Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdYvain,de zoon van koning Uriën, is de hoofdpersoon van Chrétien de Troyes' roman Le chevalier au lion (ca. 1180). Deze roman behandelt het conflict tussen liefde en huwelijkstrouw enerzijds en het zwervende bestaan van ridders die op roemrijke avonturen uit zijn anderzijds. Aan Arturs hof doet Calogrenant, een neef van Yvain, verslag van een avontuur dat hem zeven jaar tevoren is overkomen. In het woud van Brocéliande wees een monsterlijke reus hem de weg naar een bron. Naast de bron zag hij een steen, bezet met edelstenen, en een boom, waaraan een gouden beker hing. Door met de beker water uit de bron op de steen te gieten wekte hij een vreselijke onweersbui op, die de bomen volledig ontbladerde. Plotseling ging de storm weer liggen en streken er talloze, prachtig zingende vogels op de kale takken neer. Maar toen verscheen even plotseling een gewapende ridder, die hem uitdaagde tot een tweegevecht. Calogrenant had dit gevecht verloren en mocht zich gelukkig prijzen dat hij het er levend had afgebracht. Artur wil nu met zijn ridders dit avontuur gaan beproeven, maar Yvain vertrekt heimelijk eerder dan zij om het als eerste te ondernemen. Alles verloopt zoals Calogrenant het verteld had, maar Yvain slaagt erin de ridder van de bron te verslaan. Dodelijk gewond slaat deze op de vlucht, met Yvain op zijn hielen. Zodra de ridder het poortgebouw van zijn burcht binnenstuift, komen de valdeuren neer. De buitenste deur doorsnijdt Yvains paard vlak achter het zadel, de binnenste sluit het poortgebouw af: Yvain zit gevangen. Gelukkig wordt hij opgemerkt door Lunete, een hofdame van de kasteelvrouwe Laudine. Zij herkent Yvain, aan wie zij vanwege een eerder verleende dienst dankbaarheid verschuldigd is, en verbergt hem in het kasteel. Vanuit zijn schuilplaats ziet Yvain de wanhopige Laudine bij de baar van haar inmiddels overleden man. Hij wordt onmiddellijk verliefd op haar. Dankzij de hulp van Lunete wordt de weduwe ertoe gebracht Yvain te aanvaarden als beschermer van de bron en echtgenoot. Enkele dagen later komen Artur en zijn ridders bij de bron. Yvain treedt als ridder van de bron op, verslaat Keu (»Keye) en maakt zich bekend. Na een feestelijk onthaal op Laudines kasteel maken Artur en de zijnen zich op om te vertrekken. Gauvain (»Walewein) bezweert Yvain niet af te glijden in een gezapig huiselijk bestaan, maar terug te keren naar zijn oude leven van toernooien. Laudine geeft Yvain verlof een jaar weg te gaan. Yvain overschrijdt de gestelde termijn, waarna Laudine hem een boodschapster stuurt die hem meedeelt dat zijn vrouw hem niet meer wil ontvangen en haar ring terugeist. Gek van verdriet trekt hij het bos in, waar hij enige tijd leeft als een wildeman. Hij vangt wild voor een kluizenaar die hem brood en water geeft. Tenslotte wordt hij slapend aangetroffen door een kasteelvrouwe, die hem herkent aan een litteken en hem geneest met een wonderzalf. Van nu af aan stelt Yvain zijn ridderschap in dienst van de zwakken en bedreigden: eerst helpt hij de kasteelvrouwe tegen de graaf die | |
[pagina 373]
| |
haar belaagt en met haar wil trouwen, dan redt hij een leeuw die door een slang is aangevallen. De leeuw toont zich dankbaar, voorziet Yvain van wild en wordt zijn metgezel. Uit schaamte over zijn gedrag jegens zijn vrouw verbergt Yvain zijn identiteit: hij noemt zich ‘de ridder met de leeuw’. Yvain ontmoet Lunete weer: zij is gevangengezet vanwege haar hulp aan Yvain en zal de volgende dag wegens verraad jegens haar vrouwe op de brandstapel moeten sterven. Yvain belooft haar aanklagers te zullen bestrijden. Hij brengt de nacht door op een naburig kasteel, waar een tweede avontuur zich aandient in de vorm van een reus. De volgende morgen moet Yvain de reus verslaan, voor hij Lunete te hulp kan komen. In het gevecht tegen de reus en in dat tegen Lunetes drie aanklagers worden de partijen in evenwicht gebracht, doordat de leeuw Yvain te hulp komt. Wanneer hij is hersteld van de bij deze gevechten opgelopen verwondingen, belooft Yvain het gelijk van een onterfde jonkvrouwe te zullen bevechten tegen de kampioen van haar oudere zuster, zonder te weten dat Gauvain die kampioen is. Op weg naar dit gerechtelijk duel komt Yvain langs het kasteel van ‘Pesme Aventure’ (het Ergste Avontuur), waar driehonderd jonkvrouwen in erbarmelijke omstandigheden gevangen worden gehouden en uitgebuit als textielarbeidsters. Zij worden bewaakt door twee sterke duivels, die echter door Yvain en zijn leeuw worden verslagen, zodat de jonkvrouwen worden bevrijd. Daarna komt het tot het gevecht tussen Yvain, nu zonder de hulp van de leeuw, en Gauvain. Het is een langdurig en hevig gevecht, dat onbeslist eindigt wanneer de beide vrienden elkaar tijdens een adempauze herkennen aan de stem. Artur doet uitspraak in het geschil tussen beide zusters. Tenslotte wordt Yvain, dankzij de bemiddeling van Lunete, weer in genade aangenomen door Laudine. Door zijn ridderschap in dienst te stellen van de zwakken en niet van zijn persoonlijke roem, is Yvain erin geslaagd liefde en ridderschap te verzoenen.
