Alle de brieven. Deel 14: 1701-1704
(1996)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdBrief No. 248
| |||
Gepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Over cochenille en schildluizen die de bron van deze kleurstof zijn. | |||
Opmerkingen:Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2028, Early Letters L.3.63; 8 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 5 april 1704, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 11, blz. 47). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 228 [140] van 2 augustus 1701, in dit deel. In de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevindt zich een eigenhandig afschrift van deze brief [D] (sign. BPL 885). De hier afgedrukte tekst is die van het hs. in de Royal Society. De tekstkritische aantekeningen bij deze brief verwijzen naar D. Spellingsvarianten zijn niet verantwoord. | |||
Letter No. 248
| |||
Published in:
| |||
Summary:On cochineal and the scale insects which are the source of this dye. | |||
Remarks:A contemporary English translation in manuscript of the letter is to be found in London, Royal Society, MS 2028, Early Letters L.3.63; 8 folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 5 April 1704, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 11, p. 47). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 228 [140] of 2 August 1701, in this volume. In the Leiden University Library an autographic copy of this letter is to be found [D] (sign. BPL 885). The text printed here is that of the MS in the Royal Society. The notes on textual criticism refer to D. No account is given of variations in spelling. | |||
Delft in Holland den 21e Maart 1704
Aan de Hoog Edele Heeren.
Ga naar margenoot+D'Heer... Coopman in AmsterdamGa naar voetnoot2, schrijft een seer beleefdenGa naar voetnoot3Ga naar voetnoota aan mij vanden 7e Feb. laastleden, waar in den selven seijt, dat in mijne onder soekingen ook heeft gevonden, daar ik van de CouchenilijeGa naar voetnoot4 kome te handelenGa naar voetnoot5, met beleeft versoek, dat ik sijne aan merkinge, die den selven in seve verdeelingeGa naar voetnoot6 ter neder stelt, geliefde te lesen, de welke ik niet alle sal op halenGa naar voetnoot7, om dat het mij te veel schrijvens soude wesen, ende dus alleen, maar eenige weijnige van sijne aan merkinge sal aan halen. | |||
Delft in Holland, the 21st of March 1704.
To the Very Noble Sirs,
Ga naar margenoot+Mr...., merchant in AmsterdamGa naar voetnoot2, writes to me a very kind letter, dated the 7th of February last, in which he says that he has also found in my researchesGa naar voetnoot3 what I state about the cochinealGa naar voetnoot4, and requests me to read his remarks, which he sets down in seven paragraphs, all of which I will not repeat, because it would take me too long; I will therefore only mention a few of his remarks. | |||
De geseijde Heer seijt, dat het onmogelijk, en 't eene maal ongelooflijk schijnt dat het Dierkens met Vluegelen, hooft, en pooten zoude wesen, soo wanneer men considereert, de groote menigte die met ijder Vloot, uijt America werd gebragt, want men sal bevinden, dat twee vande alder grooste greijntjens, agtGa naar voetnoota vande middelbare, ende 20. kleijne, naeuwlijks, een aseGa naar voetnoot8 sullen wegen, en over sulks groot en kleijn, in een PontGa naar voetnoot9 gewigt 102400. sulksGa naar voetnoot10 alsser in een Vloot 200000. Pont komt, wat een menigte sulks bedraagt enz: ten anderenGa naar voetnoot11 wat een groote menigte menschenGa naar voetnootb (die daar toe bequaam sijn) datter noodig zouden wesen, om die Dierkens, inde tijd dat ze voort komenGa naar voetnoot12, van hooft, en pooten, en schildenGa naar voetnootc en vleugelen, te ontdoen, ende te ontledigen enz: sulks dat de geseijde Heer, sig in beeldGa naar voetnoot13, dat het een Vrugt, of eenig gewasGa naar voetnootd van eenig