Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdApollonius van Tyrusis de held van een antieke roman, die in een avontuurlijke afwisseling van tegenslag en geluk vrouw en dochter verliest maar uiteindelijk met hen wordt herenigd. Het origineel van de Geschiedenis van Apollonius, koning van Tyrus dateert waarschijnlijk uit de 2e of 3e eeuw n.C. De oudste bekende versies (ra en rb) van de Latijnse prozatekst Historia Apollonii regis Tyri (ha) zijn kort na elkaar rond het einde van de 5e of het begin van de 6e eeuw ontstaan. Over de daaraan voorafgaande geschiedenis van de roman zijn de meningen verdeeld; velen veronderstellen dat de Historia teruggaat op een Grieks origineel, maar getuigen daarvan zijn (nog) niet gevonden. De in de bedoelde Historia-versies behandelde motieven zijn representatief voor het genre, de hellenistische roman. De opeenhoping en verstrengeling van motieven lijken karakteristiek voor de Apolloniusroman. De hoeveelheid verhaalde feiten en gebeurtenissen is groot.
In de versie ra wordt verhaald, hoe koning Antiochus zijn beeldschone dochter tot incest heeft gedwongen, maar de rechtschapen vader speelt die zijn dochter wil uithuwelijken. Hij legt de pretendenten een halsraadsel voor. Reeds afgehakte hoofden boven de stadspoort getuigen van het grote risico, als de rijke en voorname Apollonius uit Tyrus in Antiochië komt. Hij lost het raadsel op, maar Antiochus doet alsof dat niet zo is en geeft hem dertig dagen om de goede oplossing alsnog te vinden. Naar Tyrus teruggekeerd komt Apollonius na diepgaande studie tot de slotsom dat de reeds gegeven oplossing juist is. Hij begrijpt dat zijn leven in gevaar is (Antiochus' hofmeester Thaliarchus is inderdaad al met kwade bedoelingen onderweg); hij laadt schepen vol graan en kostbaarheden en kiest 's nachts zee. Eerst komt hij in Tharsus, waar hij van zijn stadgenoot Hellenicus verneemt dat Antiochus een prijs op zijn hoofd heeft gesteld. Als zijn gastvriend Stranguilio hem vertelt dat in de stad hongersnood heerst, stelt Apollonius zijn graan beschikbaar; de dankbare burgers richten een standbeeld voor hem op. Na enige tijd vertrekt Apollonius naar de Pentapolis in Cyrene. Zijn schip vergaat in een storm en hij bereikt als enige overlevende de kust. Een visser deelt zijn eten en kleren met hem, en op diens raad beproeft de schipbreukeling zijn geluk in de stad. In het gymnasium, waar hij een bad neemt, zich zalft maar geen atleet vindt die het tegen hem op kan nemen, trekken zijn bedrevenheid in het balspel en hoofse optreden de aandacht van koning Archistrates die hem aan tafel noodt. Hij is echter geen opgewekte gast, wat leidt tot vragen van Archistrates' dochter. Apollonius doet zijn verhaal, de prinses tracht hem op te beuren met snarenspel en zang en dan demonstreert ook Apollonius zijn talent. Hij krijgt onderdak in het paleis, zodat hij de | |
[pagina 34]
| |
prinses kan onderwijzen in de schone kunsten. Ze kwijnt alras weg van smachtende liefde. Na enig misverstand (haar vader bevroedt aanvankelijk evenmin als Apollonius dat deze de uitverkorene is) wordt het huwelijk luisterrijk gevierd. Niet lang daarna brengt een schip uit Tyrus het nieuws dat Antiochus slapend samen met zijn dochter door de bliksem is gedood en dat zijn koninkrijk aan Apollonius is toegevallen. Tijdens de zeereis naar Antiochië brengt Apollonius' vrouw een dochter ter wereld, maar raakt schijndood. Onheil vrezend als een lijk aan boord is, nopen de scheepslui Apollonius haar overboord te zetten. De lijkkist spoelt na drie dagen in Efeze aan en wordt gevonden door een arts. Deze wil de vrouw de laatste eer bewijzen, maar een van zijn