Alle de brieven. Deel 14: 1701-1704
(1996)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdBrief No. 246
| |||
Gepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Bouw van zandkorrels uit rode steen van de Domkerk te Utrecht. Vergelijking met diamant. Theorie over het ontstaan van diamant. Bouw van zandkorrels uit marmer, Bentheimer steen en albast. Goud uit een mineraal afkomstig van Sumatra. | |||
Opmerkingen:Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2026, Early Letters L.3.61; 8 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 1 maart 1703/4, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 11, blz. 44). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 228 [140] van 2 augustus 1701, in dit deel. | |||
Letter No. 246
| |||
Published in:
| |||
Summary:The structure of grains of sand from red stone of the Cathedral in Utrecht. Comparing it to diamond. A theory on the origin of diamond. The structure of grains of sand from marble, Bentheim stone, and alabaster. Gold from a mineral originating from Sumatra. | |||
Remarks:A contemporary English translation of the letter in manuscript is to be found in London, Royal Society, MS 2026, Early Letters L.3.61; 8 folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 1 March 1703/4, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 11, p. 44). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 228 [140] of 2 August 1701, in this volume. | |||
Delft in Holland den 1e Febr. 1704.
Aan de Hoog Edele Heeren. Mijn Heeren die vande Coninklijke Societeit in London.
Mijn laasten Onderdanigsten aan Hare Hoog Edele is geweest den 8e der voorledene maant, die ik wil hoopen dat te regt sal gekomen sijnGa naar voetnoot1. Ik neme weder de Vrijheijt, dese mijne geringe waarneminge haare Hoog Edele te laten toe komen. Ga naar margenoot+Weijnig tijd na dat de Domkerk tot Uijtregt, door een vervaarlijke stormwint ten deele was over hoop geworpenGa naar voetnoot2, besigtigde ik de gevalle Pilaren en ander steen werk, en sag dat verscheijde Voetsteenen vande Pilaren, hadden bestaan van roode steenenGa naar voetnoot3, als ook eenige graf sarken, en dat in een andere kerk een gantsche Pilaar van soo een steen was, en alsoo in onse stad, en in andere steeden, geen Metselwerk (soo veel mij bekent was) aan de Huijsen soo danige steenen was gebruijktGa naar voetnoot4; nam ik een stukje vande geseijde steen, om thuijs komende deselve door het Vergroot glas te beschouwen; in welk doen, ik mij doen ter tijd wel in beeldeGa naar voetnoot5 te sien, dat het meeste van soo danige steen, bestond, uijt grootagtige door schijnende zanden, ende dat de roodigheijt vande steen alleen veroorsaakt wierde door een roode stoffe, die de sanden soo een aan kleventheijt hadde toe gebragt, dat het dusGa naar voetnoot6 een stoffe was geworden, die wij roode steen noemenGa naar voetnoot7. Dit mij te binnen komende, hebbe ik op mijn ComptoirGa naar voetnoot8 gesogt na het stukje roode steen, als van die gedagten zijnde, dat ik het stukje roode steen niet en hadde verworpenGa naar voetnoot9. | |||
Delft in Holland, the 1st of February 1704.
To the Very Noble Sirs, Gentlemen of the Royal Society.
My last humble letter to you was that of the 8th of last month, which I hope will have duly reached youGa naar voetnoot1. I again take the liberty to let you have these my modest observations. Ga naar margenoot+A short time after the cathedral at Utrecht had partly collapsed owing to a dreadful stormGa naar voetnoot2, I inspected the fallen pillars and other masonry, and saw that several pedestals of the pillars had consisted of red stonesGa naar voetnoot3, as did also some tombstones, and that in another church a whole pillar was of such stone. And since in our town, and in other towns, no such stone (as far as knew) had been used for the masonry on the houses, I took a small piece of the said stone home with me in order to observe it through the magnifying glass. And when I did so, I thought I saw at that time that the greater part of such stone consisted of fairly large transparent grains of sand, and that the redness of the stone was caused only by a red matter, which had imparted such stickiness to the grains of sand that they had thus become one material which we call red stoneGa naar voetnoot4. When I recalled this, I looked for the piece of red stone in my studyGa naar voetnoot5, because I thought I had not thrown away the piece of red stone. | |||
Ga naar margenoot+Dit stukje steen gevonden hebbende, hebbe ik verscheijde zand deelen soo zedigGa naar voetnoot10 als het mij doenlijkGa naar voetnoot11 daar van gescheijdenGa naar voetnoot12, ende alsoo de roode stoffe, daar de eene zand, meerder mede beset was als de andere, aan ijder zantje een net gesigt hinderde, soo dat ik niet distinct de nette deelen van ijder zantje konde bekennenGa naar voetnoot13, soo leijde ik eenige zanden in stark-waterGa naar voetnoot14, om ofGa naar voetnoot15 het stark water soo een vermogen mogte hebben, dat het de roode stoffe ontdedeGa naar voetnoot16, ende de zanden een suijvere glans mogte bekomen, dog ik bevond dat de zanden de roode stoffe waren behoudende. Ik nam dan te meer malen de zanden die in mijn Oog met de minste roode stoffe waren beset, en ik stelde deselve voor Vergroot glasen, en ik ontdekten, dat eenige zanden wel tien en meer nette punctige verheveltheden hadden, ja zoo danig, dat geen geslepene diamant, netter punct, die uijt vier ofte ses gladde zijden waren voort komende konde hebben. Ik hebbe een vande grooste zanden, voor een Vergroot glas gestelt, in welk zand, ende dat in een kleijne spatie, seven nette punctige deelenGa naar voetnoot17, die alle uijt seer gladde zijden waren voortkomende, waar van de eene punct in grootheijt boven de andere waren uijt stekende, en ik oordeelde, dat soo danig zand, met meer dan hondert platte zijden, die seer effen, en bij gevolg glimpendeGa naar voetnoot18 deeltjens waren, was versien, schoon men met het bloote oog, geen blinkentheijt dat waardigGa naar voetnoot19 was aan soo een zand konde bekennen, het welk veroorsaakt wierde, om dat de zande ten deele door schijnent zijnde, het ligt laatGa naar voetnoot20 door gaan, en dusGa naar voetnoot21 het ligt niet en kanGa naar voetnoot22 wederom kaatzen, gelijk inde blinkende zanden geschiet. Dese zanden hoe veel ik die te gelijk quam te sien, sag ik dat ijder van bijsondereGa naar voetnoot23 maaksels waren, en wanneer ik eenige zanden uijt sogt, die wat langagtig waren, schoon deselve seer kleijn waren, soo quam het selden te missen, of ijder vande selve, hadde aan der selver eijnden, een vier ofte vijf zijdig punct, ende dat soo net ende bot scharpGa naar voetnoot24 als of het geslepen hadde geweest. | |||