plantGa naar voetnoot14 isGa naar voetnoot15. Al hoe wel het bij mij onverbreekelijk vast heeft gestaan, dat de Couchenilije niet anders isGa naar voetnoote, als de buijk, ofte afterlijfGa naar voetnoot16Ga naar voetnootf van een DierkeGa naar voetnoot17, en ik hebbe mijn selven ook in gebeeld, dat de Couchenilije Dierkens uijt WormkensGa naar voetnoot18, in Vliegende Schepsels veranderdenGa naar voetnoot19. Ik hebbe dan, om de geseijde Heer, ende mijn selven verder te voldoenGa naar voetnoot20, op nieuw de Couchenilije Greijntjens door sogt, bij de welke ik eenige van mijne voorgaande stellinge verwerp, ende het staatGa naar voetnootg bij mij vast, dat de Couchenilije Dierkens, niet bij veranderingGa naar voetnoot21 uijt wormkens voortkomen, maar dat ze haars gelijke voort brengenGa naar voetnoot22. | |||
The said gentleman says that it appears impossible, and altogether incredible, that they should be animalcules with wings, head, and legs, not only if one considers the great number brought from America in every fleet; for it will be found that two of the largest grains, eight of the medium-sized sort, and 20 small ones hardly weigh one aseGa naar voetnoot5, and therefore in a pound-weightGa naar voetnoot6 there will be 102,400, large and small. Thus, when in a fleet there arrive 200,000 pounds, what an enormous number must that be. Secondly, what a large number of people (able to do this) would be required to divest those animalcules, in the period in which they live, of their heads, legs, wing-cases, and wings, and to dissect them, so that the said gentleman believes that it is a fruit or growth of some plantGa naar voetnoot7, although I was firmly convinced that the cochineal is nothing but the belly or abdomen of an animalcule, and I also thought that the cochineal animalcules were changed by metamorphosis from little larvae into flying creaturesGa naar voetnoot8. In order to furnish the said gentleman and myself with greater certainty, I again examined the cochineal grains, as a result of which I reject some of my former assertions. And I am convinced that the cochineal animalcules are not changed by metamorphosis from little larvae, but that they produce their likesGa naar voetnoot9. | |||
Ga naar margenoot+Ik hebbe dan een extract getrokken, soo veel in mijn vermogen wasGa naar voetnoot23, uijt de Philosophical Transactions bijGa naar voetnoota de Co: Soct in Londen uijt gegevenGa naar voetnootb, alsGa naar voetnoot24 no 193. pag: 502. vande Maanden Maart, April, Meij, ende junij, 1691. al waar al dus geseijt werdGa naar voetnoot25. Observatien, ende makingeGa naar voetnoot26 vande Couchenilije, accorderende totGa naar voetnoot27 een relatieGa naar voetnoot28 van een Out Spanjaart van jamaica, die lange jaren inde west indien heeft geleeft, en hoe deselve jaarlijks in dat RijkGa naar voetnootc gemaakt werdGa naar voetnoot29. Daar werd geseijt, datter op de bladeren ofGa naar voetnootd takjens kleijne knobbenGa naar voetnoot30 zijn, waar uijt door de hitte vande son, voortkomen wormkens, en welk gewas genaamtGa naar voetnoote werd, Prikle-Pear, ofte indiaanze Vijg, hebbende dikke ronde bladeren met scharpe steekelsGa naar voetnoot31. Dese Wormkens bij voortgang vande tijd, komen tot VliegenGa naar voetnoot32Ga naar voetnootf, over een komende met UE. Ladij-BirdsGa naar voetnoot33, en wanneer die gekomen sijn, tot de rijpigheijt, soo dooden zij deselve door een groote rook van brandende stoffe te windwaarts vande plantGa naar voetnoot34, hebbende te vooren onder de plant gespreijt, eenige kleede, waar doorGa naar voetnoot35 alle de Dierkens smooren, ende dooden, ende met het schudden vande plant, vallen ze op het kleet, ende dus vergaderen ze, een groote quantiteit, met weijnig moeijte, ende dan spreijden zeGa naar voetnoot36 alle op een kleet, ende dragen die op een zandige plaatze, ofte een steene vloer, inde hitte vande son, tot dat ze droog zijn, ende de lighaamtjens in krimpen, ende dan vrijven zeGa naar voetnoot36 tusschen de handen, ende dus werden ze ontdaan in greijneGa naar voetnoot37, ende de wieken separeren vande selve, die men dan uijt soekt, ende dan stellen ze de greijnen in een ondiepe kopere doosGa naar voetnoot38, waar in de greijne door de son verder droogen. | |||