leerlingen ontdekt dat zij nog leeft en wekt haar levensgeesten op. De arts adopteert haar; overeenkomstig haar wens om kuis te leven wordt ze ondergebracht bij de priesteressen van Diana. Apollonius is inmiddels ontredderd in Tharsus aangekomen. Hij vertrouwt zijn kind met de min van zijn vrouw, Lycoris, toe aan de zorgen van Stranguilio en Dionysias, en laat het meisje Tharsia noemen. Hij zweert zijn haar en nagels te laten groeien tot Tharsia is getrouwd en vertrekt naar verre landen; hij belandt in Egypte. Als Tharsia veertien jaar is, overlijdt Lycoris na haar te hebben ingelicht over haar afkomst. Dionysias, aangelokt door de rijkdommen die Apollonius voor Tharsia heeft achtergelaten en geërgerd omdat haar eigen dochter Philomusia schamel bij haar stiefkind afsteekt, weet haar slaaf Theophilus zo ver te krijgen Tharsia te doden. Bij de uitvoering aarzelt hij echter. Op dat moment duiken zeerovers op die zich van Tharsia meester maken en verdwijnen. De slaaf bericht zijn meesteres dat is gebeurd wat hem was opgedragen; hij wordt niet met de beloofde vrijheid beloond. De stiefouders wenden rouw voor alsof Tharsia aan een plotselinge ziekte is bezweken en richten een grafmonument in dat voor Tharsia's graf kan doorgaan. Tharsia wordt in Mytilene bij opbod verkocht en belandt in een bordeel. Met hulp van haar eerste bezoeker Athenagoras, die ook op haar had geboden, weet zij haar maagdelijkheid te bewaren. Ze geniet algemene sympathie in de stad en kan dankzij haar goede opleiding geld voor haar eigenaar verdienen met haar voordrachtskunst. Kort na Tharsia's verdwijning uit Tharsus keert Apollonius daar terug. Dionysias en haar man vertellen hem hun verhaal en geven hem Tharsia's bezittingen terug. Na een bezoek aan het graf trekt hij zich treurend in het vooronder van zijn schip terug; hij geeft het op en wil naar Tyrus terugkeren. Een storm doet hem echter in Mytilene belanden waar de Neptunusfeesten aan de gang zijn. Hij laat zijn bemanning deelnemen; zelf blijft hij waar hij is en wil niemand zien. Athenagoras, door de bemanning bij haar feest betrokken, probeert vergeefs de vreemdeling te bewegen om aan dek te komen. Dan wordt Tharsia ontboden om hem op te beuren. Pas bij een tweede poging lijkt ze succes te hebben: de vreemdeling reageert en lost de raadsels op die ze hem voordraagt. Maar als ze denkt hem mee te kunnen tronen, weert hij haar ruw af. Nu wordt het Tharsia te veel. Ze klaagt over haar lot en vermeldt daarbij bijzonderheden waaraan Apollonius zijn dochter herkent. Hij maakt zich als haar vader bekend. Rouw en droefenis maken plaats voor vreugde, die de burgers van Mytilene delen. Athenagoras vraagt en krijgt de hand van Tharsia, de bordeelhouder belandt op de brandstapel, de stad krijgt geld voor het herstel der muren en dankbaar richten de Mytileners een standbeeld voor vader en dochter op. Dezen vertrekken met Athenagoras naar Tyrus. Nauwelijks onder zeil krijgt Apollonius in een droom opdracht naar Efeze te varen en daar in de tempel van Diana verslag te doen van zijn lotgevallen. Zo geschiedt; Apollonius' doodgewaande vrouw, inmiddels opperpriesteres, herkent haar man en dochter. | |
[pagina 35]
| |
Een laatste reis voert de herenigden via Antiochië, waar Athenagoras koning wordt in Apollonius' plaats, en Tharsus, waar de stiefouders na een proces worden gestenigd en Theophilus de vrijheid krijgt, naar Cyrene. Het is de oude Archistrates vergund nog een jaar in hun geluk te delen. Ook de visser en Hellenicus (die in Cyrene Apollonius' pad opnieuw kruist) worden beloond. Apollonius en zijn vrouw krijgen nog een zoon en ‘overlijden in vrede en op hoge leeftijd’.
