Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdopbouwformuleTerm uit de codicologie en de analytische bibliografie-1 voor de formule waarmee de opbouw van een codex of van een exemplaar-1 van een druk of oplage wordt weergegeven, m.a.w. hoeveel bladen er in dat bepaalde exemplaar aanwezig zijn. De opbouw- of katernformule wordt ook wel collatieformule genoemd, maar – zeker in de analytische bibliografie – kan men deze laatste term beter reserveren voor de opbouw van de ideal copy. Codicologie en analytische bibliografie hanteren verschillende formules. Binnen de codicologie wordt meestal de zgn. katernformule van Löffler gebruikt, waarin het aantal dubbelbladen per katern wordt aangeduid met een Romeins cijfer en het aantal katernen met een Arabisch cijfer. Doorgaans voegt men tussen ronde haken het subtotaal der bladen (blad-2) toe. Toegevoegde of ontbrekende bladen worden weergegeven met een plus- of minteken, bijv. 3V (30) + I (32) geeft de opbouwformule van de Ferguut-codex (Leiden, UB, Ltk. 191), nl. 3 quinio's die tezamen 30 folia bevatten plus één bifolium, wat het totale aantal bladen op 32 brengt. Zou in het bovengenoemde voorbeeld één blad uit het derde katern verwijderd zijn, dan zou de formule luiden: 2V (20) + V-1 (29) + I (31). De opbouwformule in de analytische bibliografie wordt voorafgegaan door de aanduiding van het bibliografische formaat van het desbetreffende boek. Ze bestaat uit een opgave van het aantal katernen en d.m.v. een bovengeschreven cijfer het aantal bladen per katern. Tussen haakjes worden toegevoegde, vervangende (cancel) of ontbrekende bladen aangegeven met resp. +, ± en -, en na een ‘$’-teken het aantal bladen dat per katern gesigneerd is. Toegevoegde bladen in het voorwerk worden aangeduid met ‘π’; in het hoofdwerk met ‘χ’, bijv. 8o: *8(±*2) π4 A-E8 F8(-F8) G-K8 L8(L6+χ) M-Y8 Z4 [$5 (- *1, *2, A1; + B6); Z4 $3]. Dit betekent: dit exemplaar van de desbetreffende octavo-druk telt 192 bladen, nl. een katern van acht gesigneerde en een katern van vier ongesigneerde bladen in het voorwerk + 22 katernen van acht bladen (de letters J, U en W worden in het bibliografische alfabet niet gebruikt) en een katern van vier bladen in het hoofdwerk; in het voorwerk is het tweede blad van het asterisk-katern een cancel; in het F-katern ontbreekt het laatste blad; in het L-katern is tussen het zesde en zevende blad een extra niet-gesigneerd blad toegevoegd; alle katernen zijn tot en met het vijfde blad gesigneerd, behalve het Z-katern dat slechts drie gesigneerde bladen heeft; op de eerste twee bladen van het asterisk-katern is geen katernsignatuur geplaatst evenals op het eerste blad van het A-katern; een extra signatuur daarentegen bevindt zich op blad 6 van het B-katern. Lit: betreffende codicologie: W.Gs Hellinga & P.J.H. Vermeeren, ‘Codicologie en filologie’ in Spiegel der Letteren 6 (1962), p. 312-316 J.M.M. Hermans & G.C. Huisman, De descriptione codicum (19813), p. 25-28 betreffende analytische bibliografie: W.W. Greg, ‘A formulary of collation’ in The Library, 4th series, 14 (1934), p. 365-382 F. Bowers, Principles of bibliographical description (1949), p. 196-254 W.W. Greg, A bibliography of the English printed drama to the Restoration, dl. 4 (1959), p. I-CLXXIV M.J. Pearce, A workbook of analytical & descriptive bibliography (1970), p. 73-95 Ph. Gaskell, A new introduction to bibliography (19742), p. 328-332 P.J. Verkruijsse, Mattheus Smallegange (1624-1710) (1983), p. 43-44.
|