Ga naar margenoot+When I had found this piece of stone, I separated several sand particles from it as gently as I couldGa naar voetnoot6, and since the red matter, with which one grain of sand was covered more than another, made it difficult to get a clear view of each grain of sand, so that I could not discern the exact parts of each grain distinctly, I put some grains of sand in aqua fortisGa naar voetnoot7, in order to see whether the aqua fortis was able to dissolve the red matter and the grains of sand would get a pure gleam, but I found that the grains of sand retained the red matter. I took several times the grains of sand which in my view were covered with the smallest amount of red matter and put them before magnifying glasses, and I discovered that some grains had at least ten and more distinct pointed protuberances, nay such that no polished diamond could have a more distinct point, which issued from four or six smooth sides. I put one of the largest grains of sand before a magnifying glass, in which grain, and that in a small space, I saw seven distinct pointed parts, all of which issued from very smooth sides, one point exceeding the others in size, and I was of opinion that this grain of sand was provided with more than a hundred flat sides, which were very level and consequently gleaming particles, although with the naked eye one could discern no gleaminess worth mentioning on such a grain, which was caused by the fact that the grains of sand, being partly transparent, transmit the light and therefore cannot reflect it, as is the case in the gleaming grains of sand. However many of these grains of sand I saw at the same time, I saw that each of them was of a different figure, and when I selected some grains which were somewhat oblong, though they were very small, I seldom failed to discover that each of them had at its end a four-sided or five-sided point, and that so distinct and extremely sharp as if it had been polished. | |||
Ik hebbe eenige zanden op een zuijverGa naar voetnoot25 glas verbrijselt, die op verre na soo stark niet en waren, als de blinkende zanden, ende de stukken die van een zand quamen, voor een Vergroot glas gebragt, ende gesien, dat eenige vande selve haar vertoondenGa naar voetnoot26 als of het zanden, met der selver zijde, en scharpe puncten waren. Dit was voor mij geen onaangenaam gesigt, soo veel nette en gladde plaatzen, en soo veel nette punctige verheventheden alle af komstig van een zand, te sien. Alhoewel het niet doenlijk is, dese zanden, soo met der selver gladde deeltjens, en puncten na behooren door de Teijkenkonst af te beelden soo hebbe ik egterGa naar voetnoot27 eenige vande zanden zoo veel het doenlijk was laten af teijkenen. Ga naar margenoot+Fig: 1: ABCDE. vertoont door het Vergroot glas een voor verhaalt zantje, waar van veel te samen, de geseijde roode steen uijt maken, waar aan de puncten met ABCD. werden aan gewesen, die men naakter komt te sien, alsGa naar voetnoot28 verscheijde andere puncten, om dat deselve na het gesigt sijn staande, niet wel sooGa naar voetnoot29 onder scheijden konnen werden. Ga naar margenoot+Fig: 2: FGHIKL. vertoont een tweede zantje, daar aan men insgelijks veel puncten komt te sien, hoe wel deselve soo verre uijtwaarts niet en staan, als in het voorgaande zand. Ga naar margenoot+Fig: 3. MNOP. verbeelt het laast geseijde zand, alleen met dit onderscheijt, dat men het selve van een ander zijde komt te sien. Ga naar margenoot+Fig: 4. QRST. vertoont mede een zantje vande verhaalde steen, waar aan men de diamants gelijke punctige deelen beter kan bekennen, als inde vooren geseijde zantjens. Ga naar margenoot+Fig: 5. VWXYZ. verbeelde twee zantjens, die nog aan den anderenGa naar voetnoot30 waren vereenigt, waar van het eene met VWX. werd aan gewesen, waar aan mede verscheijde puncten sijn te bekennen, en wel meest tusschen W. ende X. ende het andere zantje werd met XIJZ.Ga naar voetnoot31 aangewesen, ende tusschen IJ ende Z. werden de meeste puncten gesien. GelijkGa naar voetnoot32 de gladde zijden van een zand, nu groot ende dan weder kleijn waren, daar de puncten uijt voort quamen, ende dese zijden niet alle zoo glad waren, als geslepe glas is, en eenige kleijne reeten ofte barsten hadden, beelde ik mij inGa naar voetnoot5, dat welGa naar voetnoot33 veroorsaakt wierden, door het ontstukken breeken ofte van een te scheijden vande sandige deelen. Het geene ik nog vande geseijde roode steen overig hadde, was wat grooter als een Ert, en wanneer ik dat kleijne deel ontstukken sloeg, quam daar een vonk vuur te voorschijn. | |||
I crushed some grains of sand on a clean glass, which grains were not by any means as strong as the gleaming grains of sand, and I put the pieces which originated from a grain of sand before a magnifying glass and saw that some of them looked as if they were grains of sand, with their sides and sharp points. This was not an unpleasant spectacle for me, to see so many distinct and smooth sides and so many distinct pointed protuberances, all originating from one grain of sand. Although it is not possible to depict these grains of sand, with their smooth particles and points, properly in a drawing, yet I had some of the grains of sand drawn as well as possible. Ga naar margenoot+Fig. 1. ABCDE represents, through the magnifying glass, one of the aforesaid grains of sand, a great many of which together form the said red stone, on which the points are designated by A, B, C, and D, which one sees more plainly than several other points, which, because the latter are directed towards the eye, cannot be distinguished so well. Ga naar margenoot+Fig. 2. FGHIKL shows a second grain of sand, on which one also sees many points, although they do not protrude as much as those in the preceding grain of sand. Ga naar margenoot+Fig. 3. MNOP shows the last-mentioned grain of sand, with the only difference that one sees it from another side. Ga naar margenoot+Fig. 4. QRST also shows a grain of sand from the said stone, on which one can discern the diamond-like pointed parts better than on the aforesaid grains of sand. Ga naar margenoot+Fig. 5. VWXYZ represents two grains of sand which were still joined together; the one is designated by VWX and on this can also be discerned several points, and that particularly between W and X, and the other grain of sand is designated by XYZ, and between Y and Z most points are to be seen. Since the smooth sides of a grain of sand from which the points issued were now large and then small again, and not all of these sides were as smooth as polished glass and had some small clefts or cracks, I thought that this might be caused by the parts of the sand breaking to pieces or separating from each other. The part of the said red stone that was still left to me was somewhat larger than a pea, and when I struck that small part to pieces, a spark of fire was produced. | |||
