Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Culhwch & Olwenzijn de titelhelden van een Welsh prozaverhaal (Culhwch wordt uitgesproken als ‘Kielhoeg’). Culhwchs moeder, een zuster van »Arturs moeder, sterft als Culhwch nog een kind is. Zeven jaar na haar dood verwerft zijn vader Cilydd zich een nieuwe vrouw door een koning te overvallen, diens vrouw en dochter te roven en diens land te annexeren. Als de nieuwe echtgenote van het bestaan van een zoon uit Cilydds eerste huwelijk hoort, laat zij de jongen, die volgens Keltisch gebruik door pleegouders wordt opgevoed, aan het hof halen. Haar wens is dat hij met haar dochter trouwt, maar hij onttrekt zich daaraan door zich op zijn jeugd te beroepen. Daarop legt zij hem de noodlottige bepaling op dat hij nooit een vrouw zal hebben, tenzij het hem lukt Olwen, de dochter van Ysbaddaden Pennkawr (Eerste der Krijgers of Eerste der Reuzen) te winnen. Op slag is de jongeman vervuld van liefde voor het onbekende meisje en hij krijgt van zijn vader de raad Artur, die immers zijn neef is, om hulp te vragen. (De beschrijving van het vertrek van de jongeman van de vaderlijke burcht en de onmiddellijk daarop volgende dialoog met Arturs poortwachter horen tot de stereotiepe elementen van de insulair-Keltische verhaaltraditie.) Wanneer Culhwch in strijd met het hofprotocol toegelaten wenst te worden terwijl Artur met zijn hofhouding aan tafel zit, stemt de heerser tegen het advies van zijn voornaamste held Cei (»Keye) toe: ‘Zolang men ons opzoekt, genieten wij aanzien. Hoe groter onze vrijgevigheid, des te groter onze roem en eer.’ Daarop rijdt Culhwch te paard de zaal binnen (een motief dat later in Chrétiens Perceval voorkomt) en vraagt hij de heerser om Olwens hand, waarbij hij Arturs krijgersschare als getuigen en borgen aanroept. (De opsomming begint met Cei en Bedwyr en omvat ruim 220 namen, waarvan een groot deel tot de heroïsche traditie van het Keltische Brittannië behoort). Arturs gezanten speuren een jaar lang zonder succes naar het meisje. Als Artur op deze wijze zijn eer dreigt te verliezen, verklaart Cei zich bereid met Culhwch mee te gaan, totdat hetzij Olwen wordt gevonden hetzij Culhwch toegeeft dat zij niet bestaat. Artur geeft aan Bedwyr en verder aan de gids Cynddylig, de tolk Gwrhyr, de toverkundige Menw en Gwachmai, zoon van Gwyar, opdracht hen beiden op hun zoektocht te vergezellen. Hoe de schare in Ysbaddadens land komt, wordt niet verteld. Daar aangekomen vinden de helden onthaal bij de herder Custennin en diens vrouw, die eveneens een zuster van Arturs moeder blijkt te zijn. Omwille van Custennins vrouw heeft Ysbaddaden al drieëntwintig zonen van het echtpaar gedood. De laatste overlevende, die in het vervolg de heldennaam Goreu (‘de Beste’) zal verwerven, wordt door Cei in bescherming genomen: ‘Laat hem met mij meekomen, en men zal ons slechts te zamen doden.’ Culhwch krijgt van zijn tante gelegenheid Olwen te ontmoeten en het meisje zegt hem dat hij haar vader om haar hand moet vragen en op al zijn eisen in moet gaan. De beschrijving van de schoonheid van het meisje hoort eveneens tot de stereotiepe elementen van de insulair-Keltische verhaaltraditie. Ysbaddaden legt Culhwch een groot aantal taken op: de jonge man dient hem van tal van benodigdheden voor het huwelijksfeest te voorzien, waaronder een vermaarde ketel en een niet minder vermaarde drinkhoorn voor het feestmaal en verder een kam, schaar en scheermes voor zijn persoonlijke verzorging. Voor deze drie voorwerpen zijn de slagtanden van twee everzwijnen nodig die alleen kunnen worden gejaagd met de hulp van een aantal uitgelezen helden, paarden en honden. Van de in totaal 39 anoetheu (enkelvoud anoeth) of moeilijk te verkrijgen dingen wordt van veertien bericht hoe ze worden verkregen, zestien horen bij voorbaat tot Arturs hof en negen komen alleen in Ysbaddadens opsomming van taken voor (althans wat | |
[pagina 97]
| |
