Alle de brieven. Deel 15: 1704-1707
(1999)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdBrief No. 252
| |||
Gepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Beschrijving van raderdiertjes die afkomstig waren van wortels van kroos, met hun raderorgaan. Beschrijving van de beweging van de trilharen. Parasitering van raderdiertjes door een kleine worm. Speculatie over de manier waarop raderdiertjes zich verticaal in het water bewegen. Tot leven brengen van in rusttoestand verkerende raderdiertjes. Bevestiging van de opvatting dat zeewater dat door een storm op het land terechtkomt dit vruchtbaarder maakt. | |||
Figuren:Ga naar margenoot+De belettering van fig. 5 is in zwarte inkt. | |||
Opmerkingen:Bij Vandevelde is de brief abusievelijk gedateerd op januari 1705. Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2035, Early Letters L.3.70; 7 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 6 december 1704 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 11, blz. 59). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 249 van 22 juli 1704, in dit deel. | |||
Letter No. 252
| |||
Published in:
| |||
Summary:Description of rotifers which originated from roots of duckweed, with their ciliated disc. Description of the ciliary action. Rotifers being parasitized by a small worm. Conjecture on the way in which rotifers move vertically in water. Bringing rotifers, which were in a state of rest, to life. Confirmation of the theory that sea water, which through a storm ends up on land, makes this more fertile. | |||
Figures:Ga naar margenoot+The letters in fig. 5 are in black ink. | |||
Remarks:In Vandevelde the letter has been mistakenly dated in January 1705. A contemporary English translation of the letter in manuscript is to be found in London, Royal Society, MS 2035, Early Letters L.3.70; 7 folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 6 December 1704 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 11, p. 59). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 249 of 22 July 1704, in this volume. | |||
Delft desen 4e Novemb. 1704.
Aan de Hoog Edele Heeren.
Mijn laaste Onderdanigste aan UE. Hoog Edele Heeren, is geweest, den 16e Septmb. laast ledenGa naar voetnoot1, die ik wil hoopen dat sal ontfangen zijn. Mijn geringe aan teekeninge, die ik goet gedagt hebbe te laten toe komen, sijn dese volgende. Ik hebbe voor desen geseijt, en het heeft ook door gaansGa naar voetnoot2 bij mij vast gestaan, dat wanneer ik bevond, dat ik in mijne ontdekkinge quam te dwalen, dat ik van soo danige misslagen, seer gaarne belijdenis zoude doen. Ga naar margenoot+Tis nu sulks, dat ik in mijn Brief vanden 25. dcmb. 1702Ga naar voetnoot3 kome te seggen, dat de DierkensGa naar voetnoot4 aldaar met fig: 8. abc. vast gehegt sijnde aan een worteltje van een Eende kroosje werd aan gewesenGa naar voetnoot5 twee raderkens uijt het lighaam waren brengendeGa naar voetnoot6. Seker CuriuesGa naar voetnoot7 Heer die de beweginge vande Raderkens, met groote op merkingeGa naar voetnoot8 hadde gesien, versogt mij, dat wanneer ik gelegentheijt hadde, om hem die verwonderens waardigeGa naar voetnoot9 ommeloop van raderkens, nog eens te mogen beschouwenGa naar voetnoot10. | |||
Delft, the 4th of November 1704.
To the Very Noble Sirs,
My last most humble letter to Your Honours, was that of the 16th of September lastGa naar voetnoot1; I hope it will have been received. My modest notes, which I have thought fit to let you have, are the following. I have said before, and I have also always been convinced of it, that when I found I had erred in my discoveries, I should gladly confess such errors. Ga naar margenoot+Now the fact is that in my letter of 25 December 1702Ga naar voetnoot2 I said with regard to the animalcules designated there in Fig. 8 by abc, being attached to a small root of a duckweed plant, that they thrust two little wheels out of their bodyGa naar voetnoot3. A certain interested gentleman, who had observed the motion of the wheels with great attention, asked me whether, if I had an opportunity to show him that wonderful rotation of the wheels once more, he might see them again. | |||
Ik hebbe dan inde maant van julij verscheijde Eende kroostGa naar voetnoot11, in een Aerde pot, uijt het water, soo als het geseijde met de stroom door de stad wierde gevoert, laten op scheppen, en mijn selven verscheijde vande verhaalde Dierkens, ende dat op verscheijdeGa naar margenoot+ tijden, mij voor het gesigt gebragt, als hier met fig: 1. ABCDEFG. werd aangewesenGa naar voetnoot12, sijnde ABG het kookertje, waar in sig het Dierke met een weijnig beweginge, die men het kroosje aandoet sigGa naar voetnoot13 plaast, en kort daar aanGa naar voetnoot14, het lighaam soo verre uijt brengt, als met BCFG. werd aangewesen, ende dan twee verbeeldeGa naar voetnoot15 raderkens hier met CDEF. werd aangewesen, waar aan men de verbeelde twee radersGa naar voetnoota alsGa naar voetnootb CDEF sijn afgebeeld, wel voor twee raderkens soude aan sien, jaGa naar voetnoot16 met groote Assurantie soude seggen, dat het twee ommeloopendeGa naar voetnoot17 raderkens waren. Ga naar margenoot+Maar als wij het Dierke soo voor het gesigt konden brengen, dat wij de raderkens niet voor een gedeelte, (als hier werdenGa naar voetnoot18 vertoont,) maar deselve volkomentlijk in haar geheel besagen, bleek ons, dat wij in onse voorgaande waarneminge quamen te dwalen; want nu sagen wij, dat het geen twee bijsondereGa naar voetnoot19 raderkens waren, maarGa naar voetnoot20 een ende deselve om loop volbragten. Om nu een beter bevattinge vande twee verbeelde raderkens te hebben, hebbe ik den Teijkenaar, het selvige wat grooter laten teijkenen, als hij het quam te sien. Ga naar margenoot+Fig: 2. HIKLM. verbeeld het geseijde raderwerk, waar in de om loop geschiet, van H na I. ende soo vervolgens van I na K, ende soo van K na LMGa naar voetnoot21. | |||