Ga naar margenoot+I then made an extract, as well as I couldGa naar voetnoot10, from the Philosophical Transactions published by the Royal Society in London, no. 193, p. 502, for the months of March, April, May, and June 1691Ga naar voetnoot11, where it says as follows: Observations on the making of the cochineal, according to an account by an old Spaniard of Jamaica who lived for many years in the West Indies, where great quantities of that rich commodity are yearly made. It is said there that on the leaves or twigs there are small knobs, from which little larvae come forth through the heat of the sun. This plant is called prickly pear or Indian fig and has thick, round leaves and sharp pricklesGa naar voetnoot12. In the course of time these little larvae become flying creatures resembling your ladybirds, and when they have matured, people kill them by means of a large cloud of steam from burning matter to windward of the plant after having spread some cloths underneath the plant, as a result of which all the animalcules are suffocated and killed, and when the people have shaken the plant, the animalcules fall on the cloth, and thus they collect a large number of them with little trouble. And then they spread them all on a cloth, which they carry to a sandy place or a stone floor, in the heat of the sun, until the animalcules are dry and the small bodies shrink. And then they rub them between the hands and thus convert them into grains, and they separate the wings there from and select them. And then they put the grains in a shallow copper box, in which the grains dry further in the sun. | |||
De geseijde plant draagt geele bloemen, ofte Bloesems op de toppen, ende de Fruijt is vleesagtig, en root, ende als die rijp is, en men handeltGa naar voetnoot39 ze, zoo werd de hand als een Moerbeije Couluur enz: EenigeGa naar voetnoot40 seggen dat de Wormkens vande Bloesems, ende Vrugten gevoet werden, ende dat dit is de roode Couluur van hare lighame. En ofGa naar voetnoot41 men nu dit zaad neemt, ofte de wormkens doot, ende dieGa naar voetnoota droogt in soo een ordreGa naar voetnoot42 als te vooren is geseijt, soo en is het niet soo goet, als wanneer dieGa naar voetnootb dierkens wieken gekregen hebben, ende danGa naar voetnoot43 doot. Ga naar margenoot+Ik hebbe dan, om mijn selven verder te voldoenGa naar voetnoot20, soo vande grooste als vande kleijnste soort van Couchenilije greijntjens beschout, ende deselve alle ontledigt, en bevonden dat alle Eijeren in hare lighame hadden, uijt gesondert een dat uijt nemende kleijn was, in het welke ik geen Eijeren hebbe konnen ontdekken. Wanneer ik vandeGa naar voetnootc grooste Greijntjens ontledigde, ende de Eijeren die ik uijt deselve nam, soo van een divideerde als het mij doenlijk was, ende doen na mijn vermogen was tellende, oordeelde ik datter meer dan twee hondert waren, en wanneer ik veele door het Vergroot glas was beschouwende, oordeelde ik dat de meeste Eijeren, niet aan deselveGa naar voetnoot44 alleenGa naar voetnootd een Vlies, ofte Eijerschaal te bekennen was, Maar dat daar in beslooten lag, een lang werpigGa naar voetnoote Dierke, dat wat kleijnder was dan de Eijerschaal, datGa naar voetnoot45 mij int eerst vreemt voor quam, als voor mij ongehoorde saaken, ende datGa naar voetnoot46 van soo danige groote schepsels als de Couchenilije Vlieg isGa naar voetnoot47. Ik spande dan mijne na speuringe, soo veel mij doenlijk was in, om de waarheijt daar van te ontdekkenGa naar