Ik maakte een stukje van het selfde soo heet, dat het gloeijende was, en ik liet het soo int water vallen, met die gedagten, of niet alleen de zandige deelen van den anderenGa naar voetnoot30 souden scheijden, maar of ook de roode stoffe waar door de zanden aan den anderen waren vereenigt, mede vande zanden zoude scheijden; dog de zandige deelen wierden alleen van den anderen ontdaanGa naar voetnoot34, en ijder zantje was soo starkGa naar voetnoot35, als of het niet int vuur hadde geweest, en blevenGa naar voetnoot36 beset met de roode stoffe, alleen konde ik aan eenige, die een meerder door schijnentheijt hadde aan genomen, naakter als te vooren bekennenGa naar voetnoot37, dat een zand bestond, of te samen gestremt was, uijt veele kleijne deeltjens, en welke kleijne deeltjens in eenige zanden het selvige soo ongelijk maakte, dat aan een zand wel vijftig seer kleijne punctige verheventheden, die door schijnende waren, konde onder scheijden werden, ende dat aan eenige kleijne deelen te bekennen was, soo een figuurGa naar voetnoot38, als de zanden hadden. Met dese mijne ontdekkinge was ik nu voldaan, namentlijk dat de zanden waar uijt de verhaalde roode steen voor het meerendeel bestaat van soo danigen maaksel sijn, als deselve vanden beginne dat ze gemaakt zijn, hebben behoudenGa naar voetnoot39, ende dat ze zoo stijf ofte hard zijn geweest, doen deselve op den anderenGa naar voetnoot30 sijn gevallen, sonder datter eenige vereenige is geweest, andersGa naar voetnoot40 als door de roode stoffe, die onder de zand deelen is vermengt geweest. Ga naar margenoot+Van dese beschouwinge sijn mijn gedagten geloopen, op de diamanten, enGa naar voetnoot41 mijn selven in gebeeld, dat alle Diamanten, die gevonden zijn, ofte nog gevonden sullen werden, niet groeijen ofte gemaakt werden, maar al inden beginne alGa naar voetnoot42 gemaakt sijn, gelijk alle zanden vande beginne geschapen sijn, want hoe is het te begrijpen dat in een vuijle Aerde, door een te samen stollende vogtGa naar voetnoot43 soo heldere lighame konnen voortkomen, en soo sulks was, soo soude men uijt nemende groote Diamanten moeten vinden, want een kleijne Diamant gestolt zijndeGa naar voetnoot44, zoude een meer als gemene vogtGa naar voetnoot45 na deselve toe vloeijen, om dat wij in veele zaaken merken, datter een neijgingeGa naar voetnoot46 is, die gelijke stoffe tot den anderenGa naar voetnoot30 hebben. Men heeft mij versekert, dat door de steenbergen water sijpelt, die inde onder aartze spelonken, met kegels gewijse deelen aan de verwulften stremmen, en waarlijk steen is. | |||
I made a small piece of it so hot that it was glowing and dropped it thus into the water, thinking that not only the sandy parts would be separated from each other, but that the red matter by which the grains of sand were joined together would also be separated from the grains of sand. But the sandy parts were only detached from each other, and each grain of sand was as hard as if it had not been in the fire, and they remained covered with the red matter. But on some of them which had become more transparent I could perceive more plainly than before that one grain of sand consisted or had been formed from many small particles. And in some grains of sand these small particles made them so uneven that on one grain of sand some fifty very small pointed protuberances could be discerned, which were transparent, and on some small particles the same figure could be discerned as the grains of sand had. With this my discovery I was now satisfied, viz. that the grains of sand of which the said red stone largely consists have the same figure that they have retained from the moment they were made at the beginningGa naar voetnoot8, and that they were very stiff or hard when they fell on each other and were not joined together in any other way than by the red matter that was mixed with the sand parts. Ga naar margenoot+From this my observation my thoughts passed to diamonds and I thought that all diamonds that have been found or are still to be found do not grow or are made, but were created already at the beginning, just as all sands were created at the beginning. For how can it be understood that in dirty earth such bright bodies can be produced by a congealing moisture? And if this were so, one would have to find extremely large diamonds, for as soon as a small diamond is formed by coagulation, an uncommonly large amount of moisture would flow towards it, because we perceive in many cases that there exists an attraction between similar substances. I have been assured that through the rocks there oozes water, which coagulates in the subterranean caverns on the vaults in the form of conical parts, and which is really stone. | |||
Dit laast geseijde konnen wij wel voor waar aan nemen, maar als men de kegels gewijse steen deelen, dat maar een steenagtig zout sal wesen, beeld ik mij inGa naar voetnoot5, door het Vergroot glas onder sogt, tegenGa naar voetnoot47 de steen deelen vande Berg, waar uijt de sijpeling voortkomt, ik twijfel niet, of men soude bevinden, dat de kegel deelen, tegenGa naar voetnoot48 de steen verschilden. Ga naar margenoot+Om mijn selven verder te voldoenGa naar voetnoot49, nam ik een stuk wit Marmer steen, die uijt Italien tot ons gebragt werd, ende dat van twee soorten, sijnde het eene seer stark, en het ander datGa naar voetnoot50 sig ligt aan stukken liet brijselenGa naar voetnoot51. Ik brak de onstarke witte Marmer, soo zedigGa naar voetnoot10 als mij doenlijk was, op dat ik de kleijne deelen vande selve, soo weijnig van figuur soude veranderen, als het mij doenlijk was, en veele van die verbrijselde deelen, voor het Vergrootglas gebragt hebbende, sag ik veele verwonderens waardige kleijne deelen, die men wel zanden mag noemen, met haar nette zijden en hoeken, waar van veele over een quamen met de figuur van het blinkende zand. Maar alsooGa naar