Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdCú Chulainnis de Achilles of Siegfried van de Ulstercyclus, de heroïsche verhalen die als achtergrond het koninkrijk Ulster hebben, dat in een strijd is verwikkeld met de rest van Ierland onder leiding van Connacht. Zijn moeder is Deichtine (variant: Deichtire), de zuster van koning Conchobar van Ulster, die in Emain Macha zetelt. Zijn vader is Sualdam mac Roich; maar ook de Keltische god Lug wordt als zijn vader beschouwd. Bij zijn geboorte wordt hem de naam Sétanta gegeven. De naam Cú Chulainn (Hond van Culann) verwerft hij met zijn eerste heroïsche daad, die hij op zesjarige leeftijd verricht, het doden van de waakhond van de smid Cúlann. Die naam geeft tevens aan wat zijn opgave zal zijn: de bescherming van Ulster. De voltooiing van zijn inwijding als krijger vindt buiten Ierland (in het oude stamland?) plaats. Cú Chulainn begeeft zich naar de vrouwelijke krijger Scáthach, die als personificatie van de krijgskunst kan worden beschouwd, en sluit met haar een heilig huwelijk. Zijn heldendom heeft magische aspecten. Wanneer hij in heroïsche razernij komt, drukt dit zich uit in een verhitting van zijn lichaam. Hij kan extra krachten in zich losmaken door zich in een soort trance te brengen. De bijnaam ‘de Verwrongene van Emain’ heeft hij te danken aan de verwringingen die zijn lichaam daarbij ondergaat. Hoewel klein van stuk, is hij een mooie verschijning. Zoals het een Keltische held betaamt, paart hij martiale aan intellectuele eigenschappen. Zijn echtgenote Emer is in schoonheid, verstand, opleiding en afkomst zijn gelijke. De menner van zijn strijdwagen is Laeg mac Riangabra, de paarden heten Liath Macha (de grijze van Macha) en Dubb Sainglenn (de zwarte van Sainglenn). De diverse onderdelen van Cú Chulainns heroïsche biografie zijn verspreid over een groot aantal verhalen (scéla, enkelvoud scél), die uit verschillende eeuwen stammen. Tot | |
[pagina 91]
| |
de oudste laag hoort het 8e-eeuwse Compert Con Culainn (De verwekking van Cú Chulainn), waarin Conchobar met Deichtine (die in deze ene tekst zijn dochter is) en een aantal van zijn edelen uit Emain Macha wordt weggelokt door een vogelschare (d.w.z. bovennatuurlijke wezens in vogelgedaante). Na een vergeefse jacht brengt hij de nacht door in ‘een nieuw huis’. Gedurende die nacht baart de gastvrouw een zoon; een merrie baart voor het huis twee veulens. De gasten uit Ulster nemen de pasgeborene als pleegkind aan en de gastheer schenkt deze de veulens als ‘zoonsbezit’. Als de gasten de volgende ochtend ontwaken, zijn ze midden in de wildernis, zonder huis, zonder vogels, maar met het jongetje en de veulens. (Het motief dat bovennatuurlijke wezens ergens voor korte tijd een gebouw ‘toveren’ om een bepaalde ontmoeting mogelijk te maken - in dit geval resulterend in de doorgang van één der wezens naar de mensenwereld - vinden we later in Chrétiens »Perceval.) Na een paar jaar sterft het jongetje. Dan verschijnt de god Lug aan Deichtine in haar droom en vertelt haar dat híj haar naar de wildernis heeft gelokt en dat het jongetje van hem was, dat dit nu in haar schoot is gekomen en Sétanta zal heten. Deichtine, wier zwangerschap voor iedereen een raadsel is, wordt door Conchobar aan Sualdam mac Roich uitgehuwelijkt. Zij schaamt zich echter te trouwen terwijl zij van een ander zwanger is en wekt een miskraam op. Onmiddellijk na het huwelijk wordt zij opnieuw zwanger en ze brengt een zoon ter wereld. Sétanta komt dus als het ware in drie etappen ter wereld: de eerste keer uit bovennatuurlijke ouders, de tweede keer uit een bovennatuurlijke vader en een menselijke moeder, en de derde keer als kind van een menselijk paar. De ‘Macgnímartha’, de heldendaden die Cú Chulainn van zijn vijfde tot zijn zevende levensjaar volbrengt - waaronder het doden van Culanns hond - maken deel uit van de Táin Bó Cúailnge (De Runderroof van Cuailnge), het langste en gezaghebbendste werk van de Ulstercyclus. Het centrale thema van de Táin, die een kern van historiciteit heeft, is een krijgstocht tegen Ulster door het Connachtse heerserspaar Ailill en Medb, dat daarbij door de rest van Ierland gesteund wordt. Bovendien bevindt zich in hun leger een aantal