In the month of July I ordered several duckweed plants to be scooped up in an earthen pot from the water, such as they were carried along with the current through the town, and I placed several of the said animalcules before my eyes, at different times,Ga naar margenoot+ as shown here in Fig. 1 by ABCDEFGGa naar voetnoot4, ABG being the little tube in which the animalcule places itself when some movement is imparted to the duckweed plant and from which shortly afterwards it thrusts out its body as far as BCFG, and then one sees two supposed wheels, here designated by CDEF, which one might take to be little wheels, nay, of which one would say with great assurance that they were two rotating little wheels. Ga naar margenoot+But when we could place the animalcule before our eyes in such a way that we saw the wheels not partially (as shown here), but completely, we found that we erred in our preceding observation; for now we saw that they were not two separate wheels, but that they performed one and the same rotation. Now in order to have a clearer understanding of the two supposed wheels, I ordered the draughtsman to draw them somewhat larger than he saw them. Ga naar margenoot+Fig. 2. HIKLM represents the said wheels, in which the rotation proceeds from H to I, and further from I to K, and from K to L and from L to MGa naar voetnoot5. | |||
Ik hebbe mij veel maal in twijfeling gestelt, namentlijk of ik mij wel volkome konde versekerenGa naar voetnoot22, dat die ordentelijke, en verwonderens waardigeGa naar voetnoot23 ommeloop soo geschiede, als ik en veel Heeren, die ik het selve hebbe laten sienGa naar voetnoot24, dog ik hebbe mij ten genoegenGa naar voetnoot25 konnen versekeren, dat die ommeloop soo volbragt wierde, ende alsooGa naar voetnoot26 ik veel maal, om mijn selven te voldoen, soo danige Eende kroosjens, aan welkers worteltjens de geseijde Dierkens geplaast waren, hebbe verworpenGa naar voetnoot27, ende weder andere Dierkens, mijn selven hebbe voor de Oogen gestelt, soo hebbe ik een ende deselve uijtGa naar margenoot+ komst gesien, alleen met dit onderscheijt, dat de inwendige bogten in fig: 2. met K en M aan gewesen, op verre na soo in wendigGa naar voetnoot28 niet en waren. Ga naar margenoot+Onder de geseijde waar neminge quam een Dierke mede aan een Eende kroostGa naar margenoot+ wortelken te voorschijn, als met fig: 3. NOPQRST. werd aangewesen, sijnde N dat deel, dat aan het kroost worteltje was vast gehegt. Dit Dierke hadde sijn kookertje ofte huijsje uijt ronde bolletjens als hier met NOT werd af gebeeld, en welk maaksel mij noijt en was voor gekomenGa naar voetnoot29. Wanneer nu dit Dierke het gedeelte van sijn lighaam, als van O. tot P. uijt desselfs hoorns gewijseGa naar voetnoot30 deel hadde gebragt, bragt den selven uijt sijn lighaam, het verwonderensGa naar margenoot+ waardige werktuijgGa naar voetnoot31, dat in vier rondagtige deelen bestond, als hier fig: 3. met PQRS. daar drie vande vier volkome waren te sien, en het vierde maar een weijnig tegen over T. werd aan gewesen. Alle dese tants en raders gewijseGa naar voetnoot32 deelen, liepen mede van P na Q. ende soo door R na S. Na dat ik eenige tijd, met naeuwkeurige op merkinge, dit geseijde Schepsel hadde beschouwt, ontboode ik den Teijkenaar, om het selvige soo danig af te teijkenen, alsGa naar margenoot+ hij het op die tijd, quam te sien, en na sijn vermogen met fig: 3. werd aan gewesenGa naar voetnoot33. | |||
I have often been in doubt, to wit whether I could really be sure that this regular and wonderful rotation took place as it appeared to me and many gentlemen to whom I showed it, but I could assure myself sufficiently that this rotation took place in this way. And although, in order to satisfy myself, I frequently threw away such duckweed plants on whose roots the said animalcules were placed, and placed other animalcules again before my eyes, I found one and the same outcome, the only difference being thatGa naar margenoot+ the internal bends designated in Fig. 2. by K and M were not by any means as indented. Ga naar margenoot+During the said observations an animalcule appeared on a duckweed root, asGa naar margenoot+ shown in Fig. 3 by NOPQRST, N being the part that was attached to the duckweed root. The little tube or case of the animalcule consisted of round bubbles, as represented here by NOT, a structure which I had never seen beforeGa naar voetnoot6. When this animalcule had thrust the part of its body from O to P out of its hornshaped part, it thrust out of its body the wonderful organ, which consisted of fourGa naar margenoot+ roundish parts, as shown here in Fig. 3 by PQRS, three of which four parts were visible completely, while the fourth is shown only slightly over against T. All these parts resembling toothed wheels also moved from P to Q, and then on via R to S. After I had very attentively observed the said creature for some time, I sent for the draughtsman to draw it in the way he saw it at that moment and he pictured it as bestGa naar margenoot+ he could in Fig. 3. | |||
