Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdKudrun(ook: Gudrun, Chutrun, Chautrun) is de titelheldin uit een Middelhoogduits, in strofenvorm geconcipieerd heldenepos dat in de eerste helft van de 13e eeuw (vermoedelijk omstreeks 1230-40) in het Beiers-Oostenrijkse gebied ontstond. Men heeft in dit verband wel aan de stad Regensburg gedacht. Zoals bij heldenepiek gebruikelijk, is het werk anoniem overgeleverd. Het epos valt in drie delen uiteen waarin het leven van drie opeenvolgende generaties uit hetzelfde heldengeslacht centraal staat: het eerste deel (een soort ‘voorspel’) beschrijft het leven van Kudruns grootvader Hagen, het tweede deel (het ‘Hilde-gedeelte’) is aan de lotgevallen van haar moeder Hilde gewijd, het derde en laatste deel (het ‘Kudrun-gedeelte’) verhaalt de geschiedenis van Kudrun zelf. Sigeband, koning van Ierland, verwerft een prinses uit Noorwegen tot vrouw. Uit deze verbintenis wordt een zoontje geboren dat Hagen wordt genoemd. Tijdens een feestelijk toernooi wordt het zevenjarige kind door een griffioen geroofd en naar diens nest op een veraf liggend eiland ontvoerd. Een van de jonge griffioenen haalt hem uit het nest en laat hem vallen. De kleine Hagen loopt naar een rotshol waar hij door drie koningsdochters, afkomstig uit Indië, Portugal en IJsland, wordt opgevoed. Het bloed van een ‘gabiloen’ (een op een draak gelijkend ondier), die door hem wordt gedood, geeft hem bovenmenselijke krachten. Met behulp van de wapenrusting van een dood aangespoelde kruisridder gelukt het hem de griffioen te doden. Een pelgrimsschip brengt Hagen met de drie prinsessen veilig naar Ierland terug. Hagen trouwt met prinses Hilde uit Indië, een van de drie jonkvrouwen die hem opvoedden, en volgt zijn vader op als koning van Ierland. Het paar krijgt een dochter die, naar haar moeder, Hilde wordt genoemd. Als de jonge Hilde twaalfjaar is geworden, dingen vele vreemde vorsten naar haar hand, | |
[pagina 200]
| |
maar Hagen laat de boden van de ‘vrijers’ ophangen, omdat hij zijn dochter niet wil laten trouwen met een man die minder sterk is dan hijzelf. Hetel, koning van de Hegelingen, heerst over een aan de kust gelegen rijk, waartoe onder meer Ortland, Nifland en Tenemarke (Denemarken) behoren. Zijn raadgevers prijzen hem de schone Hilde als echtgenote aan. Hij stuurt de beroemde zanger Hôrant en de wilde Wate naar Ierland om Hilde als bruid voor zich te werven. Zij geven zich uit voor rijke kooplieden die van het hof van Hetel zijn verjaagd terwijl, bij wijze van krijgslist, gewapende ridders zich benedendeks bevinden. De zogenaamde vluchtelingen weten met kostbare geschenken de gunst van koning en koningin te verwerven. Ook de jonge Hilde wil de gasten graag zien, haar vader Hagen nodigt hen derhalve uit om aan zijn hof te verschijnen. De vreemdelingen maken diepe indruk. Wate wint van Hagen in een kampspel en Hôrant weet, als een tweede Orpheus, met zijn verrukkelijke gezang Hilde heimelijk voor Hetel te winnen. Met een list lokken ze vlak voor hun vertrek Hilde aan boord en onder de ogen van haar vader en moeder ontvoeren ze de jonge schoonheid naar Hegelingenland. Briesend van woede vaart Hagen de ontvoerders na. In een onbeslist gevecht worden zowel Hagen als Hetel gewond. Tenslotte gelukt het de jonge Hilde met behulp van Hetel de nog steeds vechtende Hagen en Wate te scheiden. Hagen stemt in met het huwelijk van zijn dochter met de koning der Hegelingen en vaart naar Ierland terug. Hetel en Hilde krijgen twee kinderen: een zoon Ortwin en een dochter Kudrun. De prinses groeit op tot een beeldschone jonge vrouw; vele vrijers dingen naar haar hand, maar ze worden allen afgewezen. Na allerlei verwikkelingen verlooft ze zich met Herwig van Seeland, maar ze zal nog een jaar bij haar ouders blijven voordat ze met Herwig trouwt. Jaloers geworden valt Siegfried van Morland, een afgewezen minnaar, Seeland binnen. Kudruns vader Hetel snelt zijn aanstaande schoonzoon Herwig te hulp. Een eveneens