Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Wigalois,ridder van de Tafelronde, is de hoofdpersoon in de gelijknamige Middelhoogduitse Arturroman van Wirnt van Gravenberc (of: Grafenberg), die in het begin van de 13e eeuw (omstreeks 1210/15?) is geschreven. De naam Wigalois klinkt Frans, maar een Oudfranse tekst die Wirnt als bron gebruikt zou kunnen hebben, is nooit gevonden. Wel vertoont de Wigalois een aantal inhoudelijke parallellen met de Franse literatuur van de Middeleeuwen, in het bijzonder met de versroman Le Bel Inconnu. Het fantasierijke verhaal over de Arturridder Wigalois, dat uit twee delen bestaat, kan als volgt worden samengevat. Het eerste deel, een epische inleiding, vertelt over de avonturen van Wigalois' vader, de roemruchte Gawein (»Walewein). Aan »Arturs hof verschijnt een onbekende koning, Joram geheten, die aan de gemalin van koning Artur, de bevallige Guinevere, een gordel aanbiedt. Op aanraden van Gawein weigert de koningin dit geschenk aan te nemen. Tot schande van het hof wordt daarop Gawein, toch de dapperste en edelste ridder van de gehele Arturgemeenschap, door de onbekende vorst overwonnen. Gawein wordt hierdoor gedwongen Joram naar diens wonderrijk te volgen. De vorst is hem welgezind en schenkt hem een wonderlijke gordel die magische krachten blijkt te verlenen. In het rijk van Joram trouwt Gawein de jonkvrouw Florie, de nicht van de koning. Gawein verlaat de zwangere vrouw om voor enige tijd naar Arturs hof terug te keren, maar heeft noodlottigerwijs de tovergordel vergeten en kan zonder dit hulpmiddel het magische gebied van Joram niet terugvinden. Zijn zoon Wigalois groeit intussen op tot een schone jongeling. Zijn vurigste wens: Arturs ridder te mogen worden. Met de gordel begeeft hij zich op weg naar het Arturhof, op zoek naar zijn vader. De bijzondere deugdzaamheid van Wigalois wordt iedereen duidelijk als hij zonder problemen op de ‘steen der deugd’ plaats kan nemen, een eer die tot dan toe alleen koning Artur zèlf ten deel was gevallen. Het tweede deel, de hoofdmoot van de roman, vertelt over de avonturen van Wigalois. Een vrouwelijke bode komt naar het hof van Artur om te vragen of Gawein haar belaagde vorstin, de heerseres over Korntin, wil bijstaan. Tot ongenoegen van de vrouw is het Wigalois, in haar ogen een onervaren melkmuil, die met deze opgave wordt belast. Op weg naar Korntin beleeft Wigalois allerlei avonturen waarin hij zijn dapperheid bewijst. De held maakt nu kennis met de koningsdochter van Korntin en wordt hals over kop verliefd op haar. Hij mag Larie (zo heet de schone jonkvrouw) echter pas trouwen nadat hij haar rijk van de duivelse bezetter Roaz zal hebben bevrijd. Nieuwe avonturen staan Wigalois te wachten. Gelukkig kan hij in de strijd tegen zijn vijanden, die bovennatuurlijke, ja demonische krachten blijken te bezitten, over magische hulpmiddelen beschikken. Niet alleen heeft een priester een gelukbrengend briefje aan zijn zwaard bevestigd, Larie heeft hem bovendien nog een brood geschonken dat hem wonderlijke krachten verleent. Als de koning van Korntin Wigalois dan ook nog een bloesemtak schenkt die hem tegen de giftige adem van draken beschermt, lijkt de Arturheld tegen elke tegenstander te zijn opgewassen. Maar schijn bedriegt. De voorbeeldige Arturridder moet het tegen de boosaardige draak Pfetan, die hij op zijn weg ontmoet, afleggen. Slechts dankzij goddelijk ingrijpen brengt Wigalois het er levend af. Ook tijdens latere gevechten blijken zijn tegenstanders alleszins gevaarlijk. Andermaal dreigt hij het onderspit te delven en wel tegen het demonische wijf Rual, maar weer verricht een gebed om goddelijke hulp wonderen. Hoogtepunt van de avonturenreeks is Wigalois' gevecht met de bezetter Roaz persoonlijk. Wigalois wint en weet zo het land Korntin van de duivelse overheersing te bevrijden. Wigalois | |
[pagina 362]
| |
trouwt nu met Larie, de erfdochter van Korntin, vindt aan Arturs hof zijn vader terug en leeft ‘nog lang en gelukkig’.