Ga naar margenoot+Nu quam het Dierke ook wel eens voor het gesigtGa naar voetnoot34, dat hij de vier rondagtige deelen in hare volkomentheijtGa naar voetnoot35 sag, waar op ik ordonneerde, dat den selven het raders gewijse maaksel, grooter in sijn ommetrek soude af beelden, als het den selven quam te sien, op dat men de verbeeldingeGa naar voetnoot36 van soo een wonderlijke, en onbegrijpelijke lange om loop, ja selfs tot moe werdens toeGa naar voetnoot37, met alle sijn tantwerkGa naar voetnoot38 beter soude konnen bevattenGa naar voetnoot39. Ga naar margenoot+Fig: 4. ABCDEFGHIKLM. verbeeld het werktuijg, in fig: 3. voor het meerendeelGa naar margenoot+ met PQRS aan gewesen, waar in wij het geseijde rader en tants gewijse deel hebben sien loopen, van ABC. tot in D. ende weder van daar tot in EFG. ende soo vervolgens den geheelen om loop, en alsoo ik het verhaalde vermakelijkeGa naar voetnoot40 schepsel in't water, soo als het aan het worteltje van het kroosje was vast gehegt, eenige dagen voor het Vergroot glas liet staan, nam ik de gelegentheijt waar, dat ik het selfde aan twee bijsondere Heeren, die het sagenGa naar voetnoot41, niet als met de grootste verwonderingeGa naar voetnoot42, soo een onbegrijpelijk ommeloop beschouwden, en wanneer men een sagte en schielijke beweginge aan het Dierke verwekte, soo bragt het schielijk sijn om loopende werktuijg in sijn lighaam, ende daar op het gantse lighaam, in sijn hoornsGa naar voetnoota gewijse deel, soo dat wij niet als hetGa naar margenoot+ hoorns gewijse deel fig: 3 met NOT aan gewesen quamen te sien, dog kort daar na bragt het Dierke het gedeelte van sijn lighaam OPQRST weder te voorschijn, ende de beweginge ging als te vooren. Soo ijemant genegen was, dese mijne ontdekkinge na te speuren, soo moet men agt geven, dat men eende kroosjens uijt kiest, die lange wortels hebben, want aan de kleijne worteltjens van jong kroost en hebbe ik die noijt ontdekt, nog ook aan de Worteltjens, schoon die groot sijn, ende met ruijgte sijn beset, en als aan de bedervende kant sijnGa naar voetnoot43, gelijk ik inde begin vande maant Augustij, al veel hebbe gesien, als mede moet den selven het niet verveelen, schoon hij 10. ofte 20. worteltjens van kroosjens beschout, en geen vande verhaalde Dierkens ontdektGa naar voetnoot44, gelijk mij is geschiet, dat ik meer dan 25. kroosjens beschoude, en geen vande verhaalde Dierkens ontdekte, en wel in tegendeel hebbe ik aan een kroosje sijn worteltjeGa naar voetnoot45, drie Dierkens gesien. | |||
Ga naar margenoot+Now the animalcule sometimes also came before his eyes in such a way that he saw the four roundish parts as a whole, upon which I ordered him to draw the structure resembling wheels larger in its circumference than he saw it, in order that one might comprehend the better the picture of such a wonderful and inconceivably long rotation, nay so as to tire one, with all its tooth-workGa naar voetnoot7. Ga naar margenoot+Fig. 4. ABCDEFGHIKLM represents the organ largely shown in Fig. 3 by PQRS, in which we saw the said toothed wheels moving from ABC to D and from there again to EFG, and so on throughout the rotation; and since I left the said fascinating creature in the water, such as it was attached to the root of the duckweed, standing for some days before the magnifying glass, I took the opportunity to show it to two gentlemen separately, who, when they saw it, contemplated this inconceivable rotation with the greatest admiration. And when a gentle and sudden movement was imparted to the animalcule, it suddenly withdrew its rotating organ into its body, and then the wholeGa naar margenoot+ body into its horn-like part, so that we only saw the horn-like part shown in Fig. 3 by NOT. But shortly afterwards the animalcule thrust out again the part OPQRST of its body, and the rotation proceeded as before. If anyone should be inclined to investigate my discovery, he should see to it to choose duckweed plants having long roots, for I never discovered (these animalcules) on the short roots of young duckweed plants, nor on such of the roots as are long indeed, but covered with accretions and tending to decay, as I already saw many in the beginning of the month of August. Nor must such a person be annoyed if, though he observes 10 or 20 roots of duckweed plants, he does not discover any of the said animalcules, as happened to me when I observed more than 25 duckweed plants and discovered none of the said animalcules, while on the other hand I saw on the root of one duckweed plant three animalcules. | |||
Ga naar margenoot+Vorders was in mijn glas, daar een Eende kroosje met der selver wortelkens was op geslooten, een Dierke dat vande lengte was, als een derde deel van een duijmGa naar voetnoot46, en wat dikker als een kroost worteltje, welkers lighaam voor het meerendeel seer helder was, alleen met dit onderscheijt, dat door het gantsche lighaam een darm was loopende, die op veele plaatsen gekrinkelt was, en wat na het hooft, was een grooter ronte, dat ik mij in beeldeGa naar voetnoot47 de Maag te sijn; dese darm was door gaans besetGa naar voetnoot48 met spijs, die het Dierke vande worteltjens, of wel de uijt wassende deeltjens die aan de worteltjens waren, was af eetende, en alsoo het voorste gedeelte van het hooft, met een lange en spits toe loopende hoornagtige uijt steekende deel was versien, soo stond de mont een weijnig binnewaart, daar het onderste vande buijk begint, over een komende met de plaatsinge vande mont vande stuurGa naar voetnoot49. Dese geseijde darm gevolt sijnde met spijs, was in een geduijrige beweginge, die ik een toe nijpinge noem, om de Chijl dusGa naar voetnoot50 voort te stooten, ende te verbrijselenGa naar voetnoot51, en bij aldien den darm met geen spijs hadde gevolt geweest, die de door schijnentheijt belette, ik soude de menigvuldige ledekens, die de graat, ofte beenagtig deel hadde, beter gesien hebbenGa naar voetnoot52. | |||