Dit verhaal heeft in de literatuur voortgeleefd vanaf de late Oudheid tot in de moderne tijd. Al in de 6e eeuw vergeleek Venantius Fortunatus zijn eigen levensweg van Treviso naar Poitiers met de omzwervingen van Apollonius, en nog in de eerste decennia van de 20e eeuw was op de Cycladen een Apolloniusballade in omloop. In 1930 schreef T.S. Eliot Marina, genoemd naar Apollonius' op zee geboren dochter. In meer dan vijftien Europese talen zijn werken aan Apollonius gewijd. Opmerkelijk is het ontbreken van werken in het Zuidslavisch. Het vloeit voort uit de receptie vanuit het Latijn, dus van het Westen (in chronologische volgorde Engeland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië) naar het Noorden en Oosten (met respectievelijk het Deens en het Tsjechisch als schakels). Byzantium heeft geen rol gespeeld; het verhaal van Apollonius heeft het Nieuwgrieks bereikt via het Italiaans. Onder de werken over Apollonius bevinden zich uiteraard nogal wat min of meer getrouwe vertalingen in proza en in verzen; zij krijgen hier slechts aandacht voor zover ze de receptieroute en -fasen belichten. Innovatief is het Apolloniusverhaal vooral in de 13e/14e en in de 16e/17e eeuw gerecipieerd. De 15e eeuw is van belang door het dóórbreken van nieuwe verbreidingsfactoren, de Gesta Romanorum die het oude verhaal alsnog in een aantal talen (waaronder het Nederlands) introduceren, en de boekdrukkunst die Apollonius toegankelijk maakt voor het publiek dat hem het langst trouw is gebleven. InTitelpagina, met houtsnede, van een Delftse editie uit 1493 van het verhaal van Apollonius.
| |
[pagina 36]
| |
de 18e en 19e eeuw blijven de volksboeken al dan niet met enige aanpassing oudere werken reproduceren. Daarom eindigt dit overzicht in de 17e eeuw. De Apolloniusroman heeft zijn succes niet te danken aan één enkel thema waarop het nageslacht in de loop der tijden verschillend heeft gereageerd, of aan enkele motieven die beurtelings een centrale plaats in de receptie hebben ingenomen. Door haar beperking tot feiten en gebeurtenissen stuurt de ha haar interpretatie niet in één bepaalde richting. Van oudsher is de Apolloniusroman tegelijkertijd opgevat als een onderhoudend avonturenverhaal en als een verwijzende geschiedenis (een historisch ‘signum’). De les van het exempel varieert: nu eens is het de wisselvalligheid van de Fortuin, dan het belonen van goed en het straffen van kwaad (eventueel in het bijzonder van kuisheid en trouw, respectievelijk van incest), dan weer de gelukzaligheid die na dit tranendal wacht. Boodschap of niet, het lijkt weinig verschil te maken voor de bewerking van het verhaal. In beide gevallen blijven avontuur en liefde kernmotieven, maar zijn handeling, leefwereld en materiële omgeving aan de eigen tijd aangepast en worden contemporaine literaire conventies gevolgd. Hoewel enkele bewerkingen op hun beurt hebben doorgewerkt, is de receptie van de Apolloniusroman over het algemeen blijven berusten op de Latijnse ha. Daarvan zijn rond 115 bewaarde (en bijna veertig inmiddels verdwenen) handschriften geregistreerd. Vanaf ca. 1000 ontstaan enkele Latijnse bewerkingen. De eerste vertaling van de ha in een volkstaal, de Oudengelse Apollonius of Tyre (eind 10e/begin 11e eeuw) is ongeveer even oud als de eerste Latijnse bewerking. Zij blijft blijkens de bewaarde fragmenten dicht bij de Latijnse tekst. Wellicht is de Angelsaksische voorliefde voor raadsels daaraan debet, evenals aan het vroege tijdstip van vertaling. Elders wordt Apollonius vanaf de tweede helft van de 12e eeuw in werken in de volkstaal genoemd (o.a. door Pfaffe Lamprecht en Chrétien de Troyes); Guerau de Cabrera (ca. 1150-70) noemt hem in één adem met Alexander