De Wigalois behoort tot de Europese Arturtraditie, waarvan Chrétien de Troyes (werkzaam in het derde kwart van de 12e eeuw) de grote initiator is. De oudste romans van dit genre (bijvoorbeeld »Erec en »Yvain) werden gekenmerkt door de strenge tweedelige verhaalstructuur. Het religieuze schema van schuld en boete variërend, beschrijft de auteur hoe de held na aanvankelijk falen (zijn persoonlijke ‘crisis’) in een reeks van avonturen zijn fout weer goedmaakt en tenslotte met roem overladen naar het hof van Artur terugkeert, vanwaar hij aan het begin van de roman is vertrokken. Hiermee vergeleken valt het op dat in de Wigalois zo'n ‘crisis’ ontbreekt: de held is immers van het begin af aan volmaakt. Dit blijkt in alle duidelijkheid in de proef met de ‘steen der deugd’ die Wigalois glansrijk doorstaat. De epische spanning, bij Chrétien opgeroepen door de discrepantie tussen het nagestreefde Arturideaal en gebleken feilbaarheid van de Arturridder, bestaat nu uit de oppositie tussen enerzijds de christelijke waarden, gerepresenteerd door de Arturridder en anderzijds de door duivelse machten beheerste Andere Wereld. Want Wigalois, de volmaakte christelijke ridder, is als individu, ondanks de (drie!) magische attributen, niet tegen de overmacht van het duivelse opgewassen. Redding brengt het gebed tot God, waardoor hij steeds uit de noodsituatie wordt gered (zelfs zijn handboeien breken op goddelijk bevel spontaan). Met steun van God blijkt Wigalois in staat tegenstanders te overwinnen die sterker zijn dan hijzelf. Men heeft de dichter van de Wigalois wel bekritiseerd in verband met zijn voorliefde voor het fantastische en, daarmee verbonden, zijn gebrek aan diepgang. Toch spreekt uit zijn werk een directe boodschap: getoond wordt de beperktheid van het menselijke individu; zelfs de meest volmaakte ridder is zonder Gods hulp niet tegen de duivelse macht bestand. Het wonderbaarlijke, toch al een geliefd element in de Arturroman, wordt hier ingezet om boven de ratio uitgaande, religieuze dimensies te verduidelijken. De opmerking dat in de late Arturtraditie het genre wordt ‘gedoopt’ (Max Wehrli), is gezien de sterk verchristelijkende tendenties in de roman, zeker ook op de Wigalois van toepassing. Het hoogtepunt van het verhaal is de bevrijding van Korntin uit demonische dwang. De Arturridder Wigalois wordt (in navolging van Christus) ‘verlosser’ en ‘brenger des heils’. De Wigalois, aanvankelijk zeer populair (zoals de overgeleverde dertien handschriften en 23 fragmenten bewijzen), wekte in de late Middeleeuwen nog slechts een bescheiden belangstelling. Ulrich Fuetrer verwerkte het verhaal in zijn compilatiewerk Buch der Abenteuer, dat hij in opdracht van Albrecht iii van Beieren omstreeks 1475 samenstelde en waarin hij een aantal teksten uit de 13e eeuw opnam. Ook de drukkers bleken belangstelling voor de Wigalois-stof te hebben. In 1493 werd bij Johan Schönsperger te Augsburg en in 1519 bij Johannes Knoblauch te Straatsburg een prozabewerking gedrukt onder de naam Wigaleis vom Rade, een toespeling op het rad van fortuin dat de fortuinlijke held steeds bij zich draagt. In de 16e eeuw hebben nog vier andere drukken, o.a. die van de Frankfurtse uitgever Sigmund Feyerabend in het Buch der Liebe (1587), het licht gezien. De Hamburgse druk uit 1611 diende als bron voor het IJslandse volksboek (1683) en twee Deense prozabewerkingen (1656, 1732). In de gedrukte versie werd echter de oorspronkelijke problematiek van het verhaal sterk versimpeld en kwam het accent vooral te liggen op de dualiteit van ‘goed’ en ‘kwaad’. Ook in de Jiddische verteltraditie is de Wigalois-stof, in het bijzonder door de druk van Josel Witzenhausen (1610-86), drukker/uitgever te Amsterdam, onder de merkwaardige titel Widuwilt (of ook wel: Kinig Artus Hauf) bekend. Op de vraag van zijn zwangere echt- | |
[pagina 363]
| |
Arturs Ronde Tafel met eromheen tien figuren, onder wie Artur en Guinevere, de meeste gekleed in rood en wit. De vijf staande jonge vrouwen bedienen hen. Op de tafel liggen schotels, zes grote messen en een hoorn. Illustratie van de cisterciënzer monnik Jan van Brunswick in het Wigalois-handschrift uit 1372. Leiden, Universiteitsbibliotheek.
| |
[pagina 364]
| |
genote, hoe ze het kind zal noemen, antwoordt de vertrekkende Gawein: Wie du wilt (Wie du willst) - hetgeen de vrouw letterlijk opvat, wat de naam van de held oplevert. In de beeldende kunst van de late Middeleeuwen duikt het verhaal eveneens op. In het ‘Sommerhaus’ van kasteel Runkelstein in Zuid-Tirol treft men onder de talrijke fresco's die hier rond 1385 zijn aangebracht twee stroken aan met 22 (grotendeels zwaar beschadigde) afbeeldingen uit de Wigalois van Wirnt van Gravenberc. Vooral in de 19e eeuw ontstonden er bewerkingen van de Wigalois-stof. j.h. winkelman edities: Kapteyn 1926; Melzer 1973; Thomas 1977. |
|