Ga naar margenoot+Further in my glass tube in which a duckweed plant with its roots was enclosed, there was an animalcule the length of the third part of an inchGa naar voetnoot8 and somewhat thicker than a duckweed root, the greater part of whose body was very transparent, but with the only difference that an intestine ran through the whole of the body, which intestine was wrinkled in many places, and somewhat near to the head there was a greater bulge, which I assumed to be the stomach. This intestine was completely filled with food, which the animalcule was eating off the roots or the excrescences on the roots. And since the front part of the head was provided with a long and tapering horny protruding part, the mouth was turned slightly inwards, where the bottom of the belly begins, resembling the location of the mouth of the sturgeonGa naar voetnoot9. The said intestine, filled with food, was in a constant movement, which I call a contraction, in order thus to push on and crush the chyle, and if the intestine had not been filled with food, which prevented its transparence, I should have seen better the numerous segments of the bone or bony partGa naar voetnoot10. | |||
Ga naar margenoot+Den derden dag, dat dit Dierke op geslooten hadde geweest, sag ik dat een lang en dun wormke, dat ik oordeelde wel duijsent maal kleijnder te sijn, als het verhaalde Dierke, voor een gedeelte in het lighaam was in geboort, en soo veel mij bleek, arbeijde het Wormke om gans in te dringen, ende des anderen daags smergens vernamGa naar voetnoot53 ik dat het bij na, int lighaam was in gedrongen, ende des avonts soo danig, datter niet als een kleijne uijt puijlinge was over gebleven, en doen sag ik ook, dat ter plaatze daar het Dierke was in gedrongen, de darm voor een gedeelte als sonder spijs, en beweginge was, daarGa naar voetnoot54 anders onder en boven die plaats, nog eenige beweginge inde darm was, ende den vijfden dag, sag ik dat nog een wormke in het lighaam van het Dierke sogt in te dringen, waar door het selvige een groote beweginge met sijn lighaam maakte, ende dusGa naar voetnoot50 sig van sijn Viand ontlaste, en kort daar na, sag ik geen meerder beweginge inde darmen, soo dat ik vast steldeGa naar voetnoot55, dat de doot naderde, en van die tijd af verliet deselve het kroost worteltje, en plaaste sig aan het glas, en weijnig tijd daar na sag ik dat het doot opGa naar voetnoot56 gront lag, soo dat ik vast stelde, dat dit Dierke sijn doot veroorsaakt was, door het Dierke dat in sijn lighaam was in gedrongen, ende de darm aldaar ter plaatze soo geschondenGa naar voetnoot57, dat buijten beweginge gebragt sijnde, de gantsche stilstant vande darm daar op heeft gevolgtGa naar voetnoot58. Ga naar margenoot+Het geene mij verwonderens waardig voor quam, dat was, dat ik onder verscheijde soorten van kleijne Dierkens, drie Dierkens int water sag, welkers lighame ontrent de dikte van een hair van ons hooftGa naar voetnoot59 was, en wel tien maal soo lang waren. Dese Dierkens waren soo doorschijnende, dat ik int eerst meende dat het verwisselde huijtjensGa naar voetnoot60 van dierkens waren, want men sag niet als een seer kleijn gedeelte ontrent het hooft, en het agterlijf, dat niet door schijnende was, en dat deel dat ik voor den darm aan sag, dat was voor een kleijn gedeelte, een weijnig na den geeleGa naar voetnoot61, en ze hadden voor aan het hooft, twee als seer kromme klaeuwtjensGa naar voetnoot62 en aan het agterlijf hadde het eenige door schijnende hairtjensGa naar voetnoot63. | |||
Ga naar margenoot+On the third day that this animalcule had been enclosed I saw that a long and thin little worm, which I judged to be a thousand times smaller than the said animalcule, had insinuated itself partly into the body, and as far as it appeared to me, the worm tried to penetrate it completely. And the next morning I saw that it had almost penetrated into the body, and in the evening so far that only a small protrusion was left. And then I also saw that in the place where the animalcule had been penetrated, part of the intestine was without food and movement, while elsewhere, above and below that place, there was still some movement in the intestine. And on the fifth day I saw that another worm tried to penetrate into the body of the animalcule, as a result of which it made a great movement with its body and thus got rid of its enemy. And shortly afterwards I saw no longer any movement in the intestine, so that I was firmly convinced that death was approaching. And from that time on it left the duckweed root and placed itself against the glass; and a short time after this I saw that it lay dead on the bottom, so that I was sure that the death of this animalcule had been caused by the animalcule which had penetrated into its body and because the intestine had been damaged so badly in that place that, when it had been arrested there, the complete arrest of the movement of the intestine had followed. Ga naar margenoot+What seemed amazing to me was that among different kinds of small animalcules I saw in the water three animalcules whose bodies had approximately the thickness of a hair from our headGa naar voetnoot11 and which were about ten times longer. These animalcules were so transparent that at first I thought that they were cast-off skins of animalcules, for one saw only a small part about the head and the abdomen which was not transparent. And the part I took to be the intestine was yellowish for a small part, and at the front of the head they had as it were two very crooked little claws and on the abdomen there were some transparent hairsGa naar voetnoot12. | |||