dit verhaal betreft; daarbuiten in diverse geleerde opsommingen uit de Brits-Keltische traditie). Opmerkelijk is dat Culhwch in geen van deze ‘volbrengingsverhalen’ ook maar wordt genoemd, zelfs niet in het eerste, dat nog tijdens de terugkeer van de schare uit Ysbaddadens land naar Artur speelt en waarin Goreu zijn heldennaam verwerft. De ware protagonist is Artur, de ‘eerste der vorsten van het eiland Brittannië’, met zijn krijgers. Als hij van Ysbaddadens eisen op de hoogte is gesteld, beraadslaagt hij telkenmale, welk van de anoetheu aan de orde is. Er dienen gevangenen bevrijd, uitdagers van Arturs orde verslagen, destructieve dieren gejaagd, veroveringstochten over zee ondernomen te worden. Hoogtepunt is de jacht op het everzwijn Trwyth, die in Ierland begint en dwars door Wales naar het uiteinde van Cornwall voert, alwaar het dood en verderf brengende dier de zee in wordt gedreven. De heroïsche daden worden deels door individuele helden, in de eerste plaats Cei, volbracht, deels door Artur als bevelhebber van de troepen van het eiland Brittannië. Eén gevecht voert Artur persoonlijk: dat tegen de demonische vrouwelijke krijger Gorddu, een figuur die associaties oproept met Scáthach, de heroïsche leermeesteres van »Cú Chulainn. Als ook deze laatste taak volbracht is, begeeft Culhwch - die dan voor het eerst weer wordt genoemd - zich in gezelschap van Goreu met de anoetheu naar Ysbaddaden. Culhwch krijgt Olwen tot vrouw en Goreu neemt wraak op Ysbaddaden door hem te onthoofden en zijn land en burcht in bezit te nemen. Het verhaal eindigt met de thuiskeer van Arturs troepen, ieder naar zijn eigen land.
De middeleeuwse handschriften van Wales bevatten tal van aanwijzingen dat het Keltische Brittannië een orale traditie had die met die van het Keltische Ierland vergeleken kan worden, maar deze traditie kreeg in veel beperkter mate - en wat de narratieve traditie betreft, tevens in een latere ontwikkelingsfase - toegang tot de schriftcultuur. Culhwch ac Olwen behoort tot een overgangssituatie van mondelinge naar schriftcultuur. Kenmerkend voor een nog niet ten volle ontwikkelde schriftcultuur is dat het verhaal weliswaar vrij uitvoerig begint, maar vervolgens op een résumé-stijl overgaat. De orale verteltechniek werkt door in de vele stereotiepe verhaalelementen (beschrijvingen, opsommingen, dialogen). In de overgeleverde redactie dateert Culhwch ac Olwen van omstreeks 1100 of iets eerder. Het is het oudste van de elf bewaard gebleven middeleeuwse prozaverhalen in het Welsh, die door Lady Charlotte Guest omstreeks het midden van de vorige eeuw onder de (foutieve) benaming Mabinogion werden uitgegeven. Het staat fragmentarisch in het Witte Boek van Rhydderch (ca. 1350, National Library of Wales) en volledig in het Rode Boek van Hergest (1382 - ca. 1410, Bodleian Library, Oxford). Door de centrale plaats van Artur en zijn helden is Culhwch ac Olwen een echt Arturverhaal. Aangezien dit het enig bewaard gebleven Arturverhaal is dat met zekerheid vóór het verschijnen van de Historia regum Brittanniae van Galfredus van Monmouth (ca. 1136) gedateerd kan worden, is het van groot belang voor de vroege ontwikkeling van de Arturstof. Omdat de raamvertelling met het thema van de vrijage qua stijl zoveel uitvoeriger is dan de Arturavonturen in de volbrengingsverhalen en omdat bovendien het onderzoek naar de insulair-Keltische verhaaltraditie sterk werd beïnvloed door het sprookjesonderzoek met zijn gerichtheid op verhaaltypen en -motieven, was er lange tijd nauwelijks aandacht voor de episch-heroïsche aspecten van Culhwch ac Olwen en werd het verhaal over het algemeen benaderd als een verzameling volksverhalen. Daarbij kregen de twee lange opsommingen, die van Arturs krijgersschare en die van Ysbaddadens eisen, die te zamen ruim een kwart van de tekst beslaan, veel meer aandacht dan de gebeurtenissen in het verhaal. Echter, vanuit de context van de | |
[pagina 98]
| |
