Alle de brieven. Deel 14: 1701-1704
(1996)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Over zoutkristallen uit regenwater dat met een zware storm tegen de ramen van L.'s huis geslagen was. | |||
Opmerkingen:Op het omslag heeft L. eigenhandig de volgende adressering geschreven: For the Secretaij of the Roijall Socieij at Gresham Colledge. London. [sic!] Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2024, Early Letters L. 3.59; 2 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 9 februari 1703/4, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 11, blz. 42). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 228 [140] van 2 augustus 1701, in dit deel. | |||
Letter No. 245
| |||
Published in:
| |||
Summary:On salt crystals out of rainwater, which during a severe gale had dashed against the windows of L.'s house. | |||
Remarks:On the cover L. has written with his own hand the following address: For the Secretaij of the Roijall Socieij at Gresham Colledge. London. [sic!] A contemporary English translation of the letter in manuscript is to be found in London, Royal Society, MS 2024, Early Letters L. 3.59; 2 folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 9 February 1703/4 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 11, p. 42). On the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 228 [140] of 2 August 1701, in this volume. | |||
Delft in Holland den 8e jannuarij 1704.
Aan de Hoog Edele Heeren. Mijn Heeren die vande Coninklijke Societeit in Londen.
Mijn laasten Onderdanigste Aan UE. Hoog Edelen is geweest den 4 Decemb. laast ledenGa naar voetnoot1. Ik neme de vrijmoedigheijt dese mijne geringe aan teekeninge UE. Hoog Edele te laten toe komen. Ik hebbe in mijn Brief vanden 3 November laast ledenGa naar voetnoot2 geseijt hoe dat het water met een starken wind, tegen de Oevers soo kan aan geslagen, en gedivideert werden, dat de water deelen, door de starke winden, verre opt land konnen gevoert werden. Ga naar margenoot+Wij hebben op den 8e Decemb. 1703. een vervaarlijke storm wint uijt den Zuijt westen gehad, waar door het water vermengt met kleijne deelen kalk en steen, soo tegen de glasen vande huijsen is aan geslagen, dat de glasen duijsteragtig waren, en alsooGa naar voetnoot3 mijn benede glase aan mijn Huijs, die ongemeen schoon van glas sijn en welGa naar voetnoot4 gereijnigt werden, des 's mergens ontrent agt uren eerst voor de lugt wierden bloot gesteltGa naar voetnoot5, schoon deselve int Noort oosten en over sulks vande wint af stonden, en nog met een LuijfGa naar voetnoot6 waar door deselve vande regen beschut zijn, soo waren deselve eer een half ure verloopen was, met soo veel water deelen beset, ende dat door de dwarrel winden, dat de meeste doorschijnentheijt, daar door benomen was, en alsoo die water deelen, gans niet weg wasemde, stelde ik vastGa naar voetnoot7 dat het zee water was dat door de storm wint, uijt de zee niet alleen tegen de glasen, maar ons gantsche land soo over verspreijt was. Om mijn selven daar in te voldoenGa naar voetnoot8, soo hebbe ik mij twee glaasjens geblasen, soo danig als ik oordeelde bequaam te sijn, omme mijn waar neminge ontrent de water deelen, die tegen het glas aan saaten te verrigten. Dese glaasjens sedigGa naar voetnoot9 drukkende tegen het glas dat met de geseijde water deelen beset was, soo nam ik met sulk doen, eenig water aan mijn geblase glaasjens. | |||
Delft in Holland, the 8th of January 1704.
To the Very Noble Sirs, Gentlemen of the Royal Society in London.
My last respectful letter to you was that of the 4th of December lastGa naar voetnoot1. I take the liberty to let you have these my modest notes. In my letter of the 3rd of November lastGa naar voetnoot2 I told you how with a strong wind the water can be so dashed against the banks and divided that the water particles may be carried away by the strong winds a great distance on the land. Ga naar margenoot+On the 8th of December 1703 we had a frightful storm from the Southwest, by which the water, mixed with small parts of chalk and stone, was dashed against the windows of the houses in such a way that the panes were darkened, and although the lower windows of my house, which have uncommonly clean panes and are cleaned very well, were not exposed to the air until about eight o'clock in the morningGa naar voetnoot3, though they face Northeast and consequently away from the wind and there is also a porch over them, so that they are protected from the rain, yet, before half an hour had elapsed, they were covered with so many water particles, and that by the whirlwinds, that they were deprived of most of their transparence, and since those water particles did not evaporate at all, I was firmly convinced that it was sea-water which had not only been dashed by the storm from the sea against the windows, but also spread all over the country. In order to gain certainty about this, I blew two small glasses such as I considered suitable for making my observations about the water particles adhering to the window pane. By gently pressing these glasses against the window pane covered with the said water particles, I collected some water on the glasses blown by me. | |||