Ik hebbe dese Dierkens verscheijde dagen agter een beschouwt, en hoe naeuw ik toe sag, soo hebbe ik door gaansGa naar voetnoot64 gesien, dat ze zoo nu als dan hare lighame seer vaardigGa naar voetnoot65, ende dat maar als in een punct des tijtsGa naar voetnoot66, waren slangs gewijse bewegende, ende dus na de eene ofte de andere kant, hare lighame waren verplaatsende, en hoe menigmaal ik dese Dierkens besag, soo en hebbe ik noijt gesien, dat ze aan de kroost worteltjens, ofte aan het glas stil saaten, maar door gaansGa naar voetnoot2 int water sweefden. Na welke tijd ik dan weder geen de minste beweginge aan hare lighame soo inwendig als uijt wendig konde bekennen, in welke tijd de Dierkens hare lighameGa naar voetnoot67 sedigGa naar voetnoot68, nu na om hoog ende dan weder na om laag gebragt wierden, dat mij seer vreemt voor quam, om dat ik als gesegt is, geen de minste beweginge, aan hare lighame konde gewaar werden, daar nogtansGa naar voetnoot69 stel ik vast, een beweginge hoe gering dat ze ook mag wesen aan een lighaam moet zijn, sal het inde tijd van een Pols slag 2. à 3.Ga naar voetnoot70 nu na de gront, en dan weder na om hoog, ende datGa naar voetnoot71 int water gebragt werden. Want onmogelijk is het ons, een lighaam toe te stellenGa naar voetnoot72, dat int water sal drijven, sonder dat het na de gront zakt, ofte dat het tegen de boven vlakte van het water sig plaast, en schoon wij vermogen haddenGa naar voetnoot73 (dat ik niet en denk) een lighaam toe te stellen, dat even stof swaar wasGa naar voetnoot74 als het water is, soo soude het nogtans de plaats die wij het gaven niet konden behouden, na de maal het water door warmte, en minder warmte, een hoe grootheijt van plaats begrijptGa naar voetnoot75, en bij gevolg dan, (dat ik ondoenlijk stel) moet een lighaam dat een plaats int water behout, sonder te sinken, ofte om hoog te drijven, met een weijnig warmte, om datGa naar voetnoot76 in sulken geval, een grooter plaats beslaat, het lighaamGa naar voetnoot77 na de gront sakken, kort om, wij hebben redenen om met onse gedagten als verstomt te staan, als wij sulke schepsels ontmoetenGa naar voetnoot78. | |||
I observed these animalcules for several days on end, and however accurately I looked, I always saw that they moved their bodies now and then very nimbly in a serpentine movement in a split second, and thus moved their bodies towards one side or the other. And however frequently I looked at these animalcules, I never saw them sitting motionless on the duckweed roots or on the glass, but they always floated in the water. Afterwards again I could not perceive the least movement in their bodies, either inwardly or outwardly. At this time the bodies of the animalcules were moved quietly now upwards and then downwards again, which appeared very strange to me because, as I said, I could not perceive the least movement in their bodies, while after all I firmly believe there must be some movement, however small, in a body if it is to be moved in 2 or 3 pulses now towards the bottom and then upwards again, and that in the water. For it is impossible for us to make a body that will float in the water without sinking to the bottom or moving towards the surface of the water. And even if we could (which I do not think) make a body which had the same specific gravity as water, still it would not be able to keep the place we gave to it, since water occupies a given volume according to its being warmer or less warm, and consequently (which I am sure is impossible) a body which keeps a place in the water without sinking or floating to the surface when it becomes a little warmer, because in such a case it takes up more space, must sink to the bottom; in short, we have reason for our thoughts to be amazed when we come across such creaturesGa naar voetnoot13. | |||
Of het eenigste dat ik mij daar ontrent kan in beeldenGa naar voetnoot79, is dat soo danig Dierke eenige lugt in sijn lighaam heeft, die nu metGa naar voetnoot80 sijn lighaam, eenige nijpinge toe te brengen, een weijnig vande fijne stoffe, die onder de lugt isGa naar voetnoot81, soo die int lighaam beslooten is, daar uijt stoot, waar door dan het Dierke na de gront moet sakken, en dan weder het lighaam vande persinge bevrijd, waar door dan weder een weijnig meerder fijne stoffe, bij de beslootene lugt gebragt werdendeGa naar voetnoot82, het Dierke sonder dat het eenige beweginge doet, na de hoogte int water gebragt werd. Ga naar margenoot+DatGa naar voetnoot83 ik nu nevens andere, die ik de Dierkens, die ik hier vooren hebbe geseijt, dat aan de Worteltjens, van een Eende kroosje vast gehegt sijn, hebbe laten sien, nevens mij geoordeelt hebben, dat de Dierkens twee bijsondereGa naar voetnoot19 ommeloopende raderkens hadde, is te eer aan genomen, om datGa naar voetnoot84 veele Dierkens dieGa naar voetnoot85 bij mij ontdekt