voetnoot52 mij met dese ontdekkinge te binnen quam, dat de selve deelen niet anders en hadden geweest als zanden, met haar puncten en gladde zijden, ende dat ten tijde doen deselve te samen gestremt, ofte op den anderen gevallen, alle zagt en buijgzaam sijn geweest, en soo in malkanderen sijn gevoegt, en vereenigt, dat ze tot soo een lighaam sijn geworden, die wij Marmer steen noemen, en over sulks van haar regte figuurGa naar voetnoot53, voor het meerendeel sijn verandert, en ijder ten deele een gedaante hebben aan genomen, na de vaste te samen voeginge vereijste, ende dat egterGa naar voetnoot27 eenige nog hadden behouden gladde zijden en hoeken, die deselve hadden inde te samen voeginge, en welke hoeken en puncten, verbeeldeGa naar voetnoot54 de puncten, die men aan Diamanten komt te sien, ende dat wel drie puncten, aan een zand deeltje gesien wierden, enGa naar voetnoot55 aan een ander wel seven nette puncten konnen bekennen. Uijt dese beschouwingenGa naar voetnoot56 nam ik in gedagten, dat meest alle zanden die op den Aertkloot zijn, die geene sijn, die vanden beginneGa naar voetnoot42 zijn gemaakt, ende dat deselve eer dat ze op den anderenGa naar voetnoot30 zijn gevallen, soo een stijf lighaam hebben aan genomen, dat ze niet en hebben konnen vereenigen, ende dus nog deselve zanden zijn, alleen met dit onderscheijt, dat ze door tegen malkanderen aan te stooten, haar eerste figuur ten deele hebben verlooren, ende dat die geene die naast aan de oppervlakte vanden Aertkloot leggen, nog de meeste aan stoot lijden. | |||
We may consider the latter to be true, but when the conical stony parts, which I assume to be nothing but a stony salt, is observed through the magnifying glass, in comparison with the stony parts of the rock from which the water oozes, I do not doubt but the conical parts would be found to differ from the stone. Ga naar margenoot+In order to satisfy myself further, I took a piece of white marble brought to us from Italy, and that of two kinds, one being very hard and the other a kind that was easily crushed to piecesGa naar voetnoot9. I broke the brittle white marble as gently as I could, in order that I might alter the figure of its small parts as little as possible, and when I had put many of those crushed parts before the magnifying glass, I saw many wonderful particles, which one may call grains of sand, with their distinct sides and angles, many of which had the same figure as the gleaming sand. Upon this discovery it occurred to me that the said particles had been none other but grains of sand, with their points and smooth sides, and that at the time when they coagulated or fell on each other they had all been soft and flexible, and were so riveted and joined together that they became one body, which we call marble, and consequently their original figure has largely altered. And thus each of them partly assumed a form such as required for them to be firmly joined, but some of them still had retained the smooth sides and the angles which they had at the time of their conjunction. And these angles and points look like the points one sees on diamonds, and three points were sometimes seen on one sand particle, while on another some seven distinct points could be detected. From these observations I concluded that nearly all the sands on the earth are those created at the beginning, and that before falling on each other they assumed such a hard body that they were unable to be joined together and therefore are still the same sands, with the only difference that by their collisions with each other they have partly lost their original figure and that those closest to the surface of the earth are most subject to collision. | |||
Als ik een Diamants punctigGa naar voetnoot57 zand, met desselfs punct tegen het gesigt aanGa naar voetnoot58 stelde, soo quam men selden de punct te sien, en dan komen wel de zijden waar uijt de punct is voortkomende int Oog, en wij dus wel zouden besluijten, dat het zand, vier, vijf, oft seszijdig was, want in sulk doen, hebbe ik niet alleen de ses zijden konnen onderscheijden, maar ik hebbe ook gesien, dat daar twee zijden vereenigden, ook een diamants punct verheventheijt was. Ik hebbe ook goet gedagt, drie zantjens vande verhaalde witte marmer steen, soo als deselve van een waren gescheijden, latenGa naar voetnoot59 af teijkenen. Ga naar margenoot+Fig: 6. ABCDEF. vertoont een zantje, waar van veele te samen de witte italiaanze Marmer steen komen uijt te maken, waar aan men aan ijder vande geseijde ses letters, der selver puncten komt te sien. Ga naar margenoot+Fig: 7. GHIKLM. vertoont een tweede zantje, waar aan men verscheijde puncten komt te sien. Ga naar margenoot+Fig: 8. NOPQ. vertoont een derde zantje waar aanGa naar voetnoot60 soo een groote platagtigheijt komt te sien, als men aan weijnig zanden ziet, en welke plattigheijt tusschen NOP. werd aan gewesen. Ik nam een stukje vande verhaalde witte Marmer steen, welkers deelen vast te samen gevoegt waren, dit stukje maakten ik gloeijende, en ik liet het soo int water vallen, in welk doen ik sag, dat het niet alleen van sijn zandige deelen wierde ontdaan, maar eenige van die deelen sprongen met sulken gewelt van een, ofte ontstukken, datter eenige zand deeltjens uijt het water geworpen wierden. Ga naar margenoot+Van dit water nam ik aan stonts een weijnig, om te sien wat voor zout deelen vande steen, tot het water mogten over gaan, en ik sag dat kort daar aan, alsGa naar voetnoot61 een Vlies op het water quam, sonder dat ik eenige deelen int vlies konde bekennen, en welk vlies ik mij in beeldeGa naar voetnoot5, dat uijt te samen gestremde zout deelen was bestaande, ende datter nog eenige zout deelen onder het vlies te samen stremde, dog die waren soo verscheijde, datter geen staat op te maken was, te meer om datze van het vlies bedekt waren. | |||