ballingen uit Ulster. De eigenlijke tegenspelers zijn Medb, de stuwende kracht aan de zijde van Connacht, en Cú Chulainn, die Ulster aanvankelijk in zijn eentje moet verdedigen, omdat op zijn landgenoten de vloek rust dat zij in een toestand van zwakte geraken zodra zij aangevallen worden. Deels met magische technieken, deels door een soort eenmans-guerrilla te voeren, brengt hij de vijand zo ver dat deze met hem overeenkomt, iedere dag een krijger voor een tweegevecht naar hem toe te sturen en die dag niet verder te trekken als Cú Chulainn de overwinning behaalt. Als het eerste (toevallige) treffen met hem een paar Connachters de kop kost, verzoekt Ailill de Ulsterse ballingen nadere informatie omtrent de dan zeventienjarige tegenstander te verstrekken. (Hier volgen de ‘knapedaden’ als een soort flashback in het werk.) Wanneer Cú Chulainn na drie maanden van onophoudelijke strijd de uitputting nabij is, verschijnt Lug op het toneel om drie etmalen over hem te waken, zodat hij zich kan herstellen. Lug bemoeit zich echter niet met de strijd, alleen met zijn zoon. De tragische climax van de oorlog, die uiteindelijk door Ulster wordt gewonnen, vormt het tweegevecht tussen Cú Chulainn en Fer Diad. Dit is Cú Chulainns pleegbroer, aangezien de beide helden te zamen bij Scáthach de krijgskunst hebben geleerd. Fer Diad is niet het enige offer dat Cú Chulainn in die tijd aan zijn landgenoten moet brengen. In Aided Óenfhir Aífe (De dood van Aífes enige zoon) is hij gedwongen de zoon te doden die hij bij de krijgshaftige Aífe had verwekt tijdens zijn leertijd bij Scáthach. Bij het afscheid had hij Aífe opgedragen de jongen te zijner tijd naar hem toe te sturen. Voorts had hij de ongeborene dwingende gedragsregels voor krijgers opgelegd, | |
[pagina 92]
| |
namelijk nooit zijn naam aan één man alleen te noemen en nooit een gevecht tegen één man alleen te weigeren respectievelijk uit de weg te gaan. Als de jongen op zevenjarige leeftijd in Ierland arriveert, kan hij ten gevolge van die regels zijn naam niet noemen, want dezelfde erecode voor krijgers belet Ulsters mannen om aan zijn verzoek te voldoen, twee krijgers in plaats van één naar hem toe te sturen; dan zouden zij zich immers zijn mindere tonen. Telkenmale als hij weigert zijn naam te noemen, komt het tot een tweegevecht, dat hij wint. Tenslotte heeft Cú Chulainn geen andere keus dan de jongen tegemoet te treden, van wie hij kan vermoeden dat het zijn zoon is. Hij overwint hem en legt de dodelijk gewonde Conle voor zijn landgenoten neer met de woorden: ‘Ziehier mijn zoon voor jullie, mannen van Ulster.’ Cú Chulainn heeft ook wezens met bovennatuurlijke trekken tot tegenstander. De oudste tekst met dit gegeven is vroeg-8e-eeuws en bestaat bijna geheel uit een gedicht in een archaïsche, obscure stijl. Dit is Forfess Fer Falgae (De nachtelijke aanval op de Fir Falgae), waarin Cú Chulainn vecht tegen de Fomore, die als personificaties van de ongetemde natuur kunnen worden beschouwd. In de strijd om de eerste plaats onder de helden van Ulster heeft Cú Chulainn twee rivalen, Conall Cernach en Laegaire Búadach. Het verhaal dat zijn superioriteit onweerlegbaar bevestigt, is Fled Bricrenn (Het feestgelag van Bricriu). In een opeenhoping van steeds nieuwe beproevingen - Conall Cernach en Laegaire trekken de uitslag telkenmale in twijfel - moet er onder andere worden gestreden tegen monsterachtige dieren en reuzenwezens. Scheidsrechters zijn eerst Ailill en Medb en vervolgens Cú Roi mac Dáiri, een half-demonisch wezen met toverkracht, dat in het zuidwesten van Ierland zetelt. In de beslissende beproeving aan het slot (die later begin en einde vormt van de Engelse Arturroman Gawain and the Green Knight, »Walewein) verschijnt Cú Roi in angstaanjagende vermomming in Emain Macha en biedt de aanwezige helden aan, dat hij een van hen het hoofd zal afslaan in ruil voor de toezegging dat de ander de volgende avond bij hem hetzelfde mag doen. Nadat de Ulsterse helden hebben weten te bewerkstelligen dat de handelingen in omgekeerde volgorde zullen plaatshebben, gaan zij akkoord. Telkenmale als het hoofd van de uitdager wordt afgeslagen, staat deze op en vertrekt met het afgeslagen hoofd in zijn armen, en