afgewezen minnaar, Hartmut van Ormanië, maakt van Hetels afwezigheid gebruik om rovend en plunderend door Hegelingenland te trekken en de schone Kudrun, samen met andere maagden, te ontvoeren. Een wilde achtervolgingsjacht op de ontvoerders begint. Op het Wulpenzand vindt een bloedig gevecht plaats waarbij Kudruns vader Hetel sneuvelt. In de duisternis van de nacht weet Hartmut met de gevangen vrouwen (behalve Kudrun nog zestig meisjes) te ontkomen. In Ormanië aangekomen probeert Hartmuts moeder, de wrede, eerzuchtige Gerlind (ze wordt in het epos ‘duivelin’ genoemd), Kudrun over te halen haar zoon tot man te nemen. Kudrun weigert echter en blijft haar verloofde Herwig trouw. Gerlind is woedend en dwingt daarop de koninklijke jonkvrouw tot werkzaamheden die ver beneden haar stand zijn: ze moet het vuur stoken, garen spinnen, water dragen, enz. Daarna vernedert Gerlind haar nog meer door haar als wasvrouw dienst te laten doen. Aan het strand moet zij samen met haar trouwe dienares jarenlang bij nacht en ontij de was doen. Kudrun ondergaat dit alles met gelatenheid en standvastigheid. Dertien jaar na de ontvoering vaart een uitgebreide vloot naar Ormanië om Kudrun en haar maagden te bevrijden. Na allerlei tegenslagen tijdens de zeereis overwonnen te hebben (magneetsteen, windstilte, nevel) komen ze in Hartmuts land aan. Haar verloofde Herwig en haar broer Ortwin vinden Kudrun en een vriendin, Hildburg, op het besneeuwde strand als de jonge vrouwen daar bibberend van de barre kou bezig zijn Gerlinds kleren te wassen. Hun situatie lijkt hopeloos, maar een engel in de gestalte van een vogel had hun de vorige dag voorspeld dat zij spoedig uit hun ellende zouden worden verlost. Een ontroerende herkenningsscène volgt. De mannen beloven spoedig terug te komen om Kudrun en haar gevolg uit hun benarde positie te bevrijden. De vrouwen | |
[pagina 201]
| |
gooien de was in zee. Als de wrede Gerlind bemerkt dat ze met lege handen terugkeren, wil zij de vrouwen laten geselen. Kudrun doet echter alsof zij bereid is om toch Hartmuts echtgenote te worden. Ze wordt gebaad en van prachtige kleren voorzien. In de nacht rukt het leger van de bevrijders op naar de burcht. Een woest gevecht volgt waarin vooral de wilde Wate tekeergaat. Hij slaat Gerlind het hoofd af en spaart zelfs de zuigelingen in de wieg niet. Met rijke buit beladen vertrekken daarna de schepen, niet alleen Kudrun met haar gevolg, maar ook de oude vijanden, Hartmut met zijn zuster, in triomf meevoerend. In Ierland aangekomen ontvangt Hilde de thuisvaarders. Een algehele verzoening tussen de elkaar vroeger vijandig gezinde families volgt, over en weer worden huwelijksbanden gesmeed. Hoogtepunt van de feestelijkheden is uiteraard de bruiloft van Kudrun met Herwig van Seeland waaraan niet minder dan dertien jaar van scheiding en vernedering voorafging. Maar ook hier geldt: eind goed al goed.
Het epos over Kudrun en haar geslacht is een werk vol raadsels. Het dichtwerk is slechts in één laat handschrift overgeleverd, het zogeheten Ambraser handschrift, genoemd naar de vroegere verblijfplaats, het slot Ambras. Dit verzamelhandschrift werd in opdracht van keizer Maximiliaan, die grote bewondering had voor het hoofse ridderideaal, tussen 1502 en 1515 door de hofambtenaar Hans Ried in Bozen (Bolzano) geschreven. Het handschrift bevat naast de Kudrun vele Middelhoogduitse werken, o.a. de Erec en Iwein van Hartmann van Aue. Hans Ried paste de taal van het 13e-eeuwse origineel aan de taal van zijn eigen tijd en woonplaats aan: in plaats van ‘Kudrun’ schreef hij bijvoorbeeld ‘Chautrun’. Het onderzoek naar de voorgeschiedenis van het verhaal heeft zich vooral geconcentreerd op het Hilde- en Kudrungedeelte. Vooral met betrekking tot het Hildedeel kunnen duidelijke lijnen naar het verledenEen goddelijke boodschapper kondigt de redding van Kudrun en Hildburg aan. Tekening van R.E. Kepler in de bewerking van Emil Engelmann, Das Gudrunlied für das deutsche Haus. Stuttgart 1886.