Yvain is de enige ridder van de Ronde Tafel wiens historische antecedenten vaststaan. Owein, zoals de Brits-Keltische vorm van de naam luidt, was een zoon van koning Uriën van Rheged en leefde in de tweede helft van de 6e eeuw. Het Keltische koninkrijkje Rheged lag in het westen van Groot-Brittannië aan de Engels-Schotse grens, rondom het huidige Carlisle. In Uriëns tijd werd oorlog gevoerd tegen de Picten uit het noorden en mogelijk ook tegen de Angelsaksen. De Keltische dichter Taliesin heeft aan Uriëns hof verkeerd en de heldendaden van zowel Uriën als Owein in zijn gedichten verheerlijkt. In de Historia regum Brittanniae van Galfredus van Monmouth en in de Franse bewerking ervan, de Roman de Brut van Wace, is Yvain de zoon van een zuster van »Artur. Ook Marie de France noemt deze familierelatie in haar Lai de »Lanval. Chrétien de Troyes beschrijft Yvain niet als Arturs neef. Chrétiens Yvain-verhaal is in de loop van de Middeleeuwen herhaaldelijk bewerkt. Vóór 1204 schreef Hartmann van Aue zijn Iwein, waarin hij de hoofse elementen benadrukte, die voor zijn Duitse publiek kennelijk nog nieuw waren en uitleg behoefden. In de hoofdlijnen van het verhaal bracht hij geen veranderingen aan. Hartmanns tekst is aan het einde van de 15e eeuw door Ulrich Fuetrer bewerkt tot de strofische Iban en opgenomen in Fuetrers Arturcyclus Buch der Abenteuer. De 14e-eeuwse Middelengelse Ywain and Gawain is een sterk bekorte bewerking, waarin de nadruk ligt op de actie, terwijl de hoofse elementen, zoals overpeinzingen over de liefde en beschrijvingen van luxe en ontspanning aan het hof, zijn weggelaten. De prozabewerking van Le chevalier au lion in het Oudnoors, Ivens saga, is gemaakt in opdracht van koning Hákon Hákonarson in het tweede kwart van de 13e eeuw. De dichter van Herr Ivan Lejonriddaren (1303, overgeleverd in Zweedse en Deense handschriften) maakte | |
[pagina 374]
| |
Herr Hartmann von Aue. Miniatuur in het Manesse-handschrift, omstreeks 1300. Heidelberg, Universiteitsbibliotheek.