de Grote als een van de figuren die een troubadour behoort te kennen. Het verloop van de handeling in de tweede helft van het chanson de geste Jourdain de Blaye (12e/13e eeuw) is gemodelleerd naar die in de Apolloniusroman. Het motief ‘schijndood op zee’ komt voor in de Oudfranse Legende van Maria Magdalena (ca. 1180, schijndood bij bevalling) en de Middelhoogduitse »Orendel (ca. 1200). Omstreeks 1200 begint de reeks van bewerkingen in de volkstalen. In het 13e-eeuwse fragment van de oudste Oudfranse versie bidt Antiochus' dochter, als Apollonius het halsraadsel gaat oplossen, dat hij succes heeft; in de ha is niet onthuld wat haar beweegt. De Oudspaanse Libro de Apollonio (eerste helft 13e eeuw) is zedenles èn roman. De dichter voert de verchristelijking van het gegeven consequent door: de handeling volgend ontdoet hij haar van heidense elementen, last preekjes en parabels in, en voegt aan het slot gebeden toe. Hij laat de brave Apollonius zijn rampspoed aan zijn zonden wijten. De Apollonius von Tyrland van de Weense arts Heinrich van Neustadt (ca. 1300, ruim 20.000 verzen) vertegenwoordigt de nadagen van de ‘Aventiurenroman’. Heinrich volgt de ha tot Apollonius' vertrek naar Egypte, voorziet dan op basis van zijn grote belezenheid in het gebrek aan informatie over wat Apollonius veertien jaren lang uitvoerde, keert terug naar de ha als Apollonius naar Tharsus komt om Tharsia te halen en hervat na de hereniging van vader en dochter het interpoleren uit alle ‘matières’. Apollonius is de zich onder meer aan een reeks van vrouwen bindende, met de reuzen Gog en Magog strijdende, Henoch en Elia ontmoetende, Rome en Jeruzalem veroverende en de Ronde Tafel uitvindende titelheld van een niet zonder talent geschreven, maar plot en boodschap ontberende avonturenroman, die wil onderhouden door verbazing te wekken over een lawine | |
[pagina 37]
| |
van lotgevallen. De Ouddeense ballade Kong Apollon af Tyre (rond 1300?, drie versies) situeert de handeling in het Westen (Apollonius is koning van Napels en Antiochus houdt hof in Spiers), vereenvoudigt het verhaal door gebeurtenissen te elimineren en personen in elkaar te schuiven (er is maar één prinses), en introduceert motieven uit de folklore (de vader-magiër die de schipbreuk veroorzaakt). Onder de 14e-eeuwse Apolloniusteksten onderscheidt de zogenaamde Brusselse redactie van de Oudfranse Apollonius de Tyr in proza zich door moralisering en bijbelcitaten, die samengaan met introductie van ridderlijke elementen. In de 15e eeuw zal de zogenaamde Weense versie (manuscript uit 1459), die o.a. de Antiochus-episode breed uitspint, in creativiteit er niet voor onderdoen. In de beschrijving van Apollonius' artistieke prestaties aan het banket in Cyrene weerspiegelen deze versies wijzigingen in het muziekinstrumentarium en het voordrachtrepertoire. De 14e eeuw brengt de entree van het Apolloniusverhaal in het Italiaans: drie prozaversies (twee Toscaanse en een Toscaans-Venetiaanse) en de Cantari di Apollonio di Tiro van de Florentijn Antonio Pucci (ca. 1310-80). De Toscaanse Apollonio A, een hoofse, op pathos en op verklaring van de handeling bedachte tekst, eindigt enigszins verrassend als een sermoen met de moraal: niet wanhopen, God beloont en straft, hier of in het hiernamaals. In Pucci's Cantari besluit elke sectie met een gebed, wat toevoeging van een burlesk element niet in de weg staat (Apollonius wil voor de visser koken, maar kan de brand niet in de oven krijgen). De zangen zijn in talrijke handschriften bewaard en sinds 1486 (Venetië) vaak als volksboek gedrukt. Via Italië bereikt Apollonius tegen het einde van de 14e eeuw de Nieuwgriekse literatuur. De Diegesis polupathous