When I put a diamond-like grain of sand with its point towards the eye, the point could seldom be seen, and then the sides from which the point issues become visible, and we should therefore be bound to conclude that the grain of sand was four-, five-, or six-sided, for in that process I could not only discern the six sides, but I also saw that where two sides came together, there was also a diamond-like protuberance. I also saw fit to have three grains of sand from the said white marble drawn, such as they were separated from each other. Ga naar margenoot+Fig. 6. ABCDEF shows a grain of sand many of which together compose the Italian marble; at each of the said six letters the respective point is to be seen. Ga naar margenoot+Fig. 7. GHIKLM shows a second grain of sand, on which several points are to be seen. Ga naar margenoot+Fig. 8. NOPQ shows a third grain of sand, on which such a large flat surface is to be seen as is visible on few grains of sand; this flat surface is designated between N, O, and P. I took a small piece of the said white marble, whose parts were firmly joined; I made this piece red-hot and thus dropped it into the water, and while I did so, I saw that it was not only detached from its sandy parts, but some of those parts burst asunder or to pieces with such violence that some sand particles were thrown out of the water. Ga naar margenoot+Presently I took some of this water in order to see what salt particles might pass from the stone into the water, and I saw that shortly afterwards a film was formed as it were on the water, although I could not discern any particles in the film. And I thought that this film consisted of coagulated salt particles and that some salt particles coagulated under the film, but those were so different that they could not be discerned, the more so as they were covered by the film. | |||
Wanneer ik nu meerder steen in het vuijr gloeijende hadde gemaakt ende soo int water hadde laten vallen, quam een dikker vlies op het water, dat ik wel vierentwintig uren daar op hadde laten leggen, en als doen een weijnig met stukjensGa naar voetnoot62 uijt het water nemende, quam het mij hard en steen agtig voor, en het selve voor vergroot glasen stellendeGa naar voetnoot63, om was het mogelijk de deelen haar figuurGa naar voetnoot64 te bekennen, maar hoe menigmaal ik mijne beschouwinge hervatten, soo en konde ik geen figuur om der selver kleijnheijt van deelen, ende de vaste vereenige die deselve met den anderen hadden, bekennen, alleen moet ik seggen, dat eenige mij toe scheenen vier, en nog meer ses zijdig te sijn, te meer om dat eenige een spiegelingGa naar voetnoot65 hadden. Andere die wat grooter waren, bestonden uijt drie en andere uijt vier kleijnder deelen, die men dusGa naar voetnoot6 wel voor zout deelen soude aan gesien hebben. Veele duijsenden vande geseijde deeltjensGa naar voetnoot66, ende dat in een kleijne spatie bij een leggende, ende deselve van een scheijdende, ende ontstukken verbrijselende, most ik oordeelen dat ijder deeltje uijt veele kleijne deeltjens was bestaande, ende dat die kleijne deeltjens die ik quam te sien, soo kleijn waren, dat ze het gesigt, door seer vergrootende glasen bij na ontweken. Ik bragt eenige van de geseijde deelen bij een redelijk stark vuijr en ik vernam, dat deselve daar door van haar helder wesen waren verandert, in kleijnder deelen, die gans geen doorschijnentheijt hadden. Na desen nam ik een weijnig water van het geene dat onder de superfitie vande te samen gestremde (in gebeeldeGa naar voetnoot67) zout deelen was, met die gedagten, dat in soo danig water, nog wel zout zoude wesen, en ik bragt het selvige op drie distincteGa naar voetnoot68 zuijvereGa naar voetnoot69 glasen, en sag na verloop van ontrent vier uren, dat het water was weg gewasemt, ende de overgebleve deelen beschouwende, sag ik veele duijsende van zout deelen, ende dat uijt een druppelGa naar voetnoot70 water die meest alle van den anderenGa naar voetnoot30 gesepareert lagen, en welkers oppervlaktensGa naar voetnoot71 seer helder waren, ende meest alle de buijtekanten waren duijster, aan welke veele ik klaar konde bekennen dat haar oppervlakte die blinkende waren, een vierzijdige figuur uijt maakten, ende de bruijnigheijtGa naar voetnoot72 van der selver zijden, oordeelde ik, dat veroorsaakt wierde, om dat het bloks, of dobbelsteens gewijse zout deelen waren, ende tusschen dese zout deeltjens, lagen nog veel kleijnder deeltjens, die ik mij in beeldeGa naar voetnoot5, dat mede deselve figuur hadden, maar om der selver kleijnheijt ontweken haar maaksel het gesigtGa naar voetnoot73. | |||
When I had made more stone red-hot in the fire and had thus dropped it into the water, a thicker film was formed on the water. I left it thereon for about twenty-four hours, and when I then took a small part of it in pieces from the water, I found it to be hard and stony; and I put it before the magnifying glass in order to discern, if possible, the figure of the particles. But however frequently I resumed my observation, I could not perceive their figure because of the smallness of the particles and the firmness with which they were joined together. I can only say that some of them seemed to me to be four-sided, and even more of them six-sided, the more so as some reflected the light. Others, which were somewhat larger, consisted of three and others of four smaller particles, which might therefore have been considered to be salt particles. I saw many thousands of the said particles, lying together in a small space, and when I separated them from each other and crushed them to pieces, I could not but think that each particle consisted of many small particles and that those small particles I saw were so small that they were almost invisible through magnifying glasses of great magnifying power. I approached some of the said particles to a reasonably strong fire and I saw that by this they were transformed from being transparent into smaller particles which were not transparent at all. After this, I took some of the water which was under the surface of the (supposed) coagulated salt particles, thinking that there would still be some salt in that water; and I put it on three different clean glasses and after about four hours saw that the water had evaporated. And when I observed the remaining parts, I saw many thousands of salt particles, and that from one drop of water, most of which were separated from each other and whose surfaces were very bright, while most of the outsides were dark. On many of them I could plainly perceive that those whose surfaces were gleaming were four-sided and I thought that the dark colour of their sides was due to the fact that they were cubic salt particles. And among these salt particles there were even much smaller particles, which I thought had the same figure, but because of their smallness their structure was invisible. | |||