voetnootf, en ik arbeijdeGa naar voetnoot48 de Eijerschaal van het in leggende Dierke, en ik bevond, dat het geene ik quam te handelenGa naar voetnoot49 waarlijk een Dierke was. Dit mijn doen vervolgde ik met een goede uijtkomst, want nu konde ik niet alleen de Eijerschaal van het Dierke separeren, maar ik konde ook aan eenigeGa naar voetnootg de pooten die in ordreGa naar voetnoot50 tegen het lighaam geplaast lagen, van het lighaam separeren, ende dat meest aan die geene die de volwassenste waren, ja tot soo verre, dat ik de leeden aan de pooten konde bekennen, ende dit geluk en hadde ik aan geen eenGa naar voetnooth, ofte tien, te verrigtenGa naar voetnoot51, maar inde tijd van twee dagen, sag ik de pooten wel aan hondert dierkens, en het is mij ook veel malen gebuurt, dat ik de pooten van de lighameGa naar voetnooti af brak, die ik dan gesepareert sagGa naar voetnootj leggen. | |||
The said plant has yellow flowers or blossoms on the top and the fruit is fleshy and red; and when the latter is ripe and is taken in the hand, the hand becomes the colour of a mulberry. Some people say that the little larvae feed on the blossoms and the fruit, and that this causes the red colour of their bodies. If one takes the seed or kills the little larvae and dries them in the way mentioned above, the cochineal is not so good as when those animalcules have got wings and are then killedGa naar voetnoot13. Ga naar margenoot+In order to gain more certainty, I then observed cochineal grains both of the largest and of the smallest sort and dissected them all; and I found that all of them had eggs in their bodies, except one that was extremely small, in which I could discover no eggs. When I dissected some of the largest grains and separated the eggs I took out of them as well as I could from each other and counted them to the best of my ability, I found that there were more than two hundred. And when I observed many of them through the magnifying glass, I found that on most of the eggs not only could a membrane or eggshell be detected, but also that enclosed therein was an oblong animalcule that was somewhat smaller than the eggshell; this at first appeared strange to me, because I had never heard of such a thing, and especially in such large creatures as the cochineal flyGa naar voetnoot14. I then exerted myself as much as possible to discover the truth of this and removed with great difficulty the eggshell from the animalcule enclosed therein. And I found that what I got into my hands was really an animalcule. I continued this procedure with good result, for now not only could I remove the eggshell from the animalcule, but on some of them I could also separate the legs, which were neatly arranged against the body, from the body, especially in those which were most fully grown, nay even to the extent that I could detect the segments on the legs. And I was so fortunate as to do so not only on one or ten of them, but in the space of two days I saw the legs on at least a hundred animalcules; and several times it also happened that I broke off the legs from the bodies, which I then saw lying separately. | |||
Men moet sig niet in beelden, dat de Dierkens soo danige korte pooten hebben, gelijk men aan de ruspen, ofte zijd-worm komt te sien, Maar de ongeboore Dierkens, hebben na proportie van hare groote, soo lange pooten stel ik vastGa naar voetnoot52, als de Volwassene Dierkens hebben, enGa naar voetnoota gelijkGa naar voetnoot53 de pooten van dese ongeboore Dierkens, digte bij het hooft, aan dat deel, dat men de borst wel mag noemen, vast staan, soo waren de pooten, wanneer deselve in lengte lagen uijt gestrekt, staken de pootenGa naar voetnoot54, onder het lighaam voor een gedeelte uijtGa naar voetnoot55. Soo dat die geene, die dese eerstGa naar voetnoot56 geworpe Schepsels, den naam van wormtjens geeft, komen te dwalen; laten