Apolloniou tou Turou schijnt terug te gaan op de Apollonio A, en de 15e-eeuwse Nieuwgriekse rijmversie, die ca. 1525 in Venetië is gedrukt en drie eeuwen populair is gebleven, op Pucci. In de Diegesis wordt Tharsia na de zeereis gedoopt en haar moeder teruggevonden in het Theclaklooster in Efeze; wanneer Apollonius te horen krijgt dat zijn dochter dood is, reageert de natuur als bij de kruisiging van Christus en de handeling volgt de liturgische kalender (Apollonius komt op Witte Donderdag in Mytilene aan, de herkenning vindt plaats op Paasdag). Rond 1390 heeft John Gower een bewerking van het Apolloniusverhaal opgenomen in zijn Confessio Amantis. In boek viii onderhoudt biechtvader Genius biechteling Amans over de zevende hoofdzonde (wellust), en met name over incest. De Antiochus-episode geeft aanleiding het hele verhaal van Apollonius te doen. Als bron wordt Godfried van Viterbo genoemd (hij is niet de enige). Het kader waarin het exempel is geplaatst geeft nauwelijks aanleiding tot aanpassingen. Gower voegt niets van betekenis toe. De boodschap wordt expliciet geformuleerd: Apollonius is een voorbeeld voor alle minnaars en Antiochus' lot laat zien dat incest door God wordt gestraft. Vanaf de 15e eeuw vergroten de Gesta Romanorum Apollonius' bekendheid. Het succes van deze exempelverzameling (ontstaan in het begin van de 14e eeuw) heeft dan inmiddels geleid tot het circuleren, onder de naam Gesta Romanorum, van vele, van elkaar verschillende collecties verhalen. In een aantal daarvan heeft de ha mettertijd een plaats gekregen. De receptie van de ha (met enkele, soms subtiele bijstellingen) via de Gesta Romanorum begint in Duitsland met Die hystory des Küniges Appollonii (ca. 1460) van Heinrich Steinhöwel (1412-82, arts in Ulm), die overigens alleen Godfried van Viterbo als (inderdaad herkenbare) bron noemt. Dit is de eerste gedrukte volkstaalversie (1471) van de ha; zeer vaak herdrukt (vóór 1556 minstens tienmaal, in 1601 in Nederduitse vertaling) is zij tot in het midden van de 17e eeuw volksboek geweest. In Nederland, dat voor de Latijnse ha een primeur heeft gehad (editio princeps, vermoedelijk in 1474 bij Ketelaer & De Leempt in Utrecht), betekent de druk van | |
[pagina 38]
| |
Die Gesten of gheschienissen van Romen (Gouda 1481) de introductie van de Apolloniusroman (direct vanuit het Latijn) in de volkstaal (herdrukken 1483 en 1484, ook onder de titel Die hystorien ghetogen uten gesten ofte croniken der Romeyen). In 1493 verschijnt in Delft het volksboek Die schoone ende die suuerlicke historie van Apollonius van Thyro, met een vrijwel letterlijk uit Die Gesten overgenomen tekst (geen herdruk bekend). Ook in Spanje wordt een letterlijke vertaling van het Apolloniushoofdstuk uit de Gesta Romanorum gedrukt (Hystoria de Apolonio, 1488) en in Frankrijk volgt op Le violier des histoires romaines (1521), waarin Apollonius met een martelaar gelijk wordt gesteld, een aparte uitgave van het Apolloniushoofdstuk, vrij bewerkt door Gilles Gorrozet (Histoire du roy Apolonius prince de Thir, 1543). Voorts hebben de Gesta Romanorum bijgedragen tot de Hongaarse bewerking van het Apolloniusverhaal (toegeschreven aan F.M. Bogáti, 1591) en de stof geleverd voor het Deense volksboek (ca. 1595, herdrukken tot in de 19e eeuw), dat tot in de 17e eeuw in het Zweeds en het IJslands is vertaald. Uniek is de gang van zaken in het Slavische taalgebied. De bestaande, nogal vrije Tsjechische ha-bewerking Apollon, král Tyrsky (midden 15e eeuw) is eerst als zelfstandig werk in het Pools vertaald, vervolgens in de Poolse vertaling van de Gesta Romanorum opgenomen (oudste bewaarde druk 1543) en deze is tegen het einde van de 17e eeuw in het Russisch