Wanneer ik nu quam te sienGa naar voetnoot74, daar het water seer dun hadde gelegen, ende dus schielijk was weg gewasemt, daar sag ik verscheijde zout deelen leggen, die grooter waren, dog van een ongeschikteGa naar voetnoot75 figuur te samen gestremt, waar onder wel vier zijdige waren, maar van geen net vierkant. Wanneer ik na der hand bij dit water, wel tien maal meer regen water bij goot, soo wierde de zout deelen niet ontdaanGa naar voetnoot76, en bleven op de superfitie van het water drijven, dog als ik deselve soo danig onder water drukte, tot dat de superfitie vande zout deelen nat waren geworden, zakte de zout deelen na de gront, en bleven aldaar leggen, sonder dat deselve ontdaanGa naar voetnoot76 wierden, of als met het water vereenigdenGa naar voetnoot77. Als wij nu sienGa naar voetnoot78 de groote menigte van zout deelen, die vande steen zijn af gaande, soo vast van deelen zijn, datze niet dan door het vuijr konnen ontdaanGa naar voetnoot79 werden, en weder tot stijve lighame gekomen zijnde, int water niet ontdaanGa naar voetnoot76 werden, soo mogen wij wel besluijten, dat niet alleen de zand deelen, waar uijt de steen is bestaande, ten tijde van haar te samen voeginge zijn zagt geweest, en aan malkanderen zijn vereenigt, maar dat ook tusschen die deelen is verspreijt geweest een seer vast zout, dat op die tijd, ook sagt is geweest, soo anders ijder zand deeltje selfsGa naar voetnoot80 ten deele uijt soo een vast zout was bestaande. Ga naar margenoot+Na desen nam ik een stuk Hartsteen, anders Bentemer steen genaamt, die uijt kuijlenGa naar voetnoot81 in Graafschap BentemGa naar voetnoot82 gehaalt, ende met groote en kleijne blokken tot ons gebragt werd. Dit stukje steen was soo sagt, dat ik een kleijn gedeelte met de Vingers konde ontstukken brijselen, ende die deelen door het Vergroot glas beschouwende, sag ik niet als zand deelen waar aan geen de minste gladde zijden ofte nette hoeken te bekennen was, en het scheen mij toe, dat dese zand deelen een aankleventheijt hadden bekomenGa naar voetnoot83, ofte tot een stoffe was geworden die wij steen noemen, na dat ze lang zanden hadden geweest, en veel tegen den anderenGa naar voetnoot30 waren gestooten geweest, want dit zand dat steen hadde geweest, was aan alle kanten, met soo veel putten en breuken, als eenig zand, dat mij is voor gekomenGa naar voetnoot84, en men zoude wel oordeelen, dat eenige van deze zanden, uijt duijsent kleijnder deelen waren bestaande, waar van eenige triangelsGa naar voetnoot85, en andere uijt vier zijdige platte deeltjens waren te samen gevoegt, en wanneer ik int rouweGa naar voetnoot86 dese zanden beschouwde soude men wel oordeelen dat veele zanden haar eerste maaksel ses zijdig was geweest, ende dat veele een diamants punct hadde, en welke puncte uijt gladde platte zijden schenen voort te komen. | |||
Now when I looked at the place where the water had lain in a very thin layer and had therefore evaporated quickly, I saw several salt particles which were larger, but which coagulated to an irregular figure, some of which were four-sided, but not distinct squares. When afterwards I added to this water about ten times more rain-water, the salt particles were not dissolved and floated on the surface of the water, but when I pressed them under water until the surface of the salt particles had become wet, the salt particles sank to the bottom and remained lying there without dissolving or joining as it were with the water. When we now see that the great multitude of salt particles which separate from the stone are so solid that they can only be melted by the fire, and when they have solidified again are not dissolved in the water, we may conclude that not only were the sand particles of which the stone consists soft and joined together at the time of their conjunction, but among those salt particles there was also spread a very solid salt, which was also soft at that time, at least if every salt particle itself did not partly consist of such a solid salt. Ga naar margenoot+After this, I took a piece of freestone, otherwise called Bentheim stone, which is dug from quarries in the county of BentheimGa naar voetnoot10 and brought to us in large and small blocks. This piece of stone was so soft that I could crush a small part to pieces with my fingers, and when I observed those particles through the magnifying glass, I saw nothing but sand particles, on which no smooth sides or distinct angles could be perceived at all. And it seemed to me that these sand particles had stuck together or had been transformed into a matter we call stone after they had been grains of sand and had been struck against each other for a long time, for this sand which had been stone was provided on all sides with as many indentations and cracks as any sand I have seen. And one might think that some of these grains of sand consisted of a thousand smaller particles, some of which were triangles, while others consisted of four-sided flat particles. And when I roughly observed these grains of sand, it might be thought that many grains of sand had originally been six-sided, and that many of them had a diamond-like point, which points seemed to issue from smooth flat sides. | |||
De stukken en brokken vande Bentemer steen, die onterGa naar voetnoot87 de kuijlen als ook die hier te lande int bewerken vande steen af vallen, en werden niet verworpenGa naar voetnoot9, maar deselve werden met hamers aan kleijne stukken, wat grooter als zand geslagen, en welk gruijs men Bik-steenGa naar voetnoot88 noemt. Dit geseijde werd gebruijkt om Hout-werk te schueren, als dienstig zijnde, het vuijl van het Hout te arbeijden, dat ons niet vreemt voor komt, als wij sien wat scharpe hoeken, sulke verbrijselde steen deelen heeft, in vergelijkinge bij ons gemeen zand. Ik nam een stukje vande laast geseijde steen, dat seer hard was, dat ik met een hamertje (soo als het stukje steen tusschen een papiertje lag) ontstukken sloeg, en ik konde geen onderscheijt tussen de voor gaande Zand deelen bekennen, als alleen dat de laaste zand deelen veel kleijnder waren. Ga naar margenoot+Ik hebbe ook een stukje steen, dat men bij ons Albaste steenGa naar voetnoot89 noemt, en die tot ons niet en komt, als het Beeld-werkGa naar voetnoot90 dat daar van gemaakt is, welke steen ik op verscheijde tijden hebbe beschouwt, en waar genomen, dat wanneer ik deselve kleijn brijselde, dat die kleijne deelen seer dun ende door schijnende waren, hebbende veele de figuur van langwerpige vier zijdige platte deeltjens, die twee scharpe, en twee botte hoeken hadden, en hoe wel ik meer steen deeltjens sag, die van sulke nette gedaante niet en waren, soo beelde ik mij in, dat ze nette figuuren hadden geweest, ende dat deselve soo naeuw aan den anderen waren vereenigt geweest, dat ze int van een scheijden waren gebrooken. Dese deeltjens sijn van een uijt nemende kleijnte, datzeGa naar voetnoot91 door een scharp ziende Vergroot glas, bij na het gesigt ontweken, ende die wat grooterGa naar voetnoot92 en een nette figuur hadden daar aan konde ik bekennen, dat deselve uijt op malkanderen leggende dunne deeltjens bestonden. Wanneer ik nu die steen deelen, die soo groot waren als zanden beschouwde, sag ik dat soo een deeltje uijt eenige duijsende van heldere deeltjens bestonden, sonder dat ik eenige figuur aan deselve konde bekennen, en wanneer ik een stukje steen gloeijende maakte, en int water liet vallen, separeerde het in een witte stoffe, soo fijn als meel, en met dit doen was alle doorschijnentheijt weg, en ijder deeltje schoon het een langwerpig vierkant was, was weder uijt soo veel kleijne deeltjens te samen gestelt, dat geen figuur aan deselve te bekennen was. | |||
