Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdTurpijn(Oudfrans: Turpin; Latijn: Turpinus) is in de Karelromans een aartsbisschop en krijgsman in het Frankische leger ten tijde van »Karel de Grote. Hij wordt geïdentificeerd met de historische aartsbisschop van Reims die leefde in de tweede helft van de 8e eeuw. Er bestaat geen verhaal waarin Turpijn de hoofdpersoon is, maar hij komt als belangrijke bijfiguur voor in vele chansons de geste. In het Chanson de Roland (ca. 1100) behoort Turpin samen met Roland (»Roelant) en Olivier tot de Frankische achterhoede die verraderlijk wordt overvallen door de Saracenen. Hij vecht dapper mee en doodt vele heidenen. Maar daarnaast vervult hij zijn taak als geestelijk leidsman van de christenen. Hij verleent hun absolutie voor de slag, komt tussenbeide in de woordenwisseling tussen Roland en Olivier over de vraag of zij Karel zullen terugroepen en spreekt de zegen uit over de gevallenen. Dodelijk vermoeid wil hij nog water halen voor Roland, maar deze daad van christelijke naastenliefde wordt hem te veel. Hij sterft met de anderen op het slagveld bij Roncevaux. Door zijn dubbele taak van geestelijke en strijder symboliseert Turpijn de instemming van de Kerk met de strijd tegen de heidenen. Ook in andere chansons de geste is Turpijn de vertegenwoordiger van de Kerk in Karel | |
[pagina 336]
| |
de Grotes omgeving. In La Chevalerie d'Ogier toont hij zich, als hij de aan hem toevertrouwde gevangene »Ogier niet laat verhongeren maar door een list overvloedig te eten geeft, niet alleen barmhartig maar ook slim. In Le Pèlerinage de Charlemagne à Jérusalem beweert hij in een uitgelaten stemming dat hij met drie paarden tegelijk kan rijden, onderwijl jonglerend met vier appels.
Turpijn heeft in de Middeleeuwen grote bekendheid genoten als de auteur van een Latijnse kroniek met de titel Historia Karoli Magni et Rotholandi, een uitvoerig verslag van Karels veldtochten tegen de heidenen in Spanje. Pas tegen het eind van de 15e eeuw werd in kringen van de humanisten ontdekt dat de bisschop onmogelijk de auteur van deze kroniek kon zijn geweest. Tegenwoordig wordt aangenomen dat de tekst in verschillende etappes in de eerste helft van de 12e eeuw in Frankrijk is ontstaan, misschien in de abdij van Saint-Denis. Aan de eigenlijke kroniek gaat een gefingeerde brief vooraf waarin (pseudo-)Turpijn zijn werk opdraagt aan Leoprandus, deken van Aken. Hieruit leren we dat de bisschop zijn kroniek heeft geschreven toen hij in Vienne herstellende was van zijn verwondingen, nadat hij veertien jaar met Karel en diens legers door Spanje had getrokken. In deze voorstelling van zaken is Turpijn dus niet omgekomen in de achterhoede bij Roncevaux, maar heeft hij de slag overleefd doordat hij zich bij de keizer in de hoofdmacht bevond. Door deze brief wordt de kroniek uitdrukkelijk als ooggetuigeverslag van Karels wapenfeiten geïntroduceerd. In het eerste hoofdstuk van de kroniek wordt verteld dat de heilige Jacobus de Meerdere, discipel van Christus en broer van de evangelist Johannes, het evangelie heeft gepredikt in Galicië. Na zijn dood in Palestina is zijn lichaam op miraculeuze wijze naar Galicië gereisd en is het daar begraven. Ten tijde van Karel de Grote was dat graf echter in vergetelheid geraakt en daarom verschijnt Jacobus tot driemaal toe in de droom aan de grote keizer met de opdracht de ongelovigen in Spanje te bestrijden en daarmee de pelgrimage naar zijn graf mogelijk te maken. Karel gehoorzaamt en trekt met een grote troepenmacht naar Spanje. Hij belegert Pamplona gedurende drie maanden, maar