vervolgens komt de betrokken Ulsterse held het tweede deel van de afspraak niet na. Cú Chulainn is de enige uitzondering: nadat hij het hoofd van de vreemde afgeslagen heeft, komt hij de volgende avond terug en legt zijn hoofd op het hakblok. De vreemde heft de bijl op tot de nokbalk, maar laat hem met de achterkant naar voren op Cú Chulainns nek neerkomen. Daarop roept hij Cú Chulainn in het bijzijn van alle edelen tot eerste der helden van Ulster en Ierland uit. Het is Cú Roi, die in de Ulstercyclus een door iedereen gevreesde en gerespecteerde outsider is. Ook Cú Chulainn kan deze machtige tovenaar, die een externe ziel heeft, slechts met een list doden, hetgeen gebeurt in Aided Con Roi (De dood van Cú Roi). Een deel van Cú Chulainns avonturen speelt in de ‘Andere Wereld’. In Serglige Con Culainn ocus Óenét Emire (Het ziekbed van Cú Chulainn en Emers enige jaloezie) halen bovennatuurlijke wezens hem over om in hun land aan de overkant van de zee strijd te leveren tegen hun vijanden; als beloning wordt hem Fann, de echtgenote van de zeegod Manannán, in het vooruitzicht gesteld, die hem heeft lief gekregen. Zo geschiedt. Als Cú Chulainn na verloop van tijd afscheid neemt van Fann, spreekt hij af haar in Ierland weer te zullen ontmoeten. Na zijn terugkeer vertelt hij dit aan zijn vrouw Emer, die zich op de afgesproken dag naar de plaats van ontmoeting begeeft. Daar aangekomen herinnert zij haar man aan de liefde die er tussen hen is. Hij zegt dat hij van haar zal houden zolang zij leeft, maar smeekt haar hem deze ene liefde toe te staan. Fann echter besluit ten | |
[pagina 93]
| |
gunste van Emer om naar Manannán terug te keren, en deze schudt zijn mantel tussen haar en Cú Chulainn opdat zij elkaar nooit meer zullen ontmoeten. De voorname Emer heeft in de rol van jaloerse echtgenote niets zieligs of lachwekkends. In Tochmarc Emire (Het dingen [door Cú Chulainn] naar de hand van Emer), dat tot de Middelierse periode (925-1200) wordt gerekend, belichaamt Emer in de Ierse epische traditie, die tot dan toe wel krijgshaftige vrouwen en vrouwen met magische talenten (zoals zieneressen) kent, een nieuw type, namelijk de bekoorlijke jonge prinses die van de nieuwe vrijheden gebruik heeft gemaakt om haar veelzijdige gaven te ontwikkelen. Al bij zijn rituele wapenname (op zevenjarige leeftijd) is aan Cú Chulainn een vroege dood voorspeld. In Aided Con Culainn (De dood van Cú Chulainn) het jongste van de tot nu toe genoemde scéla (de oudste versie ervan is 12e-eeuws), nemen Cú Chulainns vijanden (onder wie Cú Roi's zoon Lugaid) wraak op de Ulsterse held. Weer verkeren Ulsters mannen in hun zwaktetoestand, weer staat Cú Chulainn alleen. Zoals in de Ierse epische traditie gebruikelijk, wordt zijn naderende ondergang daardoor aangekondigd, dat hij zijn geissi (enkelvoud geis) moet breken, d.w.z. de dwingende geboden en/of verboden die onheil veroorzaken als hij ze niet in acht neemt. Zo komt hij op weg naar de vijanden langs drie toverkundige vrouwen, die bezig zijn een schoothond te braden, en dat terwijl het zowel geis (verboden) voor hem is om een kookplaats te passeren zonder van het eten te proeven, als om van het vlees van zijn naamgenoot, de hond, te eten. Als Cú Chulainn in het lange gevecht tegen een grote overmacht tenslotte dodelijk gewond raakt, bindt hij zich aan een grenssteen vast om rechtop te kunnen sterven, en het paard Liath Macha komt bij hem staan om hem te beschermen zolang er leven in hem is. Pas als een kraai op zijn schouder komt zitten, een teken dat hij echt dood is, durven zijn tegenstanders naderbij te komen en slaat Lugaid zijn hoofd af. Als de mannen van Ulster uit hun zwaktetoestand zijn herrezen, gaan zij Cú Chulainns dood wreken. Nog tijdens hun afwezigheid verschijnt de overleden held in een spookwagen aan de edele dames in Emain Macha, vertelt hoe hij en zijn wagenmenner Laeg de dood hebben gevonden en voorspelt de komst van het christendom. Dit postume verschijnen van Cú Chulainn is ook het onderwerp van het zelfstandige Síaburcharpat Con Culainn (De spookwagen van Cú Chulainn) waarin Sint Patrick Cú Chulainn uit de dood terugroept, om koning Laegaire van Tara zo ver te krijgen dat deze het nieuwe geloof aanneemt.
