Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Keye,de in de literatuur van de Lage Landen gebruikelijke benaming van Keu, is de spotzieke hofmaarschalk van koning Artur. Dit personage verschijnt in vrijwel iedere middeleeuwse Arturroman ten tonele, al is er nooit een hoofdrol voor hem weggelegd. Het gegeven dat hij zo alomtegenwoordig is, hangt samen met de functie die hij uitoefent: Keu is de hofbeambte die belast is met het bestuur van Arturs hofhouding. In die hoedanigheid bevindt hij zich veelal in de buurt van de koning, om zorg te dragen voor een ordelijke gang van zaken (in het bijzonder bij feestelijke maaltijden). De karaktertekening van Keu is in hoge mate bepaald door de Oudfranse dichter Chrétien de Troyes, die in de tweede helft van de 12e eeuw de eerste Arturromans (in paarsgewijs rijmende verzen) schreef. In diens allereerste roman, »Erec et Enide (omstreeks 1165-70), treedt Keu op in een scène die veelvuldig zal worden nagevolgd. Als hij Erec ontmoet, gedraagt hij zich zo onbehouwen dat een tweegevecht onvermijdelijk wordt; zijn boze opponent stoot hem vervolgens moeiteloos van zijn paard. Keu blijkt een geboren verliezer te zijn. In Chrétiens »Yvain (ca. 1180) wordt voor het eerst de aandacht gevestigd op de spotzieke aard van Keu. De verteller typeert hem als een hatelijk, slecht en scheldgraag personage met een scherpe tong. In het begin van de roman maakt Keu Calogrenant belachelijk als deze ridder uit eerbied voor de koningin sneller dan alle andere aanwezigen opstaat. Keu's spotzucht bepaalt voor een deel het handelingsverloop in Chrétiens laatste, onvoltooid gebleven roman, de »Perceval (ca. 1190). In het eerste gedeelte van het werk bespot Keu de onnozele jongeling Perceval, die naar het hof is gekomen om ridder te worden. Als een jonkvrouwe verklaart dat Perceval de beste ridder van de wereld zal worden, slaat Keu haar. Hetzelfde lot treft een nar die de voorspelling van de jonkvrouwe bevestigt. Perceval neemt zich voor Keu's optreden te vergelden, hetgeen later in de roman gebeurt: hij stoot Keu, die - onbehouwen als altijd - hem naar Arturs verblijfplaats wil voeren, van het paard, waarbij de hofmaarschalk zijn rechterarm en zijn sleutelbeen breekt, zoals al door de nar voorspeld was. Hoewel Keu een onaangenaam persoon is, blijkt koning Artur zeer op hem gesteld te zijn. Niet alleen duldt hij hem steeds weer in zijn omgeving, Artur kan zelfs niet zonder hem. Dat blijkt duidelijk in Chrétiens »Lancelot (ca. 1175), waar de koning de wanhoop nabij is als Keu te kennen geeft het hof te willen verlaten. Om hem te behouden is Artur tot alles bereid, hetgeen ertoe leidt dat hij op advies van de koningin Keu's verzoek om een ongespecificeerde gunst inwilligt. Dit heeft verstrekkende gevolgen, want Keu, de brekebeen, verzoekt om namens het hof in zijn eentje de koningin te mogen begeleiden, teneinde te voldoen aan een uitdaging van de boosaardige Meleagant. Uiteraard wordt Keu verslagen, waarna Meleagant de koningin met zich mee voert.
Chrétiens hofmaarschalk wijkt sterk af van Keu's literaire voorganger Cei, die in de Keltische literatuur een machtige held is. Zo treedt Cei in het Welshe verhaal »Culhwch ac Olwen op als Arturs meest vertrouwde en prominentste held. In dit verhaal, dat vermoedelijk omstreeks het midden van de 11e eeuw voor het eerst op schrift is gesteld, blijkt Cei over buitengewone eigenschappen te beschikken: hij kan negen dagen en nachten onder water blijven, is in staat zichzelf groter te maken dan de hoogste boom en straalt een immense hitte uit. Als hij iemand met zijn vreselijke zwaard verwondt, is genezing niet mogelijk. Cei's magische eigenschappen maakten hem vermoedelijk ongeschikt voor een rol in de 12e-eeuwse Arturromans, waarin de ridderlijke en hoofse idealen van de toenmalige cultuur worden verbeeld. Bij de | |
[pagina 198]
| |
overgang van de Keltische heidenwereld naar de wereld van de roman veranderde Cei om die reden van karakter; zijn band met Artur bleef behouden in de vorm van zijn functie als hofmaarschalk. Het is zeer waarschijnlijk dat een aanzienlijk deel van deze gedaanteverandering op naam van Chrétien moet worden geschreven. De portrettering van Keu in Chrétiens romans vormt het uitgangspunt voor de ontwikkeling van het personage in de middeleeuwse literatuur. Zoals te verwachten valt, hebben vele auteurs aansluiting gezocht bij Chrétien. Zo verschijnt Keu vaak spotziek ten tonele. In vele romans vrezen ridders zijn scherpe tong en is hij steevast de bespotter van nieuwkomers aan Arturs hof. Ook het gegeven dat hij eenvoudig te