vertaald. Deze verbreiding van het verhaal wordt in de 16e eeuw gevolgd door een nieuwe reeks van bewerkingen. Apollonius verschijnt op het repertoire der Meistersinger, bij Hans Sachs (Der könig Apollonius im Bad, 1553: de Pentapolis-episode) en Michael Vogel (Geschichte von Apollonius, 1563). Zeer vrije bewerkingen worden opgenomen in collecties: Juan de Timoneda (El Patrañuelo, 1567) verandert bijna alle namen en voegt episoden toe waarin Politania (= Tharsia) nieuwe avonturen beleeft; François de Belleforest (Histoires Tragiques, voorwoord uit 1582) voorziet zijn van humanistische belangstelling getuigende versie van een inleiding over de verbreiding van incest sinds de zondeval en over de rol die de Fortuin en het gebruik van kennis in het verhaal spelen. Haar literaire hoogtepunt beleeft de Apolloniusreceptie in het begin van de 17e eeuw in Engeland. Het is vooral voorbereid door Gower en de bewerking van de Gesta Romanorum-versie van Lawrence Twine (The Patterne of Painefull Adventures, ca. 1576, herdruk 1607), die gekenmerkt wordt door ingelaste kanttekeningen over ‘the incertaintie of this world and the fickle state of mans life’. In 1608 verschijnt The Painefull Adventures of Pericles Prince of Tyre van George Wilkins en in het jaar daarna beleeft de Shakespeariaanse Pericles, Prince of Tyre zijn première. Over de relatie tussen deze twee werken bestaat nog steeds meningsverschil. Wilkins noemt zijn roman, die sporen van bewerking van een toneelstuk draagt, ‘het ware verhaal... zoals het onlangs werd gepresenteerd door de dichter John Gower’. In de Pericles, waarin naast Shakespeare (die getuige het slot van The Comedy of Errors het Apolloniusverhaal heeft gekend) ook anderen de hand lijken te hebben gehad, fungeert Gower (een van de bronnen) als koor en beschrijft hij, begeleid door mime, vóór elk der vijf bedrijven gebeurtenissen die niet in de handeling worden uitgebeeld. In beide werken leert de held zijn prinses kennen als hij deelneemt aan een toernooi ter gelegenheid van haar verjaardag. Ze hebben verder de nieuwe namen en een aantal ontleningen aan Twine gemeen, maar Wilkins blijft dichter bij Twine. Wilkins' Adventures en de Pericles hebben het Apolloniusverhaal in een laatste nieuw genre geïntroduceerd. In Nederland zien de Twee Tragicomedien in prosa, d'eene van Apollonius Prince van Tyro, ende d'ander van den zelven, ende van Tarsia sijn Dochter van Pieter Bor Christiaensz. (drukken in 1619 en 1634) en het treurspel Apollonius, Koning van Tyrus van Daniel Lingelbach (1662), dat afgezien van enkele namen niets met het Apollonius- | |
[pagina 39]
| |
verhaal van doen heeft, het licht. In Frankrijk is het genre vertegenwoordigd door Bernier de la Brousse (Les heureuses infortunes, 1618) en Balthasar Baro (Le prince fugitif, 1649). Nadien wordt de Pericles nog door George Lillo bewerkt (Marina, 1738) en verschijnen nog nieuwe vertalingen (in 1710 die van Antoine Louis le Brun, waarvan in hetzelfde jaar een Nederlandse versie bij Isaac Trojel in Amsterdam is gedrukt). Maar het echte domein van wat Ben Jonson in 1631 een ‘mouldy tale’ noemde, zijn dan al lang volksboek en volksverhaal. Afgezien van snijwerk op een 11e-eeuwse damschijf (Fürstliches Hohenzollernsches Museum, Sigmaringen) is het Apolloniusverhaal uitsluitend afgebeeld in handschriften en oude drukken. Verlucht zijn manuscripten van de ha, de Oudfranse Apollonius de Tyr in proza en Heinrich van Neustadts Apollonius von Tyrland. Van de drukken verdienen vooral Steinhöwels volksboek om zijn vele, en Le romant de Appollin roy de Thir (Genève 1482) om zijn levendige houtsneden de aandacht. l.j. engels edities: Archibald 1991; Kortekaas 1982 en 1984. |
|