The pieces and fragments of the Bentheim stone in the quarries as well as those which are left in this country during the dressing of the stone are not rejected, but they are broken with hammers to small pieces somewhat larger than sand, which grit is called chippingsGa naar voetnoot11. This is used for scouring timber-work, because it serves to remove the dirt from the timber, which does not appear strange to us when we see what sharp angles those crushed bone particles have in comparison with our common sand. I took a small piece of the last-mentioned stone, which was very hard and which I broke to pieces with a small hammer (while the piece of stone lay in a scrap of paper), and I could perceive no difference between the aforesaid sand particles and the others, except that the last sand particles were much smaller. Ga naar margenoot+I also took a piece of stone which is called alabasterGa naar voetnoot12 here and which is only imported into this country in the form of the figurines made thereof. I examined this stone at different times and observed that when I crushed it to small particles, those small particles were very thin and transparent, many of them having the form of oblong four-sided flat particles, which had two acute and two obtuse angles; and although I saw more stone particles which did not have such a distinct figure, I thought that they had been distinct figures and that they had been so closely joined together that they had broken when they were separated from each other. These particles are extremely small, so that they were almost invisible through a magnifying glass of great magnifying power, and on those which were a little larger and had a distinct figure I could perceive that they consisted of thin superposed particles. Now when I examined those stone particles which had the size of grains of sand, I saw that such a particle consisted of some thousands of bright particles, although I could not perceive any figure on them. And when I made a piece of stone red-hot and dropped it into the water, it separated into a white substance as fine as flour, and after this all the transparence was gone and every particle, although it was an oblong square, was again composed of so many small particles that no figure could be perceived on it. | |||
Ga naar margenoot+Wijders hebbe ik genomen een stukje steen, die men Mineraal noemt, en welk minerael uijt SumatraGa naar voetnoot93 in ons land was gebragt, het welke deGa naar voetnoot94 hondert pondenGa naar voetnoot95 seer naGa naar voetnoot96 vijftig guldens aan zilver, ende dertig guldens aan Gout was innehoudende. Ik hebbe ontrent de groote van een gemene Boon, bij een redelijk stark vuijr gebragt, in welk doen de swavel, die veel int Mineraal was, stont als en kookteGa naar voetnoot97, en sette sig dan met ronde swarte verbrande bolletjens aan het MineraalGa naar voetnoot98. Dese Mineraal soo gloeijende int water latende vallen, bleef in sijn geheel, alleen met dit onderscheijt, dat daarGa naar voetnoot99 het Mineraal te vooren seer hard hadde geweest, datGa naar voetnoot100 het sig nu beter liet breeken, en als doen sag ik dat de verbrijselde steen deelen, aan irreguliere stukjens was breekende, dog aan eenige weijnige konde ik nette diamants puncte bekennen, maar het geene waar in ik voldaan was, dat was, dat ik naakter als voor desen, de bolletjens Gout, en silver, gescheijde van den anderenGa naar voetnoot30 sag leggen, en waar onder veele bolletjens Gout, soo kleijn, dat ze bij na het gesigt, door het Vergrootglas ontweken, en gelijkGa naar voetnoot32 het Gout op verre na soo ligt in het vuijr tot geen smelten gebragt werd, als het Silver, soo sag ik een weijnig Gout leggen, dat door de kragt van het vuijr nog tot geen bolletje was gesmolte, en voor een gedeelte lag op dat Gout, een bolletje silver, en welk silver door het vuijr tot een bolletje was geworden, schoon het Gout en silver malkanderen waren rakende, soo zijn ze egterGa naar voetnoot27 niet vereenigt, om dat het vuijr al waar het Gout was leggende, soo stark niet en is geweest, dat het Gout vloeijbaar is gewordenGa naar voetnoot101. Ik hebbe te meer maal gesien, dat in dese harde steenGa naar voetnoot102, anders Mineraal geseijt, op de eene plaats wit, en weder daar benevens aan donker graeuw was, en het selve tot ons niet en was komende als metGa naar voetnoot103 kleijne stukjens waar van de grooste waren als een lid van een vinger, ende dat in eenige weijnige stukjens seer kleijne holligheden, en ook schuertjens zijn, in welke holligheden ik noijt eenig metaal het zij van gout ofte silver hebbe gevonden, (want in dat Mineraal en is geen ander Metaal) maar veel malen seer kleijne Cristalletjens. Ik noem deselve Cristalletjens, om dat ze met de figuur van Berg CristalGa naar voetnoot104 over een komtGa naar voetnoot105, en daar bij door schijnende seszijdig zijn, ende met een punct eijndigen als de Cristalle doen. | |||