De Táin neemt in de Ierse epische traditie een positie in die vergelijkbaar is met die van de Ilias in de Griekse literatuur, en stelt het onderzoek voor vergelijkbare problemen. In beide werken behoort de verhaalachtergrond tot een oudere periode dan het literaire werk. De oudste versie van de Táin dateert, afgezien van enkele toevoegingen die niet alleen taalkundig, maar ook stilistisch jonger zijn, uit de 9e, mogelijk deels uit de 8e eeuw. Maar het koninkrijk Ulster, dat al vanaf de late 5e eeuw gebied lijkt te hebben verloren aan het uit Connacht afkomstige heersersgeslacht der Uí Néill, dat in de 7e eeuw het hele midden en noordwesten van Ierland domineert, is in de Táin nog op het hoogtepunt van zijn macht; de in het werk beschreven heroïsche levensstijl wekt associaties met die van de continentale Kelten, zoals ze uit de notities van de klassieke schrijvers en uit het archeologische materiaal naar voren komen; het christelijke element is beperkt tot een aantal leenwoorden. Dit veronderstelt een zekere mate van continuïteit tussen de fase van verschriftelijking en de daaraan voorafgaande mondelinge overlevering, die werd vergemakkelijkt doordat het antagonisme tussen Ulster en de rest van Ierland, dat tot in de prehistorische periode teruggaat, in de historische periode zijn geldigheid behield. Belangrijke geheugensteun leverde de dinnshen- | |
[pagina 94]
| |
chas-traditie, een vorm van plaats(naam)kunde, waarin de naam van de plaats van een bepaalde gebeurtenis als het ware uit die gebeurtenis zelf werd afgeleid. Zo wordt bijvoorbeeld in de Táin Fer Diads dood gelocaliseerd bij Áth Fhir Diad (De dood van Fer Diad), nu Ardee in het graafschap Louth. Hoewel de Táin in een historische werkelijkheid wortelt, suggereert een onlangs op basis van enkele 7e-eeuwse teksten ondernomen reconstructie van die werkelijkheid, dat de figuur van Cú Chulainn een innovatie is, mogelijk een heroïsche verdichting van Ulsters verzet. De Táin is bewaard in verscheidene versies en redacties, waarvan de jongste uit de 15e eeuw dateert (de manuscripttraditie ging zelfs door tot in de 19e eeuw). Dit neemt niet weg dat de Ulstercyclus als literatuur tegen het einde van de Middelierse periode zijn aantrekkingskracht begon te verliezen. Hij behield echter zijn waarde als geschiedenis. Ierse kloostergeleerden waren al vroeg begonnen de gebeurtenissen en personages uit hun roemruchte voortijd in het chronologische schema van de laat-klassieke wereldkronieken in te passen, en hadden daarbij de Ulstercyclus rond het begin van onze jaartelling gedateerd. Deze ‘pseudo-historie’, die resulteerde in het 11e- en 12e-eeuwse Lebor Gabála Érenn (Boek van de veroveringen van Ierland), bleef via Geoffrey Keatings Foras Feasa ar Érinn (1634; een in het Iers geschreven geschiedenis van Ierland van de schepping tot de komst van de Anglo-Normandiërs, die in 1811 in het Engels werd vertaald) het Ierse geschiedenisbeeld bepalen tot aan het begin van onze eeuw. In de tweede helft van de vorige eeuw kwam door het Ierse streven naar politieke onafhankelijkheid en nationale identiteit de figuur van Cú Chulainn opnieuw in de belangstelling. Geïnspireerd door het werk van Eugene O'Curry, die in 1854 aan de pas gestichte Catholic University of Ireland tot hoogleraar in de Ierse geschiedenis was benoemd, publiceerde Standish James O'GradyDe stervende Cú Chulainn, bronzen beeld van Oliver Sheppard, 1911-12. Later werd het in het General Post Office te Dublin geplaatst ter herdenking van de slachtoffers van de Paasopstand van 1916.