| |
[pagina 202]
| |
worden getrokken omdat men in oude bronnen verwante stof heeft aangetroffen. Zowel de Deense kroniekschrijver Saxo Grammaticus (ca. 1150-1220), die in zijn Gesta Danorum de geschiedenis van de Denen beschrijft, als de IJslander Snorri Sturluson (1179-1241) in zijn proza-Edda, bieden zoveel gegevens dat we daaruit een vroege vorm van de Hildesage kunnen reconstrueren. De hoofdpunten van het oude verhaal zijn: a. ontvoering van Hilde door Hetel (in het Noorden Hedinn genoemd), b. achtervolging door Hildes vader Hagen, c. gevecht op een eiland tussen de ontvoerders en de achtervolgers. Het wordt bij Snorri Sturluson een mythisch, eeuwigdurend gevecht, omdat Hilde iedere morgen de krijgers die 's nachts gesneuveld zijn, tot nieuw leven wekt. We herkennen in deze ontwikkelingsfase van de Hildesage een oud Vikingenlied over een bruidroof. In de Oudnoorse Edda wordt dit type van het Germaanse heldenlied gerepresenteerd door de zogeheten Helgiliederen waarin niet alleen wat inhoud maar ook wat de namen betreft (Hedinn = Hetel, Högni = Hagen) duidelijke verwantschap aanwezig is. Ook in het Angelsaksische gedicht »Widsith, dat in de 8e eeuw ontstond, komen de namen Hagen, Heoden en Wada (Hagen, Hetel en Wate) voor. In Middelhoogduitse dichtwerken uit de 12e eeuw wordt herhaaldelijk op de Hildesage gezinspeeld. Dit is o.a. het geval in het Rolandslied (»Roelant) en in »Salman und Morolf. Opvallend is dat de plaats van de handeling in de loop der eeuwen van de Oostzee naar de Noordzee is verhuisd. Het ‘Wulpenzand’ waar de grote veldslag plaatsvond, wordt in de jongere versie in de monding van de Schelde gesitueerd. In 1896 werd in een synagoge te Cairo een incomplete tekst ontdekt, de zogeheten Dukus Horant, die opvallende overeenkomsten met het Hildegedeelte uit de Kudrun vertoont. Het dichtwerk is vermoedelijk rond 1300 in het Duitse taalgebied (ergens aan de Rijn) ontstaan. Het handschrift, waarin van het Hebreeuwse schrift gebruik werd gemaakt, dateert uit 1382 en wordt in Cambridge bewaard. De relatie tussen beide werken is nog niet geheel duidelijk. Heeft een Joodse literaat op basis van hem bekende motieven uit het Middelhoogduitse werk de Dukus Horant samengesteld of mag men, uitgaande van de vastgestelde verschillen met de Kudrun, veronderstellen dat de Dukus Horant een zelfstandige, Jiddische traditie vertegenwoordigt? De ontwikkeling van het Kudrungedeelte van ons epos ligt minder duidelijk dan bij de Hildesage. Men heeft op grond van overeenkomsten wel aangenomen dat het Kudrungedeelte uit het Hildedeel is afgeleid. Anderzijds wordt thans weer op de verschillen tussen de tekstgedeelten gewezen. Daaruit meent men te mogen concluderen dat de Kudrunstof in zijn diepste kern volkomen zelfstandig is ontstaan. Tot de basiselementen van het Kudrungedeelte rekent men: a. de bruidwerving, b. de ontvoering, c. de gevangenschap en d. de bevrijding. Heel vaak worden deze vertelelementen in de middeleeuwse literatuur gecombineerd. De vrouwelijke hoofdpersoon draagt in de verhalen vaak de naam Hildburg en men spreekt dan ook wel over de ‘Hildburg/ Kudrunsage’. In de Oudengelse »Beowulf (8e eeuw) treffen we zo'n Hildburgsage aan. Vermoedelijk ligt hieraan een Oudfries heldenlied ten grondslag. Dit voorstadium van de Kudrunsage is waarschijnlijk in het kustgebied rond de Noordzee ontstaan. Wat heeft nu de 13e-eeuwse dichter (of zijn voorbeeld) met het overgeleverde materiaal gedaan? De overeenkomsten tussen het Hilde- en het Kudrungedeelte maken duidelijk dat er een motiefuitwisseling heeft plaatsgevonden. Daarbij kunnen we vaststellen dat de auteur de kunst van de variërende herhaling - een belangrijk kunstprincipe in de Middeleeuwen - uitstekend beheerste. In alle drie de delen gaat het hem om het verkrijgen van de bruid, maar het tot stand komen van het huwelijk wordt steeds moeilijker door opgeworpen barrières. We moeten ons hier ook nog de vraag | |