zijn, met twee raderkens die ze voor uijt het lijf brengen, als deselve niet voort swemmen, ofte aan het glas voort loopen, de raderkens te voor schijn brengenGa naar voetnoot86, en welke Dierkens, ik hebbeGa naar margenoot+ laten af teijkenen, als met fig: 5. VWX. werd aan gewesenGa naar voetnoot87. Dese laaste Dierkens hebbe ik in een groote menigte ontdekt, in het Goot water, dat inde soomer tijd, eenige weijnige dagen, door eenige laagte die int loot isGa naar voetnoot88, blijft staan. Dese Dierkens zijn van soort, tot soortGa naar voetnoot89, kleijnder, tot soo verre, dat wel 50. kleijne, soo veel lighaams niet konnen uijt maken, als een groot Dierke, ofte een volwassene Dierke, dat weder jongen voort brengt. Ik liet de Vuijle stoffe in Octob. ao 1702. als wanneer geen water inde goot was, ende de stoffe seer droog was, bij een versamelen, en ik nam ontrent een the kopje van die stoffe, dat ik in een papier op mijn ComptoirGa naar voetnoot90 plaaste, van dese stoffe hebbe ik sedert de geseijde tijd, verscheijde malen een weijnig genomen, ende daar op gegooten gekookt regen water, als het weder kout geworden was, om alle vooroordeel weg te nemen, dat int water geen levende schepsels kondeGa naar voetnoot91 wesen. | |||
The only thing therefore that I can imagine is that such an animalcule has some air in its body and that now, when it contracts its body a little, it thrusts out some of the subtle matter contained in the air, if that is enclosed in the body, in consequence of which the animalcule must then sink to the bottom, and then again, when the body is released from the contraction, as a result of which a little more subtle matter is added to the enclosed air, the animalcule, without making any movement, is raised to the surface of the water again. Ga naar margenoot+Now that along with others, to whom I showed the animalcules of which I have said above that they are attached to the roots of a duckweed plant, I have judged that the animalcules had two separate rotating wheels, it has been assumed the sooner because many animalcules discovered by me also have two wheels which they thrust in front out of the body when they do not swim or move on the glass. I ordered theseGa naar margenoot+ animalcules to be drawn, as designated in Fig. 5 by VWXGa naar voetnoot14. I discovered the latter animalcules in great numbers in the gutter-water which in summer stagnates for a few days owing to some dips in the lead. These animalcules are smaller and smaller according to the kind, until 50 small ones cannot be as large as one large animalcule, or a full-grown animalcule which bears young ones again. In October 1702, when there was no water in the gutter and the matter was very dry, I ordered the dirt to be collected, and I took about a teacup-ful of that matter, which I put in a paper in my studyGa naar voetnoot15. Since that time I often took some of this matter and poured on it boiled rain-water when it had become cold again, in order to eliminate any preconceived opinion that there might be living creatures in the water. | |||
Ga naar margenoot+Dese Dierkens als het water haar ontlooptGa naar voetnoot92, ofte het water weg droogt, trekken ze hare lighame kloots, ofte eijts gewijseGa naar voetnoot93 in een. Na dat de drooge stoffe, seer na 21 maanden, in het papier hadde gelegen, dede ik in een glase Tuba van een duijmGa naar voetnoot46 diameters, het laaste vande stoffe die ik nog hadde, en ik goot gekookt regen water, als het bij na kout geworden was, op de geseijde stoffe, en ik beschouwde aan stonts de kleijnste deelen uijt deselve, en wel die geene die langsaamst na de gront sakte, en ik sag veel ronde deeltjens, waar van veele wat root waren, en welke deeltjens waarlijk Dierkens waren, en eenige ure daar na, sag ik eenige weijnige Dierkens, die hare lighame ontdaanGa naar voetnoot94 hadden, door het water swemmen, en veele Dierkens die haar niet ontdaan hadden, sakten na de gront, waar van eenige gaatjens in hare lighame hadden, waar uijt ik een besluijt maakteGa naar voetnoot95, dat de Dierkens de Mijt, int papier hadden geweest, en haar voetsel vande Dierkens gehaalt hadden. Des anderen daags sag ik nog drie bijsondereGa naar voetnoot96 Dierkens door het water swemmen, waar van de kleijnste eenige hondert maal kleijnder waren, als de hier vooren verhaalde Dierkens. Moeten wij niet als verbaast staan, als wij bevinden, dat soo danige kleijne schepsels 21. maanden droog konnen leggen, nogGa naar voetnoot97 int leven blijven, en weder int water komende, kort daar na weder soo danig voort swemmen, ofte met haar agsterste van hare lighame, aan het glas hegten, en als dan de raderkens te voor schijn brengen, alsGa naar margenoot+ in fig: 5. met WX. werden aan gewesen, even als of haar geen water ontbroken hadde. Ik hadde inde maant Septemb. seer veel vande laast geseijde Dierkens in een wijde glase Tuba, die tegen het glas haar geplaast hadde, als wanneerGa naar voetnoot98 ik het water uijt de tuba goot, en ik sag doen, dat verscheijde dierkens ten getale van 18. á. 19. inde spatie van een grof zandGa naar voetnoot99, bij den anderenGa naar voetnoot100 lagen, die als het water weg gedroogt was, alle in een rondagtige figuur waren verandert. Eenige van dese Dierkens, droogden hare lighameGa naar voetnoot101 soo stark in, dat men de rimpels op het lighaam konde bekennen, en hadden daar bij een rootagtige Couluur, andere weijnige waren soo helder, dat soo menGa naar voetnoot102 de Dierkens plaasten voor het gesigtGa naar voetnoot103, ende met de hand ofte vingers beweegden agter de Dierkens, de hand ofte vingers door de Dierkens hare lighame heen konde bekennen. Wanneer eenige tijdGa naar voetnoot104 de Dierkens dus gedroogt sijnde, een dag à. twee hadde gestaan, versogt ik eenige Heeren bij mij te komen, om het vermakelijkGa naar voetnoot40 gesigt nevens mij te hebben, namentlijk, om de Dierkens, uijt die rontagtige gedaante haar weder te sien ontdoenGa naar voetnoot94, ende door het glas te sien swemmen. | |||