| |
[pagina 95]
| |
in 1878 zijn History of Ireland: Heroic Period. Deze romantiserende herschepping van het Ierse heroïsche verleden, waarin Cú Chulainn een centrale plaats innam, droeg er in hoge mate toe bij dat het oude symbool van Ierland - een vrouwelijke personificatie van (de vruchtbaarheid van) het land waarmee de koning een huwelijk aangaat, een personificatie die geleidelijk was afgezwakt tot een treurig en aandoenlijk meisje dat smacht naar een bruidegom - plaats moest maken voor het nieuwe symbool van de heroïsche strijder. John O'Leary (1830-1907), die zijn leven in dienst van de Ierse onafhankelijkheid stelde, maakte in de tweede helft van de jaren '80 de jonge W.B. Yeats (1865-1939) enthousiast voor een nationale Ierse letterkunde in de Engelse taal. Yeats begon zich in het culturele erfgoed van het Keltische Ierland te verdiepen, maar aangezien hij zelf geen Iers kende, moest hij zich behelpen met wat er toen in het Engels beschikbaar was. In 1898 begon zijn samenwerking met Lady Augusta Gregory (1852-1932), die ook voor het Ierse toneel zeer vruchtbaar was (in 1904 werd het Abbey Theatre geopend). De eerste van de door Lady Gregory gepubliceerde bundels met Engelstalige bewerkingen van Ierse heroïsche verhalen was Cuchulain of Muirthemne uit 1902. De held heeft een belangrijke plaats in het gedeelte van Yeats' werk dat aan Ierse thema's is gewijd. Aided Óenfhir Aífe ligt ten grondslag aan het gedicht The Death of Cuchulain uit 1892 (later gewijzigd in Cuchulain's Fight with the Sea) en het toneelstuk On Baile's Strand uit 1904. Uit het gedicht blijkt hoe weinig Yeats toen nog van de oudere Ierse letterkunde wist: Conle is daarin de zoon van Emer, die hem uit jaloezie opdraagt zijn vader te doden. Het toneelstuk is gebaseerd op Lady Gregory's bewerking van het verhaal, die zij publiceerde voordat het Oudierse scél met zijn strakke noodlotssfeer was uitgegeven. De klucht The Golden Helmet uit 1908 (in 1910 gewijzigd in The Green Helmet) heeft als uitgangspunt Fled Bricrenn. Wat de resterende drie toneelstukken betreft, ligt aan The Only Jealousy of Emer uit 1919 Serglige Con Culainn ten grondslag, en aan The Death of Cuchulain uit 1939 Aided Con Culainn. At the Hawk's Well uit 1917, dat Cú Chulainn ten tonele voert, maar in zijn symboliek sterk is geïnspireerd door het Japanse Nōh-theater, lijkt een autobiografische betekenis te hebben, evenals het gedicht Cuchulain Comforted (over het sterven van de held) met het beeld van zielen die in vogels veranderen, dat Yeats kort voor zijn dood schreef. Het dramatische ballet Fighting the Waves uit 1929 kan in zekere zin eveneens tot Yeats' Cú-Chulainn-repertoire worden gerekend. Om nog even bij Cú Chulainn als symbool van het nieuwe Ierland te blijven: in het tweetalige (Iers-Engelse) St. Enda's College nabij Dublin, in 1908 opgericht door Patrick Pearse (1879-1916; in 1916 leider van de Paasopstand tegen de Engelse overheersing), zou zich een muurschildering van Cú Chulainn hebben bevonden, waarop de held zich wapent voor de strijd. Oliver Sheppard (1865-1941) maakte in 1911-12 een bronzen beeld van de stervende Cú Chulainn, dat ter herdenking van de Paasopstand in het General Post Office in Dublin staat. Van A. Roland Holst, die zich tijdens zijn studie der Engelse letteren in Oxford omstreeks 1910 in de letterkunde van het Keltische Ierland had verdiept en ook een bewonderaar van Yeats was geworden, stammen dichterlijke herscheppingen van diverse Oudierse verhalen, waarvan het proza-gedicht De Dood van Cuchulainn van Murhevna uit 1916, een bewerking van Aided Óenfhir Aífe, de oudste is. Holsts voornaamste bronnen waren Yeats' gedicht en toneelstuk en Lady Gregory's The Only Son of Aoife. Nauwkeurige maar zeer leesbare vertalingen van de meeste hier genoemde Cú-Chulainn-verhalen zijn er van de hand van Maartje Draak en Frida de Jong (1979 en 1986). d.r. edel edities: Draak/De Jong 1979 en 1986. |
|