kan de stad niet innemen vanwege haar sterke muren. Dan bidt hij tot Christus en Jacobus en de muren storten in. Pamplona wordt ingenomen en de heidenen worden gedoopt of gedood. Daarna onderwerpt Karel geheel Spanje. Na drie jaar keert hij naar Frankrijk terug en bouwt daar met het goud uit de krijgsbuit vele kerken en kloosters. Dan valt de heidense koning Aigolant uit Afrika Spanje binnen. Karel trekt hem tegemoet en voert langdurig oorlog tegen hem. Tot tweemaal toe ontdekken de christenen op de ochtend voor een veldslag dat de lansen van sommigen schors en bladeren hebben gekregen: een teken van God dat de bezitters die dag als martelaren zullen omkomen. Tijdens een wapenstilstand ontmoeten Karel en Aigolant elkaar. Zij debatteren over de vraag welk van beide godsdiensten de beste is, de islam of het christendom. Nadat door een godsgericht ten gunste van het christendom is beslist, belooft Aigolant zich te bekeren. Hij komt echter op zijn besluit terug wanneer hij ontdekt dat de armen, die door de christenen ‘kinderen van God’ worden genoemd, aan Karels hof veel minder in aanzien staan dan de voorname geestelijken. In de strijd die dan volgt, wordt Aigolant gedood. Korte tijd later verschijnt Ferracutus, een reus uit het geslacht van Goliat. Hij daagt Karels ridders uit tot een tweegevecht. Nadat de Saraceen vele christenen met gemak heeft overwonnen, vindt hij in Roland (Rotholandus) een waardig tegenstander. De strijd duurt twee dagen. In een rustpauze ondervraagt Ferracutus Roland indringend over de geheimen van het christelijk geloof en stelt voor dat hun gevecht een godsgericht zal zijn: als het christendom inderdaad het ware geloof is, zal Roland overwinnen. Met Gods hulp slaagt | |
[pagina 337]
| |
Turpijn en Einhart, schrijvend aan hun biografieën van Karel de Grote. Miniatuur in het handschrift van Les Grandes Chroniques de France, ca. 1400. Brussel, Koninklijke Bibliotheek.
Roland er tenslotte in Ferracutus in zijn zwakke plek (de navel) te treffen en daarmee voor de christenen de overwinning te behalen. Het 20e hoofdstuk bevat een beschrijving van Karel de Grote, zijn uiterlijk, zijn kracht en zijn dagelijks leven, naar het model van Einharts Vita Karoli Magni. Dit hoofdstuk, waarin de handeling even stilstaat, vormt de overgang naar het verslag van Karels laatste strijd in Spanje, de slag bij Roncevaux. Het betreft een versie van het verhaal over de nederlaag van Karels achterhoede die sterk overeenkomt met die van het Chanson de Roland. Ook hier is de nederlaag te wijten aan het verraad van Ganelon; ook hier bestaat de vijand uit Saracenen en niet, zoals bij Einhart, uit Basken en ook hier neemt Karels hoofdmacht naderhand wraak op de heidenen. Daarna wordt hier, veel uitvoeriger dan in het Chanson de Roland, verteld hoe en waar de gevallenen worden begraven. Aan het eind van de kroniek vertelt (pseudo-)Turpijn hoe hij tijdens het opdragen van de mis te Vienne in een visioen de dood van Karel heeft vernomen. Door tussenkomst van de heilige Jacobus, voor wie hij zoveel kerken had gebouwd, is de keizer in de hemel toegelaten. In de Historia Karoli Magni et Rotholandi is verhaalstof die voor een groot deel afkomstig is uit chansons de geste, gegoten in de vorm van een kroniek en tegelijk gelardeerd met exempelen en moralisaties. De geschiedenis van Karel de Grote die zo is ontstaan, wordt gepresenteerd als een les: Karel is een koning met bijbelse trekken, een nieuwe David, die een voorbeeld is in de strijd tegen de heidenen en het ongeloof. Door deze bewerking wordt de stof van de chansons de geste dienstbaar gemaakt aan de prediking: de Historia toont welke les de christenen kunnen leren uit de heldendaden van Karel en diens ridders. Uit de belangrijke rol die Jakobus speelt in het verhaal, kan worden afgeleid dat de kroniek oorspronkelijk bedoeld is geweest om de pelgrimage naar het graf van de heilige in Santiago di Compostela te propageren. | |