wij maar oordeelen, dat hare dwalinge maar afhangtGa naar voetnoot57, dat hare Oogen, om de kleijnheijt vande eerstGa naar voetnootb gebaarde Dierkens, niet magtig zijn geweest, te konnen onder scheijden, of het Wormkens, of Dierkens sijn geweest, en wat het maaksel vande Eijeren belangt, die kome met de Form van onze honder EijerenGa naar voetnoot58 over een, en ik en behoef die niet af te meten, want die geene die de Couchenilije Greijne kennen, die konnen welGa naar voetnootc oordeelen, als twee hondert en meer geplaast leggen, in soo een greijntjeGa naar voetnoot59, en als wij dan daar bij doen, de menigvuldige bloet vaaten, die in soo een greijntje moeten zijn, zalGa naar voetnoot60 ijder Eijtje, door een streng, ofGa naar voetnootd een Arterie (gelijk wij vast stellenGa naar voetnoot52 groot gemaakt werden, en wie weet, of selfs mede geen Venae aan ijder strengetieGa naar voetnoote geplaast is, om een circulatie van het bloet te weeg te brengen. Hier vinden wij al weder redenen, om met onze gedagten uijt te roepen, O. Diepte der Wijsheijt, hoe on na spuurlijk is het maaksel Uwes werksGa naar voetnootf. | |||
One must not imagine that the animalcules have such short legs as are seen on caterpillars or silkworms, but I believe that in proportion to their size the unborn animalcules have as long legs as the full-grown animalcules, and since the legs of these unborn animalcules stand close to the head, on the part one may call the thorax, the legs when fully extended stuck out from under the bodyGa naar voetnoot15. Therefore those who give those newborn creatures the name of little larvae are mistaken. Let us assume that their error is due only to the fact that their eyes, because of the smallness of the newborn animalcules, have not been able to detect whether they were little larvae or animalcules. And as to the shape of the eggs, they are similar in shape to our hen's eggs, and I need not measure them, for those who know the cochineal grains can believe this when two hundred and more lie in so small a grain; and if we add thereto the numerous blood vessels which must be in such a grain if every little egg is to be nourished via a string or an artery (as we are sure it must) - and who knows but in each string there is even a vein in order to cause circulation of the blood - here again we find reasons to utter our thoughts: O Depth of Wisdom, how inscrutable is the structure of Thy work. | |||
Ga naar margenoot+Wanneer ik mijn oog liet gaan op eenige Dierkens, soo als ik deselve uijt der selver Vlies, ofte schaal, waar in ze beslooten lagen hadde ontbloot, sag ik op het hooft vande selve een werktuijgGa naar voetnoot61, dat ontrent soo lang was, als een vijfde part van het Dierke is, dat ik oordeelde aan het eijnde vande selve te hebben, een dunne uijt steeksel, over een komende met het werktuijg, waar mede de Dierkens versien sijnGa naar voetnoota, die wij op de Aelbesse Bladeren enz: vinden, en waar door deselve haar voetsel halen, als bij mij voor desen aan gewesenGa naar voetnoot62, en welk werktuijg ze tegen de borst in rust leggen, als ze geen voetzel haalen, uijt welke waar neminge, ik mij in beelde, dat de Couchenilije Dierkens, mede haar voetzel zoo halen, namentlijk dat ze geen scharen, of tanden hebben, om het blad te door knagen, gelijk de Ruspen doen, maar dat ze alleenlijk het geseijde werktuijg int blad in dringen, ende daar door haar voetsel krijgenGa naar voetnoot63: Dese mijne gedagten wierden gevoet, als wij sien dat den Ouden Spanjaart, seijt dat eenigeGa naar voetnoot40 seggen, dat de Dierkens vande Bloesem, ende Vrugten gevoet werden, ende dat dit is de roode Couluur van hare lighameGa naar voetnoot64. Uijt welk seggen wij moeten besluijten, dat de Dierkens, de bladeren, Vrugten, nog ook de Bloesems, niet en schenden, soo veele hare Oogen bereijken kanGa naar voetnoot65, ende dus wij ons meerder konnen in beelden, dat dese Couchenilije Dierkens, met hare voor verhaalde werktuijg, inde bladeren in booren, ende door het selvige haar voetsel ende grootmakinge genietenGa naar voetnoot66. | |||