Ga naar margenoot+When the water round these animalcules flows away or dries up, they contract their bodies in the form of a ball or an egg. After the dry matter had lain for nearly 21 months in the paper, I put in a glass tube with a diameter of one inch the last remnant of the matter which I still had, and I poured boiled rain-water, when it had become almost cold, on the said matter. And I at once observed the smallest parts from it, to wit those which sank most slowly to the bottom. And I saw many round particles, many of which were somewhat red, and which particles in reality were animalcules. And some hours later I saw a few animalcules, which had uncoiled their bodies, swimming through the water; and many animalcules which had not uncoiled their bodies sank to the bottom, some of which had holes in their bodies. From this I concluded that the animalcules called mites had been in the paper and had fed on the animalcules. The next day I saw, swimming through the water, three animalcules different from the others, the smallest of which were some hundred times smaller than the aforesaid animalcules. Must not we be astonished when we find that such small creatures can lie dry for 21 months, continue to live, and, when they get again into the water, shortly afterwards are swimming again, or become attached to the glass with their abdomen, andGa naar margenoot+ then thrust out the little wheels, as designated in Fig. 5 by WX, as if they had not lacked water. In the month of September I had put in a wide glass tube a great many of the last-mentioned animalcules which had placed themselves against the glass, upon which I poured the water out of the tube; and then I saw that several animalcules, 18 or 19 in number, lay near each other in the space of a coarse grain of sandGa naar voetnoot16; and when the water had dried up, they had all been changed into a roundish figure. The bodies of some of these animalcules dried up so intensely that one could perceive the wrinkles on the body, and they had a reddish colour; a few others were so transparent that if one placed the animalcules before one's eyes and moved the hand or the fingers behind the animalcules, one could perceive the hand or the fingers through the bodies of the animalcules. After the animalcules, thus dried up, had stood for one or two days, I requested some gentlemen to come to me in order to have, together with me, the pleasant spectacle, to wit to see the animalcules uncoil themselves again from the roundish shape and to see them swimming through the glass tube. | |||
Wanneer nu de Heeren genoegen hadden genomenGa naar voetnoot105, van de Dierkens in soo een ronteGa naar voetnoot106, als geseijt is, te sien leggen, waar van eenige soo helder waren, als of het een glasagtige stoffe hadde geweest; goot ik de glase Tuba met water, soo danig, dat de Dierkens onder water stonden, ende als doen nam de eene Heer voor ende de andere na, de glase Tuba daar een Vergroot glas voor geplaast stond, inde hand, en ze zagen alle, dat na verloop van ontrent een half ure, de Dierkens hare lighame in lengte quame te ontdoen, en haar van het glas af scheijden, ende door het water swommen, uijt gesondert twee vande grootste Dierkens, die wat langer aan het glas bleven, eer ze hare lighame uijt gerekt hadden, ende weg swommen. Ik hebbe voor mijn selven, dese Dierkens, wanneer haar het water ontloopen was, door het Vergroot glas voor mijn gesigt gebragt, om te mogenGa naar voetnoot107 sien, hoe dat het met het lighaam, in een klootze ronte te brengen, soude toegaanGa naar voetnoot108, en alsoo mijn oog quam te vallen, op twee vande grootste soort, soo sag ik, dat deselve hare lighame inde tijd van een menuit, verscheijde malen, in een boven gemene lengte, waren uijt rekkende ende tot drie reijsen, haar agterste van hare lighame waren openende, ende eenige loosinge te weeg bragten, die int weijnige water dat nog om haar lag, in seer kleijne bolletjens ontdaan wierdenGa naar voetnoot109, en welke deelen alleen, stelde ik vastGa naar voetnoot110, de excrementen waren, waar van dese Dierkens haar sogten te ontlasten, eer zij tot klootze ronte quamenGa naar voetnoot111 en alsoo ik mij in beeldeGa naar voetnoot47, dat de Dierkens haar sogten te ontlasten vande jonge Dierkens, die ze bij haar droegen, soo waren mijn beschouwingen des te langer, dog mijn gesigt seer moede werdende staakte ik mijn voor nemenGa naar voetnoot112. Inde maant van Octob. des voor leden jaar, hebbe ik terwijl de loode goot niet uijt gedroogt was, ontrent een hand vol vande natte stoffe, op een aarde verglaastGa naar voetnoot113 schoteltje bij een laten versamelen, alsoo de vuijle stoffe weijnig op het loot blijft leggen, na de maalGa naar voetnoot114 twee maal int jaar, de loode goot soo schoon met water werd uijt geboent, als of het nieuw loot was. Dese Vuijle stoffe droog geworden sijnde, is soo hard, als drooge kleij, ende dus sijnde, konnen de dierkens de Mijt, de Dierkens die in deseGa naar voetnoota stoffe, op geslooten leggen, geen hinder toe brengen, ende nu sal te besien sijn, of ze in dese stoffe, langer als 21. maanden sullen int leven blijven. Eenige weijnige dagen geleden, hebbe ik een weijnig vande laast geseijde stoffe, soo in kout water dat gekookt was, als ook in eerstGa naar voetnoot115 gevallen regenwater gedaan, en na eenige weijnige uren, de Dierkens sien te voorschijn komen, ende dat in een groot getal, als ook eenige uren daar na, nog twee soorten van veel kleijnder DierkensGa naar voetnoot116. | |||