[pagina 338]
| |
De ‘Kroniek van pseudo-Turpijn’ heeft in de Middeleeuwen grote invloed uitgeoefend. De tekst is in vele handschriften en gedrukte redacties overgeleverd. Hij is al vroeg opgenomen in de Codex Calixtinus (midden 12e eeuw), een compilatiewerk dat nauw verbonden is met de verering van de heilige Jacobus in Santiago. Ook heeft de tekst een belangrijke bijdrage geleverd aan de Vita Sancti Karoli, die in verband met de heiligverklaring van Karel de Grote in 1165 op initiatief van keizer Frederik i Barbarossa werd samengesteld. De Historia is veelvuldig in de volkstalen vertaald; alleen al in het Frans zijn vijftien zelfstandige vertalingen bekend. In het midden van de 13e eeuw heeft de geleerde dominicaan Vincent van Beauvais de tekst opgenomen in zijn Speculum historiale, een wereldgeschiedenis voor zijn ordebroeders, door hem samengesteld op last van de Franse koning Lodewijk ix de Heilige. Toen Jacob van Maerlant enkele decennia later deze belangrijke compilatie vertaalde en berijmde tot zijn Spiegel historiael, bereikte de kroniek waarschijnlijk voor het eerst een Nederlandstalig publiek. Een Nederlandse prozavertaling maakt deel uit van Die alder excellenste cronyke van Brabant, een incunabel die op 28 februari 1497 door Roland van den Dorpe te Antwerpen is gedrukt. Delen uit deze versie van de Historia zijn weer verbonden met delen uit het Roelantslied, de Middelnederlandse vertaling van het Chanson de Roland, tot het volksboek Den droefliken strijt van Roncevale (Antwerpen, Willem Vorsterman, ca. 1520). Invloed van de Historia kan ook worden aangewezen in het hoofdstuk over Karel de Grote in het Passionael, de Nederlandse versie van de Legenda aurea, en in de gezaghebbende Divisiekroniek uit 1517, waarschijnlijk van de hand van de Hollandse humanist Cornelius Aurelius uit het klooster Lopsen bij Leiden. Afbeeldingen van Karel de Grote en zijn geschiedenis zijn zeer vaak gebaseerd op de ‘Kroniek van pseudo-Turpin’. Dat geldt bijvoorbeeld voor de beroemde metalen reliekschrijn (ca. 1200-1215) van Karel, waarin in de dom te Aken de resten van de grote keizer worden bewaard. Aan de buitenkant zijn op acht vergulde reliëfs scènes uit de Historia afgebeeld (zie p. 189). Op een van de zijden troont de heilige Karel tussen de staande, naar verhouding kleinere gestalten van Leo iii en Turpijn. Een frescocyclus in de Santa Maria te Cosmedin die scènes uit het leven van Karel de Grote bevat en die paus Calixtus ii daar in de eerste helft van de 12e eeuw heeft laten aanbrengen, vertoont overeenkomsten met deze ‘Kroniek van pseudo-Turpijn’. De Middelnederlandse berijmde vertaling van de kroniek in Maerlants Spiegel historiael is prachtig geïllustreerd met acht miniaturen in een handschrift uit het midden van de 14e eeuw (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage). Een voorstelling van het gevecht tussen Turpijn en de heiden Abîme (beschreven in het Chanson de Roland) is te zien op een architraaf van kort na 1118 van de kathedraal Saint-Pierre te Angoulême. In de abdij van Saint-Faron te Meaux heeft een standbeeld van Turpijn gestaan als onderdeel van een grafmonument van »Ogier (voor 1180), thans verloren gegaan (zie p. 238). h. van dijk editie: Klein 1986. |
|