Ga naar margenoot+When I cast a look at some of the animalcules such as I had removed them from their membrane or shell in which they were enclosed, I saw on their head an organ which was approximately as long as one fifth of the animalcule, which I thought had at its end a thin point resembling the organ with which the animalcules are provided which we find on the leaves of the currant bush, etc.Ga naar voetnoot16, and through which they get their food, as previously described by me, and which organ they rest against their thorax when they do not feed. From this observation I infer that the cochineal animalcules also get their food in this way, to wit that they have no pincers or teeth to gnaw through the leaves, as the caterpillars do, but that they merely insert the said organ into the leaf and thus get their foodGa naar voetnoot17. These thoughts of mine were corroborated when we see that the old Spaniard says that some people say that the animalcules feed on the blossom and the fruit, and that this causes the red colour of their bodiesGa naar voetnoot18. From this we must conclude that the animalcules do not damage the leaves, fruit, or the blossoms, as far as can be discovered, and that thus we can believe the better that the cochineal animalcules penetrate with their aforesaid organ into the leaves and thus get their food and growthGa naar voetnoot19. | |||
Ga naar margenoot+Ik hebbe hier vooren geseijt, dat ik eenige vande kleijnste soort van Couchenilije greijntjens hadde ondersogt, dat ik met geen andere gedagten dede, als dat de kleijnste greijntjens de buijken vande Mannekens warenGa naar voetnoot67, om dat wij door gaansGa naar voetnoot68 sien, dat van alle kleijne vliegende schepsels, die uijt Wormen ofte Ruspen voortkomen, (voor soo veel mij bekent is) de kleijnste Mannekens sijn, ende dat heeft selfs plaats in Luijsen, en VloijenGa naar voetnoota, om dat de onder lijven vande geseijde wijfkens, met veel Eijeren beladen zijnde, de Dierkens grooter maakt, en wanneer ik nu versekert hadde geweest, dat het Mannekens waren, ende deselve int water wel hebbende laten door weeken, zoude ikGa naar voetnoot69 der selver lighame verder door snuffelt hebben, maar met mijne na spooringe, hebbe ik geoordeelt, dat alle de Couchenilije Dierkens WijfjensGa naar voetnootb zijn, ende dat geen vierde part van hare groote sullen bekomen hebben, of dat hare lighame, al met jongen zijn besetGa naar voetnoot70, dog dit sijn bij mij voor die tijd, maar in beeldingeGa naar voetnoot71 geweestGa naar voetnoot72. Dese mijne stellingeGa naar voetnoot73 sal eenige wel wat vreemt voor komen, te meer om dat het bij veele Menschen ongehoorde zaaken zijn, als willende door gaansGa naar voetnoot74 een te samen koppelinge van Manneken, en Wijfken hebben, sullen ze haars gelijke voortbrengen. Dog voor die geene die gesien hebben, dat ik inde kleijne Dierkens, dieGa naar voetnootc in een onbedenkelijkGa naar voetnoot75 getal, nog voor leden Soomer op de bladeren vande Lindeboomen hebbe gesien, als mede de Dierkens die men op de Aelbesse Bladeren siet, als ook in groote menigte op de Bladeren van kersse BoomenGa naar voetnootd, ende op de Bladeren vanGa naar voetnoote HaselaarGa naar voetnoot76, Dese Dierkens alle brengen levende jongen voortGa naar voetnoot77, ende deselve ook zeer kleijn zijnde, hare lighame met jonge Dierkens beset, ende alle Wijfjens, ende dus onder deselve geen te samen koppelingeGa naar voetnoot78, ende bekomen ook als ze volwassen zijn eerst wieken, soo dat bij deselve geen verandering en is, als inde selveGa naar voetnootf hoe grootheijt, ende wieken krijgendeGa naar voetnoot79. | |||