When the gentlemen had had the satisfaction of seeing the animalcules lying in such a round shape as has been said, some of which animalcules were so transparent as if they were a glass-like substance, I poured water into the glass tube in such a way that the animalcules were submerged. And then one gentleman after another took in his hand the glass tube before which a magnifying glass had been placed, and all of them saw that after about half an hour the animalcules began to uncoil their bodies lengthwise and to detach themselves from the glass, and were swimming through the water, except two of the largest animalcules, which adhered somewhat longer to the glass before they had stretched out their bodies and swam away. When the water had flown away from them, I placed these animalcules with the magnifying glass before my eyes in order that I should be able to see how they brought their body into a globular figure, and when my eye fell on two of the largest kind, I saw that they stretched out their bodies several times in the space of one minute to an extraordinary length and thrice opened the hind part of their bodies and discharged some excrements, which fell apart into very small globules in the small amount of water still surrounding them, and I was convinced that these parts were only the excrements which these animalcules sought to discharge before they had coiled themselves up, and since I imagined that the animalcules sought to get rid of the young animalcules they were bearing, I observed them longer, but since my eyes became very tired, I stopped. In the month of October of last year, while the lead gutter was not yet dried up, I ordered a handful of the wet substance to be collected on a small glazed earthen saucer, because the dirty matter does not remain long on the lead, since twice a year the lead gutter is scoured with water until it was as clean as if it were new lead. When this dirty matter has become dry, it is as hard as dry clay, and this being so, the animalcules called mites cannot damage the animalcules which are enclosed in this matter. And now it will have to be seen whether they will live longer than 21 months in this matter. A few days ago I put some of the last-mentioned matter both in cold water which had been boiled and in recently fallen rain-water, and after a few hours saw the animalcules emerging, and this in great numbers, and also a few hours later two other kinds of much smaller animalculesGa naar voetnoot17. | |||
Ga naar margenoot+Ik hebbe in mijn Brief vanden 8e januarij laastledenGa naar voetnoot117, aan UE: Hoog Edele Heeren geschreven, vande vervaarlijke storm, die wij op den 8e december daar te vooren hadden, ende dat door dien starken wint het zee water, over ons land verspreijt wierde, waar uijt ik een besluijt maakteGa naar voetnoot95, dat het een vrugtbaarheijt aan de land vrugteGa naar voetnoot118, soude te weeg brengen, dit mijn seggen en kreeg bij veele geen ingang. Ga naar margenoot+'T is nu sulksGa naar voetnoot119, dat ik verscheijde luijden, haar met de land-bouw generendeGa naar voetnoot120, hebbe (daar ontrent) aan gesprooken, die mij alle hebben getuijgt, dat ze noijt een jaar hadden beleeft, dat soo veel overvloet van gras, ja selfs tot Erten en boonenGa naar voetnoot121, als voorleden soomer; en onder anderen vraagden ik aan een Heer, die jaarlijks deenze Ossen weijtGa naar voetnoot122, offer genoeg gras voor sijn Ossen hadde geweest, die mij antwoorden, dat hij een stuk land hadde, daar 26. Ossen op hadden geweijt, ende bij aldienGa naar voetnoot123 daar nog 26. Ossen op hadden geloopen, datze genoeg gras souden gehad hebben, ende dat noijt, soo veel gras hadden gesien, ende de Ossen ongemeen vet waren geworden. afbreekende blijveGa naar voetnoot124
Hare Hoog Edele Heeren Onderdanige Dienaar
| |||
Ga naar margenoot+In my letter of 8 January last to Your HonoursGa naar voetnoot18, I wrote about the dreadful storm which we had on 8 December before, and said that by that strong wind the sea-water was spread over our land, from which I concluded that this would produce fertility for the agricultural crops, but by many people this statement was not accepted. Ga naar margenoot+Now it happens that I have spoken about this with many people living by agriculture, and they all testified that they had never witnessed a year which had yielded such abundance of grass, nay even peas and beans, as last summer. And among others I asked a gentleman who annually pastures Danish oxen whether there had been enough grass for his oxenGa naar voetnoot19, and he answered me that he had a piece of land on which 26 oxen had grazed, and if there should have been 26 more oxen, they would have had enough grass, and that he had never seen so much grass, and that the oxen had become extraordinarily fat. Concluding, I remainGa naar voetnoot20,
Your Very Noble Sirs'
obedient servant
|
|