gebruik van Chrétien en van de Noorse sage. Van de sage zijn balladen afgeleid, die zowel op de Faeröer als in de Noorse volkstraditie zijn blijven voortleven. Een speciaal probleem biedt de versie in het Welsh, die deel uitmaakt van de zogenoemde Mabinogion, een verhalenverzameling, waarvan het oudste handschrift uit de 13e eeuw dateert. De titel van dit verhaal, Iarlles y ffynnawn (De dame van de bron) legt de nadruk op het begin en men kan constateren dat de drie bezoeken aan de bron en Oweins verblijf in het kasteel voorafgaand aan het huwelijk veel meer uitgewerkt zijn dan in de Franse versie. Het grote gevecht met Gwalchmei (»Walewein) vindt veel eerder plaats, namelijk wanneer Artur en zijn gevolg bij de bron komen; het geschil tussen de twee zusters komt in deze tekst niet voor; de episode die correspondeert met het ‘Pesme Aventure’ maakt de indruk eerst te zijn vergeten en later weer toegevoegd aan het eind van het verhaal. Het Welshe verhaal is geen vertaling van de Franse roman. Al lijkt het wel door Chrétiens tekst beïnvloed, het bevat ook elementen die wijzen op kennis van een andere traditie. Zo is er sprake van de ‘raven van Owein’, die ook voorkomen in een ander verhaal uit de Mabinogion: ‘De droom van Rhonabwy’. In de Queste del Saint Graal, het middendeel van de »Lancelot en prose-cyclus (1215-35), wordt verteld dat Yvain deelneemt aan de zoektocht naar de Graal, maar niet tot de uitverkorenen behoort. Na de Queste wordt Yvain in deze trilogie niet meer genoemd, hetgeen de indruk wekt dat hij niet van de Graalqueeste is teruggekeerd. Uit ca. 1230 dateert Huon de Mery's Tournoi d'Antichrist, waarin bij de wapenschouw wordt beschreven dat Yvains schild zijn dapperheid (prouesse) en vrijgevigheid (largesse) symboliseert. Latere heraldische overzichten geven hem een azuren schild met een staande gouden leeuw (‘Azure, a lion Or’). Uit de 14e eeuw dateert een tot nog toe onuitgegegeven Franse proza-Yvain, waar- | |
[pagina 375]
| |
van het begin teruggaat op de roman van Chrétien. Eveneens nog niet uitgegeven is de adaptatie in verzen van Pierre Sala (ca. 1515), die Chrétiens tekst toegankelijk heeft gemaakt voor 16e-eeuwse lezers. Wat betreft afbeeldingen van Yvain is de Duitse Iwein-traditie van belang, vooral vanwege de elf afbeeldingen van episoden uit de roman op de muren van Slot Rodeneck in Zuid-Tirol, die geïnspireerd zijn op Hartmanns tekst en kort na de voltooiing (tussen 1200 en 1250) daarvan werden gemaakt, en vanwege de zeer uitgebreide, stripverhaalachtige weergave van de gebeurtenissen van het Iweinverhaal in muurschilderingen in Schmalkalden, Thüringen (midden 13e eeuw). Omstreeks 1310-20 gaf de familie Malterer een geborduurd wandkleed (68 × 490 cm) aan het Sint-Catharinaklooster te Freiburg, waar Anna Malterer non was. Het kleed beeldt onder meer Iwein en Lunete voor de zittende Laudine af (thans in het Augustinermuseum in Freiburg im Breisgau). Op een van de fresco's (kort na 1385) op het balkon van Slot Runkelstein bij Bolzano in Italiaans Tirol staan Yvain, Gauvain en Perceval als de drie beste ridders. Engelse misericorden (o.a. in de kathedralen van Chester en Lincoln en in New College, Oxford; meestal 15e-eeuws) vertonen het achterwerk van een paard, dat uit een poort of een valhek steekt. Zij geven de episode weer waarin Yvains paard werd gehalveerd. Hoewel hij een van de bekendste en meest gerespecteerde Arturridders is en in talloze romans een rol op het tweede plan - vaak in Gauvains schaduw - speelt, mist Yvain de prominentie en voorbeeldigheid van Gauvain, Lancelot, »Perceval of »Galaad. Over naamsbekendheid heeft het Yvain/Iwein-personage in de Lage Landen zeker niet te klagen: vanaf 1114 komen de namen Iwein en Iwa(i)nus meer dan tachtig keer voor in oorkonden en dergelijke uit Vlaanderen uit de 12e en 13e eeuw. In Wales is de voornaam Owein nog steeds gangbaar. Chrétiens roman en de bewerkingen daarvan vormen de enige middeleeuwse teksten waarin Yvain de hoofdpersoon is. Na de Middeleeuwen is een hoofdrol voor hem niet meer weggelegd (onder meer doordat hij in Malory's Morte d'Arthur alleen in boek iv opduikt en doordat Tennyson noch de prerafaëlieten hem aandacht schenken), maar hij figureert wel in tal van moderne navertellingen van het Arturverhaal. Het verhaal ‘Het meer der geloften’ uit de bundel De pleziervaart (1951) van Arthur van Schendel, dat op het tweede deel van Le chevalier au lion is geïnspireerd, begint met de komst van de boodschapster, die de - hier naamloze - ridder van ontrouw beschuldigt, en vertelt de episoden van de redding van de leeuw en de bevrijding van de gevangen jonkvrouw, die hier Manegeel heet, een duidelijke verwijzing naar de naam Lunete. De afloop van het verhaal wijkt sterk af: de ridder wordt geconfronteerd met alle vrouwen die hij ontrouw is geweest, en tenslotte ook met een kind dat hij heeft verraden. Van recenter datum is Yvain der Löwenritter, seine Abenteuer am Artushof und in der Bretagne (1985), jeugdliteratuur, gebaseerd op Chrétien en Hartmann, van de hand van Erika Dühnfort. c. hogetoorn edities: Foerster 1884; Jones/Jones 1949; Kibler 1991. |
|