Ga naar margenoot+I have said before that I had examined some of the smallest sort of cochineal grains, which I merely did because I thought that the smallest grains were the abdomens of the malesGa naar voetnoot20, since we always see (as far as I know) that the smallest of all small flying creatures produced from larvae or caterpillars are males, and this is even the case with lice and fleas, because, the abdomens of the females being loaded with many eggs, this makes the animalcules larger. But if I had been sure that they were males, and had soaked them thoroughly in water, I should have examined their bodies further, but through my research I thought that all the cochineal animalcules are females and that they will not have attained one fourth of their size but their bodies are already filled with young ones; but before that time these were only suppositions on my partGa naar voetnoot21. This confident assertion of mine will appear somewhat strange to some people, the more so as many of them have never heard this, because they always maintain that there must be copulation of male and female if their equals are to be produced. But those who have seen what I saw in the inconceivable numbers of the tiny animalcules last summer on the leaves of the lime-trees, as also the animalcules seen on the currant leaves as well as the large numbers on the leaves of cherry trees and on the leaves of hazelnut treesGa naar voetnoot22. All these animalcules produce living young onesGa naar voetnoot23, and when they are still very small, their bodies are also filled with young animalcules, and they are all females, so that no copulation takes place among them; and they get wings only when they are full-grown, so that they undergo no metamorphosis, except that they grow and get wings. | |||
Heeft dit nu plaats inde geseijde Dierkens, schoon deselve vijftig maal en meer kleijnder sijn, als de Couchenilije Dierkens, soo hebben wij ook geen redenen, of wij mogen wel geloovenGa naar voetnoot80 dat het met de Couchenilije Dierkens, insgelijks soo toe gaat, te meer, om dat wij aan de agterlijven vande Couchenilije Greijnen sien, het geene wij aan de agterlijven vande verhaalde kleijne Dierkens hebben ontdekt, enGa naar voetnoot81Ga naar voetnoota als wij hier nog bij doen, dat wij aan de Ael, Paling, ende Garnaad, geen Mannelijke Schepsels hebben ontdektGa naar voetnoot82. Als wij gedenken, aan het geene dat den Ouden Spanjaart zeijt, dat alsGa naar voetnoot83 de Dierkens gedroogt zijnde, tusschen de handen vrijft, de wieken vande selve separerenGa naar voetnoot84. Soo sien wij al weder, dat geen naeuwe opmerkingeGa naar voetnoot85 daar ontrent en is gedaan, want de wieken en worden door de vrijvinge niet alleen van het agterlijf gesepareert, maar ook het gantsche boven lijf, werd van het onderlijf gescheijde, en welk boven lijf beset is, met alle de pooten wieken en hooftGa naar voetnoot86. En als wij agt geven op het onderlijf, ofte buijk vande dierkens, die wij Couchenilije noemen, soo sullen wij moeten seggen, dat het onderlijf, aan het boven lijf vande Dierkens, alleen door een korte strengs-gewijse-deelGa naar voetnootb, die niet dikker als een Varkens hairGa naar voetnoot87 is, is vereenigt, en sulks zijndeGa naar voetnoot88, het boven lijf, van het onderlijf, sig ligt laat af scheijden, en wel voornamentlijk, als het Dierke gedroogt is, en welk boven, en onderlijf, soo digt bij malkanderen sal zijn gevoegt, (stellen wij vastGa naar voetnoot45) dat het int oog salGa naar voetnootc schijnen als of het doorgaansGa naar voetnoot89 was vereenigtGa naar voetnoot90. Vorders seijt den Spanjaart, dat de Couchenilije niet soo goed is, dan datGa naar voetnoot91 de Dierkens wieken hebben gekregen. Hier uijtGa naar voetnootd souden wij al weder besluijten, dat de Couchenilije Dierkens seer naGa naar voetnoot92 alle te gelijk Vliegende Schepsels wierden, soo als het met de Zijd-wormen, en Ruspen toe gaat, welke schepsels van kruijpende in vliegende Dieren, ende dat in korte dagen, alle veranderen. | |||
