zich | |
[pagina 89]
| |
heeft getrokken. Artur maakt Alixandre en zijn kameraden tot ridders. Bij die gelegenheid geeft de koningin Alixandre een zijden hemd, gemaakt door Soredamor, waarin deze een van haar haren heeft verwerkt, dat mooier glanst dan gouddraad. Alixandre verricht zijn eerste heldendaad tijdens het beleg van Windsor. Daarna brengt hij een nacht door in extase, kijkend naar het blonde haar, waarvan de herkomst hem door de koningin is onthuld. De volgende dag weet hij door een list de belegerde stad binnen te dringen en de verrader gevangen te nemen. De koningin brengt nu de gelieven tot elkaar. Zij trouwen en krijgen een zoon, Cligès. Vanuit Constantinopel worden boden gestuurd om Alixandre te verzoeken naar huis te komen, omdat zijn vaders leven ten einde loopt. Het schip vergaat. De enige overlevende keert terug en wendt voor dat Alixandre bij de schipbreuk is omgekomen. Alis wordt tot keizer gekroond. Het bericht van deze kroning bereikt Alixandre in Brittannië. Hij keert met vrouw en kind terug naar Griekenland om zijn rechten te doen gelden. De broers sluiten een overeenkomst: Alis behoudt de kroon, maar Alixandre zal achter de schermen de werkelijke macht in handen hebben. Bovendien belooft Alis niet te trouwen, zodat Cligès hem zal opvolgen. Dan sterven kort na elkaar Alixandre en Soredamor. Jaren later bezwijkt Alis voor de aandrang van zijn hovelingen: hij besluit te trouwen met de jonge prinses Fenice, dochter van de keizer van Duitsland en reeds verloofd met de hertog van Saksen. Alis komt naar Keulen met zijn gevolg, waartoe de jonge ridder Cligès behoort, die uitblinkt in een toernooi en de afgezant van de hertog van Saksen verslaat. Cligès en Fenice worden verliefd, maar Fenice huwt Alis. Zij wil echter geen ‘tweede Isoude’ worden, haar lichaam niet geven aan een man die niet haar hart heeft. Haar oude min, Thessala, brouwt daarom een toverdrank. Alis drinkt deze drank na het bruiloftsmaal. Hij slaapt daardoor elke avond onmiddellijk in en droomt dat hij zijn vrouw bezit. Bij het ontwaken kan hij droom niet van werkelijkheid onderscheiden. De hertog van Saksen tracht Fenice te ontvoeren, maar Cligès redt haar. Hij besluit niet met zijn oom mee terug te gaan, maar net als zijn vader enige tijd door te brengen aan het hof van Artur. Hier blinkt hij uit in moed en ridderdeugd, verslaat in een toernooi Sagremor, »Lancelot en »Perceval en toont zich de gelijke van zijn oom Gauvain. Zijn liefde voor Fenice drijft hem echter weer naar huis. De keizerin en haar aangetrouwde neef bekennen elkaar hun liefde. Fenice vertelt van de toverdrank en zijn uitwerking. Toch wil zij niet de minnares van Cligès worden of zich door hem laten schaken. Weer wijst zij het voorbeeld van Isoude af en weer vindt Thessala een oplossing: een tweede toverdrank veroorzaakt Fenice's schijndood. Zij wordt bijgezet in de grafkelder en daaruit weggehaald door Cligès. Hij brengt Fenice onder in een kasteel, gebouwd door zijn trouwe helper Jean. De toegang tot het kasteel is onvindbaar voor oningewijden. Binnen de kasteelmuur ligt een fraaie tuin. Langer dan vijftien maanden leeft Fenice hier verborgen, terwijl Cligès alle tijd die hij kan vrijmaken bij haar doorbrengt. Op een dag klimt een ridder, op zoek naar zijn jachtsperwer, over de muur en ontdekt het paar, naakt slapend in de schaduw van een boom. Een peer die van de boom valt, wekt Fenice. Zij ziet de ridder en gilt. Cligès wordt wakker, grijpt zijn zwaard en hakt de vluchtende ridder een been af. Desondanks weet de ridder het hof te bereiken. De gelieven moeten vluchten. Alis maakt zich echter zo kwaad dat hij sterft van woede. Nu wordt Cligès als troonopvolger teruggeroepen naar het hof. Hij trouwt met Fenice en zij worden gekroond tot keizer en keizerin.
Chrétiens Cligès kan gezien worden als een antwoord op het »Tristan-verhaal, waarin de overspelige liefde centraal staat. Chrétien volgt de structuur van dit verhaal. Ook in | |
[pagina 90]
| |
Cligès wordt eerst de geschiedenis van de ouders van de held verteld, is de hoofdpersoon de neef en voorbestemde troonopvolger van de vorst en speelt hij een beslissende rol bij het winnen van de bruid voor zijn oom. Ook andere elementen, zoals het gebruik van toverdranken, de rol van vertrouwelingen (Thessala, Jean), het goudblonde haar dat gevoelens van liefde opwekt, en de ontdekking van het slapende paar, verwijzen naar de Tristan, maar al deze motieven krijgen een andere, vaak contrasterende uitwerking. Chrétiens afwijzende houding ten opzichte van de Tristan-stof komt vooral tot uitdrukking in de woorden en daden van Fenice, die expliciet tot tweemaal toe het gedrag van Isoude verwerpt. De gelukkige ontknoping van Cligès steekt sterk af bij het tragische einde van het verhaal van Tristan en Isoude. De roman, die ironisch van toon is, heeft in de eeuw na zijn verschijning vrij veel succes gehad. Er wordt naar verwezen in Oudfranse verhalen (onder meer in Les merveilles de Rigomer, Blancandin et l'Orgueilleuse d'Amour en Meraugis de Portlesguez), in Occitaanse romans (»Flamenca, Jaufre) en in Wolfram van Eschenbachs Parzival. Van bewerkingen in het Duits zijn sporen overgeleverd in de vorm van citaten of toespelingen in andere teksten: Konrad Fleck (werkzaam omstreeks 1230) en Ulrich van Türheim (midden 13e eeuw) zouden beiden een Clîes hebben gedicht. Een anonieme Franse (Bourgondische) prozabewerking dateert van 1454. Sinds de opleving van de belangstelling voor de middeleeuwse letterkunde in de 19de eeuw is Cligès in de schaduw gebleven van Chrétien de Troyes' andere romans en van de Tristanromans. Door het geografische kader is het eigenlijk meer een oosterse roman dan een Arturroman. Cligès en Fenice spelen dan ook geen rol in de recente Arturliteratuur. c. hogetoorn edities: Foerster 1884; Kibler 1991. |
|