[pagina 203]
| |
stellen: is de Kudrun een heldenepos zoals bijvoorbeeld het Nibelungenlied? Algemeen kan men zeggen, dat het in een Middelhoogduits heldenepos gaat om de ‘zelfhandhaving van de zedelijke persoonlijkheid in een noodlottig-onontkoombare situatie, waarbij de laatste consequentie, de inzet van het leven, niet uit de weg wordt gegaan’ (H. de Boor). In de Kudrun ligt het heroïsche element daarin, dat een vrouw bereid blijkt haar menselijke waardigheid onder geen enkele voorwaarde prijs te geven. Zij accepteert als koningin liever het nederigste werk dan door een oneervolle overgave materiële voordelen te verwerven. Bovendien geeft Kudrun er blijk van dat zij in staat is haar vijanden te achten, te vergeven en zich met hen te verzoenen. Aldus belichaamt Kudrun de christelijke idealen van vergeving en liefde voor de vijand. De wraakgedachte, terug te vinden in de vroeg-Germaanse rechtspleging, die in het Nibelungenlied (omstreeks 1200) door Kriemhild wordt belichaamd, is in de Wate-figuur vertegenwoordigd, maar wordt toch duidelijk naar de achtergrond geschoven. Het werk weerspiegelt het hoofse leefmilieu met zijn vrouwendienst, zijn feesten en toernooien, zijn hofceremonieel. De idealen van de hoofse tijd: matiging, zelfbeheersing, standvastigheid en trouw vinden we, gecombineerd met de christelijke naastenliefde, in de Kudrunfiguur gerepresenteerd. Zo blijkt Kudrun, die het mechanisme van onrecht en wraak wist te doorbreken, een van de markantste vrouwenfiguren uit de Middelhoogduitse heldenepiek. Het Kudrun-epos heeft betrekkelijk weinig sporen in de latere literatuur nagelaten. Men kan hooguit wijzen op een zekere verwantschap met de zogeheten Südeli-balladen (De teruggevonden zuster) en de Meererin-balladen (De wasvrouw aan zee) die in de tweede helft van de 19e eeuw werden opgetekend in Spanje, Scandinavië, Duitsland, Nederland en Rusland en waarin opvallende details met de Kudrun overeenstemmen. Ook de Olimpia-episode uit een late uitgave van het Italiaanse werk Orlando furioso van Ariosto (1474-1533) vertoont invloed van het Middelhoogduitse Kudrun-epos, terwijl het tweede gedeelte, het Hildedeel, in sprookjes en balladen voortleeft. In dit verband kan op De trouwe Johannes uit de sprookjes van de gebroeders Grimm worden gewezen, waarin de listige ontvoering van een koningsdochter op een koopmansschip wordt geschilderd zoals dit ook met Hilde gebeurde. De afhankelijkheidsrelatie met de Kudrun is echter niet geheel duidelijk. Het drama Gudrun van de Vlaamse dichter G. Rodenbach (1855-98) verbindt de standvastige Kudrun met historische motieven in Vlaams-nationale zin. Ook minder bekende, Duitstalige kunstenaars bewerkten de stof. C.L.A. Mangold schreef in de vorige eeuw een terecht weinig bekend geworden Kudrun-opera (1849). E. Hardt (1911) en G. Schumann (1949) werkten de stof tot een drama om. W. Jansen schreef in 1922 een in zijn tijd vrij populair geworden bewerking onder de titel Das Buch der Liebe: Gudrun-Roman. f. van der rhee edities: Symons/Boesch 19644; Bartsch/Stackmann 1965; Lindner 1971; Simrock 1978. |
|