overwinnen is, komt vaak terug. In de Lancelot en prose (ca. 1225), een Oudfranse roman in proza, wordt op alleraardigste wijze gespeeld met dit beeld van Keu als de eeuwige verliezer. Op zeker moment trekt de uitmuntende ridder Lancelot rond in de wapenrusting van Keu. Hij verslaat in die gedaante vele ridders, die ervan overtuigd zijn dat zij de eenvoudig te overwinnen hofmaarschalk voor zich hebben, maar bedrogen uitkomen. In sommige werken wijkt Keu af van het beeld dat we bij Chrétien aantreffen. Zo is het opvallend dat enkele auteurs Keu's optreden gunstig herwaarderen. In de Lancelot en prose bijvoorbeeld speelt Keu soms een uitgesproken positieve rol. De Duitse dichter Wolfram van Eschenbach verzet zich in zijn Parzival (ca. 1200-10) tegen het negatieve beeld: Keu is bij hem een trouw en dapper man, die ridders eervol tegemoet treedt. In andere werken heeft Keu een veel negatiever karakter dan bij Chrétien. Terwijl Chrétiens Keu weliswaar spotziek is, maar niet laf, portretteren de auteurs van de Oudfranse prozaroman Perlesvaus (begin 13e eeuw) en de Oudfranse versroman Yder (tweede kwart 13e eeuw) hem als een bij uitstek boosaardig, verraderlijk, laf en wreed personage. In de Perlesvaus doodt hij Loholt, de zoon van Artur, nadat deze ridder een reus heeft verslagen. Met het afgesneden hoofd van de reus als bewijsmateriaal presenteert Keu zich aan Arturs hof als de reuzendoder. Wanneer zijn bedrog uitkomt, vlucht hij. In de Yder steekt Keu in een gevecht de voortreffelijke Yder uiterst lafhartig van opzij een lans in het lichaam. Later in het verhaal biedt hij Yder een vergiftigde drank aan, nadat deze held als gevolg van zijn gevecht tegen twee reuzen dorst heeft gekregen. Keu's wandaden roepen de woede op van de ridders aan Arturs hof; Artur zelf, die er in de Yder opvallend slecht afkomt, neemt zijn hofmaarschalk zo veel mogelijk in bescherming. Voor het gegeven dat Artur opmerkelijk veel geduld heeft met Keu, biedt de Oudfranse dichter Robert de Boron in zijn Merlin (ca. 1200) een prachtige verklaring. Volgens dit verhaal zorgt de tovenaar Merlin ervoor dat Artur als ouderloze baby aan de zorgen van Keu's ouders wordt toevertrouwd. Terwijl Keu's moeder, een hooggeboren vrouwe, Artur de borst geeft, krijgt haar eigen zoon Keu voeding van een min van eenvoudige afkomst. Dit zou niet alleen Keu's slechte karaktertrekken verklaren, maar ook Arturs houding tegenover zijn pleegbroer. Als later in het verhaal Artur het koningschap toevalt, verzoekt Keu's vader Antor hem namelijk om, als beloning voor Arturs verzorging, Keu tot hofmaarschalk te benoemen en hem onder alle omstandigheden te handhaven. Artur, die schuldgevoelens tegenover Keu koestert, willigt het verzoek in. In de Middelnederlandse Arturroman »Walewein ende Keye uit de tweede helft van de 13e eeuw is voor Artur verrassenderwijs de maat vol. In deze roman beschuldigt Keye Walewein van grootspraak: hij zou gezegd hebben dat hij in één jaar meer avonturen zou beleven dan alle andere ridders van de Tafelronde samen. Woedend verlaat Walewein het hof en verricht de ene heldendaad na de andere, waarmee hij duidelijk maakt dat, zelfs als Keye's beschuldiging juist zou zijn, er geen grootspraak in het spel was. Hoewel Ar- | |
[pagina 199]
| |
tur zich het lot van Keye aantrekt (zo verzoekt hij zijn ridders om zijn hofmaarschalk niet te hard aan te pakken), verstoot hij aan het einde van de roman Keye, nadat deze zijn wangedrag heeft toegegeven, van het hof. De biografie van Keu wordt in onder meer de Oudfranse prozaroman Mort le roi Artu (ca. 1230) afgerond met zijn dood door de hand van de Romeinse keizer in een grote slag tegen de Romeinen. Artur wreekt Keu's dood direct door de keizer met een vreselijke slag van het leven te beroven. De laatste lacune in Keu's biografie, die betrekking heeft op zijn jeugdjaren, werd pas gedicht in de twintigste eeuw door de Engelse auteur Terence H. White. Deze is de schrijver van het onnavolgbare The Once and Future King (1958), dat in het Nederlands is vertaald onder de titel Arthur, honing voor eens en altijd (1967). Het eerste, in 1938 verschenen deel van het boek, The Sword in the Stone, bevat een mooie beschrijving van de jeugdjaren van Artur en Keu, die als volgt wordt getypeerd: ‘Hij was eigenlijk helemaal geen vervelende jongen, maar knap, opvliegend, trots, hartstochtelijk en ambitieus. Hij was een van die mensen die volgeling noch leider zouden zijn, maar slechts een eerzuchtig hart, vol ongeduld verblijvend in het zwakke lichaam waarin het gevangen zat.’ bart besamusca editie: Jongen 1992. |
|