insulair-Keltische narratieve traditie beschouwd is de Artur van Culhwch ac Olwen een traditionele Keltische heerser. Het merendeel van de Arturavonturen in deze tekst heeft parallellen in de Ierse episch-heroïsche traditie en net als daar worden ook hier de gebeurtenissen op concrete plaatsen gesitueerd (dinnshenchas; »Cú Chulainn). Als ‘eerste der vorsten van Brittannië’ voert Artur een coalitie aan en treedt hij in die functie herhaaldelijk als vredestichter tussen partijen op; aan zijn hof bevinden zich (onder)koningen en krijgers uit heel Brittannië en ook al van overzee (Ierland, vasteland). De magisch-heroïsche eigenschappen van zijn voornaamste held Cei zijn vergelijkbaar met die van de Ierse »Cú Chulainn: zo komt o.a. bij beiden de heroïsche razernij tot uitdrukking in lichaamshitte. Maar er zijn ook jongere trekken. In het gegeven dat Artur halverwege de volbrengingsverhalen met Cei in conflict komt, waardoor deze met hem breekt, kondigt zich mogelijk al de neergang van deze traditionele Keltische held aan waarvan de continentale Arturteksten getuigen (»Keye). Gwalchmei, de Welshe Gauvain of »Walewein, die in Culhwch ac Olwen eenmaal genoemd wordt maar verder in het verhaal niet voorkomt, is vermoedelijk een latere toevoeging. Door de opname van de oorspronkelijk zelfstandige Arturavonturen in het bruidwervingsverhaal vond een wederzijdse beïnvloeding plaats: enerzijds een romantisering van de heldendaden van Artur en zijn krijgers, o.a. doordat de nadruk van de heroïsche daad op zich naar het betrokken anoeth verschoof, anderzijds een ‘arturianisering’ van de bruidwerving, o.a. doordat Ysbaddaden tot Arturs tegenstander werd gemaakt. Ysbaddaden verschijnt als uitdager van Arturs orde, niet alleen door het doden van Goreus broers, maar ook door de hem in zijn opsomming van eisen in de mond gelegde bewering dat Artur ‘onder zijn hand’ (onder zijn gezag) is. De ontwikkeling van een Brits-Keltische Arturlegende wordt voor het eerst waarneembaar in de 9e eeuw, zowel in de Latijnse geschiedkundige geschriften als in de volkstalige heroïsche poëzie. De Historia Brittonum (ca. 830) en de iets jongere Welshe Annalen noemen Artur als veldheer tegen de oprukkende Germanen; de oude kern van het aan de Noordbritse dichter Aneirin toegeschreven elegische dichtwerk Gododdin memoreert hem als voorbeeldig strijder. De Mirabilia, een in de 10e eeuw aan de Historia Brittonum toegevoegde lijst van bezienswaardigheden van Brittannië, noemt hem ‘miles’ (krijgsman); zij bevat naast de oudste vermelding van zijn jacht op het everzwijn Troit het gegeven dat hij een zoon doodt (in de Brits-Keltische traditie heeft Artur meerdere zonen). Net als in Culhwch ac Olwen strijden Artur en zijn krijgers ook in de gedichten Pa gur yw porthawr (Wie is poortwachter?) en Preiddeu Annwfn (Buit uit de Andere Wereld), die in dezelfde tijd worden gedateerd en inhoudelijk nauw met Culhwch ac Olwen verwant zijn, tegen niet-historische tegenstanders. Mogelijk heeft dit laatste gegeven met de invloed van de politieke profetieën te maken die de bevrijding van Brittannië van zijn vreemde overheersers - achtereenvolgens de Angelen en Saksen, de Vikingen en de Anglo-Normandiërs - tot onderwerp hadden en die in Wales zeer geliefd waren. In dit genre, dat eveneens voor het eerst in de 9e eeuw waarneembaar is, wordt Artur mettertijd een van de voorspelde bevrijders van het eiland. Tot de Brits-Keltische traditie dient ook het 12e-eeuwse verhaal Breudwyt Ronabwy (Het Droomgezicht van Rhonabwy) gerekend te worden met zijn nostalgische terugblik op Artur en zijn wereld. In de Trioedd Ynys Prydein (Triaden van het eiland Brittannië), die de Welshe dichters een overzicht van de narratieve tradities van het Keltische Brittannië verschaften, verschijnt Artur als heroïsche aanvoerder en beschermer van het eiland. In deze Triaden wordt ook al de verbinding met de van huis uit eveneens Brits-Keltische Tristanmaterie gelegd. Hoewel de drie romantische Arturverha- | |
[pagina 99]
| |
len Owein of De Gravin van de bron, Peredur vab Evrawg en Gereint vab Erbin tal van insulair-Keltische (stijl)elelementen bevatten, representeren zij in zekere zin reeds het Nachleben van de Brits-Keltische Arturtraditie. Net als in de continentale Arturliteratuur is in deze verhalen de rol van Artur gereduceerd tot die van min of meer passief middelpunt en worden de avonturen niet langer op concrete plaatsen, maar in een ideale (droom)wereld gesitueerd. De ‘geschiedkundige’ benadering van Artur, die kenmerkend is voor de Brits-Keltische traditie, werkt tot op zekere hoogte door in Galfredus' Historia regum Brittanniae, hoe slecht de auteur ook van die traditie op de hoogte was, en beïnvloedt vandaaruit de Engelse Arturtraditie. d.r. edel editie: Jones/Jones 1949. |
|