Ga naar margenoot+Dese glaasjens die met seer weijnig water waren beset, stelde ik ontrent een halve voetGa naar voetnoot10 verre van een kaars, en ik beschouwde die door het Vergroot glas, met die gedagte, dat door de warmte vande kaars, ende mijn aangesigt, soo een beweginge aan de water deelen soude veroorsaakenGa naar voetnoot11, dat deselve voor het meerendeel soude weg wasemen, en aldus de zout deelen voor het gesigt bloot leggen, gelijk geschiede, want ik sag na weijnig tijds seer veel zout deelen als uijt het water voortkomen, hebbende de figuur van ons gemeen zoutGa naar voetnoot12, dog seer kleijn om dat het water seer weijnig was waar uijt de zout deelen gemaakt wierden, ende daar het water uijt nemende dun hadde gelegen, daar wierden wel een groote menigte van zout deelen gemaakt, maar soo kleijn, dat deselve door een scharp siende Vergroot glas bijna het gesigt ontwekenGa naar voetnoot13. Uijt welke waarneminge ik een besluijt maakteGa naar voetnoot14, dat dese glase tot geenGa naar voetnoot15 helderheijt soude gebragt werden, als dat menGa naar voetnoot16 deselve met veel water soude moeten af wassen, want laten wij al een heldere lugt hebben met droog weer, soo sullen de water deelen wel weg droogen, maar de Zout deelen zullen aan het glas blijven, en welke zout deelen met een vogtige lugt, haar weder zullen ontdoenGa naar voetnoot17, en als een wateragtige vogt tegen de glasen sitten. OpGa naar voetnoot18dit mijn seggen heeft men de benede glasen van mijn Huijs gewassen, en ik verneemGa naar voetnoot19 dat aan de boven glasenGa naar voetnoot20, daar de regen droppelen tegen aan geslagen isGa naar voetnoot21, van het zout ten meerendeel is ontblootGa naar voetnoot22. Als wij nu weten, wat al zee water met een Horible storm wint over ons land gevoert is, en bij gevolg, de lugt met soo veel water is beladen geweest, soo moet het ons niet vreemt voor komen, dat soo een groote menigte van water deelen, met soo een snelte voort gedreven, soo veel schade met het omwerpen van schoorsteenen, en daaken, ik laat staan op de Zee veroorsaakt heeftGa naar voetnoot23. | |||
Ga naar margenoot+I put these glasses, which were covered with very little water, at a distance of about half a footGa naar voetnoot4 from a candle and I examined them through the magnifying glass, thinking that by the heat of the candle and my face such a movement would be caused to the water particles that the greater part of them would evaporate and thus the salt particles would become visible, as actually happened. For after a short time I saw a great many salt particles emerge as it were from the water, which salt particles had the form of our common salt, but very small, because the water from which the salt particles were made was a very small quantity. And where the water had lain in an extremely thin layer, a great multitude of salt particles indeed were produced, but they were so small that they were almost invisible through a magnifying glass of great magnifying powerGa naar voetnoot5. From this observation I concluded that these window panes could not be cleared except by washing them with a good deal of water, for even if we have a clear air with dry weather, the water particles will dry away, but the salt particles will stick to the window pane, and in a moist air these salt particles will be dissolved again and adhere to the window panes in the form of an aqueous moisture. When I had said this, the lower windows of my house were cleaned, and I find that the upper windows, against which the raindrops had beaten, are largely without salt. Now if we know what masses of sea-water have been scattered over our country by such a terrible storm and that consequently the air was charged with so much water, it must not appear strange to us that such a great multitude of water particles, impelled with such speed, has caused so much damage by knocking over chimneys and housetops, not to mention the damage at seaGa naar voetnoot6. | |||
Inde geseijde storm de klok ontrent agt uren liet ik mijn oog gaan op mijn BarrometerGa naar voetnoot24, en ik vernam dat het quikzilver noijt soo laag en was gesakt geweest: Maar een half ure later, was het quikzilver weder aan het rijsen, hoe wel de storm niet minder was (soo als het mij toe scheen), waar op ik beslootGa naar voetnoot25, en ook tegen de geene die bij mij waren, seijde, dat de storm int kort soude verminderen, gelijk ook geschiede. Daar sijnder van gedagten geweest, dat dit geseijde zoute water dat op het land verspreijt is, schade ende minder wasdom aan de AerdvrugtenGa naar voetnoot26 soude veroorsaaken, dog mijne gedagten loopen tegen soo danig seggen gans aanGa naar voetnoot27, om dat het bij mij vast staatGa naar voetnoot28, dat een weijnig zout over het land verspreijt, en wel voor namentlijk op sware kleij landenGa naar voetnoot29, een groote vrugtbaarheijt soude te weeg brengen, en bij aldien men het zand uijt de zee, over sware kleij landen konde verspreijen, dat die landen ongemeen veel vrugten zouden voortbrengen. Ik sal af breeken en onder des blijvenGa naar voetnoot30.
Hare Hoog Edele Heeren Onderdanige Dienaar
| |||
During the said storm, at about eight o'clock I looked at my barometerGa naar voetnoot7 and saw that the mercury had never dropped to so low a level. But half an hour later the mercury was rising again, although the storm was no less (as it appeared to me), from which I concluded - and also said to those who were with me - that the storm would abate shortly, and so it happened. Some people were of opinion that the said salt water scattered on the land would do harm and impart less growth to the root vegetables, but my ideas are strongly opposed to these statements, because I am convinced that some salt scattered on the land, and particularly on heavy clay soilGa naar voetnoot8, would cause great fertility and that, if the sand from the sea could be scattered on heavy clay lands, those lands would produce exceptionally large crops. I will conclude, and remain meanwhileGa naar voetnoot9,
Very Noble Sirs, your obedient servant
|
|