Ga naar margenoot+Further I took a piece of stone which is called mineral and which had been brought to this country from SumatraGa naar voetnoot13, which contained per hundredweightGa naar voetnoot14 about fifty guilders of silver and thirty guilders of gold. I approached a piece about the size of a common bean to a reasonably strong fire, in which process the sulphur, of which there was a good deal in the mineral, was boiling as it were, and then it was deposited in the form of round, black, burnt globules on the mineralGa naar voetnoot15. When I dropped this mineral, as red-hot as it was, into the water, it remained intact, with the only difference that while the mineral had previously been very hard, it was now broken more easily, and then I saw that the crushed stone particles broke into irregular pieces, but on a few of them I could perceive distinct diamond-like points. But what was satisfactory to me was that I saw, more plainly than before, the globules of gold and silver lying separated from each other. And among them there were many globules of gold so small that they were almost invisible through the magnifying glass, and since gold is not by far as easily caused to melt in the fire as silver, I saw a little gold which had not yet melted to a globule through the power of the fire; and on part of that gold there lay a globule of silver, which silver had been formed into a globule by the fire. Although the gold and the silver were in contact with each other, still they were not joined together, because where the gold lay the fire was not so hot that the gold became liquidGa naar voetnoot16. I have frequently seen that this hard stone, otherwise called mineral, was white in one place and grey again at the next point, and that it was only imported into this country in small pieces, the largest of which were the size of a phalanx, and that in a few pieces there are very small cavities and also small cracks, in which cavities I never found any metal, either gold or silver (for in that mineral there is no other metal), but many times I did find very small crystals. I call them small crystals because they resemble rock-crystalGa naar voetnoot17, and they are also transparent and six-sided and end in a point, as crystals do. | |||
Andere Cristalletjens die aan de bruijneGa naar voetnoot106 steen vast zaten, waren niet helder. Ik hebbe goet gedagt een kleijn gedeelte vande Cristalletjens te laten af teijkenen, soo als die door het Vergroot glas, door den Teijkenaar sijn uijt gebeelt. Ga naar margenoot+Fig: 9: RSTV. verbeelt de geseijde Cristalletjens, en gelijkGa naar voetnoot107 dese soo helder waren, als Cristal zoude mogen wesen, soo hebbe ik aan andere Cristalletjens wel gesien, dat op verre na soo doorschijnende niet en waren, dog dese laaste hadde ik gehaalt uijt Mineraal steen, die donker graeuw was. Uijt de geseijde Cristal gelijke figuuren, soude eenigeGa naar voetnoot108 wel besluijten schoon het Mineraal seer diep uijt de Mijn werd gehaalt, dat ter plaatze daar het MineraalGa naar voetnoot109 van de steen werd af geklooft, gemaakt is geweest vande op wasemende dampen. Dog dit strijt tegen mijn gevoelen, want soo sulks waar was, soo soude de gantsche holligheijt wel vervult wesen, met soo danige deelen, daarGa naar voetnoot99 wij het tegen deel bevinden, want ik heb te meer malen gesien, dat geen vierendeel vande holligheijt daar mede gevult was, en ik hebbe de geseijde Cristallige figuuren, wel in sulke kleijne holligheden gevonden, dat men deselve met een kleijne spelde hooft soude vullen, en uijt schuurtjensGa naar voetnoot110 van Mineraal steen gehaalt, die niet wijder waren als een kleijne spelt dik is: en wederGa naar voetnoot111 in andere holligheden, schoon die grooter waren, hebbe ik geen vande verhaalde figuuren ontdekt. Ik wil liever in gedagten nemenGa naar voetnoot112, dat de meeste steenagtige stoffe, daar ontrent dese holligheden sijn, van soo danigen maaksel sijn geweest als de geseijde figuuren, ende ten tijde van de te samen voeginge der steen deelen, ende datGa naar voetnoot113 eenige lugt of openheijt tusschen de steen deelen is gebleven, waar door de holligheden inde steen zijn voort gekomenGa naar voetnoot114, ende dus de Cristalle deelen die vande holligheden zijn op geslootenGa naar voetnoot115, haar figuur die wij nu komen te sien, hebben behouden, ende de verdere deelen buijten de holligheden, soo vast op den anderenGa naar voetnoot30 sijn vereenigt geworden, dat tot een harde steen zijnGa naar voetnoot116. | |||
Other small crystals, which were attached to the dark-coloured stone, were not bright. I thought fit to have a small number of the crystals drawn as they have been seen by the draughtsman through the magnifying glass. Ga naar margenoot+Fig. 9. RSTV represents the said small crystals, and while these were as bright as any crystal might be, I have seen that other crystals were not nearly as transparent, but I had taken the latter from mineral stone which was dark grey. From the said crystal-like figures some people might conclude that although the mineral was dug from a great depth out of the quarry, where it is cleft off the stone the mineral originated from the evaporating vapours. But this is contrary to my opinion, for if this were true, the whole cavity would be filled with those particles, whereas we find the contrary, for I have frequently seen hat not one fourth of the cavity was filled therewith. And I have sometimes found the said crystal-like figures in such small cavities that one could fill them with a small pin-head, and took them from cracks in mineral stone which were no wider than a small pin is thick. And in other cavities again, though they were larger, I discovered none of the said figures. I prefer to stick to the notion that most of the stony matter in which these cavities are found have the same structure as the said figures and that at the time of the conjunction of the stone particles there remained some air or an opening between the stone particles through which the cavities were produced in the stone, and that thus the crystal particles contained in those cavities have retained the figure as we now see it, and the further particles outside the cavities were so firmly joined together that they became a hard stone. | |||
Eer dat ik verscheijde steenen, haar te samen voeginge van deelenGa naar voetnoot117 hadde ondersogt, hebbe ik van gedagten geweest, dat de steen deelen door soo een vast zout, aan den anderen waren vereenigt, dat men deselve niet dan door een stark vuijr konde ontdoenGa naar voetnoot34, dog ik hebbe bevonden, dat dit maar plaats heeft in eenigeGa naar voetnoot118 steenen. Ik sal af breeken, ende onder des blijvenGa naar voetnoot119.
Hoog Edele Heeren Hare Hoog Edele Heer Onderdanige Dienaar
| |||
Before I had examined the conjunction of the particles of different stones, I thought that the stone particles were joined together by so solid a salt that they could only be separated by a strong fire, but I have found that this takes place only in some stones. I will now conclude, and meanwhile remainGa naar voetnoot18,
Very Noble Sirs, your obedient servant
|
|