Now if this occurs with the said animalcules, although they are fifty and more times smaller than the cochineal animalcules, we have no reason not to believe the same for the cochineal animalcules, the more so as we see on the abdomens of the cochineal grains that which we have discovered on the abdomens of the said animalcules, and the more so if we add that we have not discovered any male creatures among the eel and the shrimpGa naar voetnoot24. If we remember what the old Spaniard says, to wit that if the animalcules, after being dried, are rubbed between the hands, and the wings are separated from themGa naar voetnoot25, we see again that no accurate observation has been made about this, for not only are the wings separated by the rubbing of the hands from the abdomen, but also the whole thorax is separated from the abdomen, to which thorax all the legs, wings, and head are attachedGa naar voetnoot26. And if we pay attention to the abdomen or belly of the animalcules we call cochineal, we shall have to say that the abdomen is connected with the thorax only by a kind of short string no thicker than a hair of a pigGa naar voetnoot27 and, this being so, the thorax can easily be separated from the abdomen, especially when the animalcule has dried. The thorax and the abdomen are placed so close together (we firmly believe) that they will appear to be joined altogetherGa naar voetnoot28. Further the Spaniard says that the cochineal is not so good as when the animalcules have got wingsGa naar voetnoot29. From this we might conclude that nearly all the cochineal animalcules become flying creatures at the same time, as it happens with silkworms and caterpillars, which are all changed by metamorphosis from creeping into flying animals, and that in a few days. | |||
Dog met de Couchenilije Dierkens, is het geheel anders gelegen (voor soo veel het ons voor komt) want die leggen hare Eijeren, niet alle te gelijk, ofte op eenen dag, maar wij beelden ons inGa naar voetnoot13, dat soo een geseijt Dierke op eenen dag twintig jongen, ofGa naar voetnoota Eijeren voortbrengt, ende dus zullen ze meer dan tien dagen tijd van Nooden hebben, eer dat ze alle de Eijeren, ofte jongen quijt sijnGa naar voetnootb, want als ik wel twee hondert Eijeren, uijt een Couchenilije Greijntje hadde gehaalt, sag ik dat nog uijt nemende kleijne Eijertiens, aan het Eijer-nestGa naar voetnoot93 geplaast warenGa naar voetnoot94. Als wij nu de bladeren vande Linde boomen enz: beschouwden, sagen wij niet alleen Dierkens die wieken hadden, maar verscheijde kleijne, ende dat van soort, tot zoort, tot soo verre, dat veel warenGa naar voetnoot95, die op dien dag geworpen waren, ende dat niet op een gesetten tijdGa naar voetnoot96, maar soo lang als de dagen redelijk warm warenGa naar voetnoot97. En soo insgelijks stel ik vastGa naar voetnoot52, gaat het met de Dierkens, wiens agter lijven Couchenilije is, want als ik de Couchenilije Greijne die ik van drie distincte persoone hebbe bekomen, beschouwde, most ik het vooren geseijde voor waar aan nemen. Want als ik de grooste Couchenilije Greijntjens, tegen de kleijnsteGa naar voetnoot98, soo veel die voorGa naar voetnootc mijn gemene bril kenbaar waren, ende deselve op een verdeelde Liniaal plaaste, most ik oordeelen, dat 15. kleijne geenGa naar voetnoot99 een vande groosteGa naar voetnootd konde uijt maken, ende als ik de stoffe van de Couchenilije, die ik onder uijt een doos nam, daar deselve in was, beschouwde, sag ik onder deselve soo kleijne onder lijven, van Couchenilije dierkensGa naar voetnoote, dat ik most oordeelen dat 100. vande selve geen eene groote konden uijt makenGa naar voetnoot100. Ga naar margenoot+Om dat den duijsensten Mens, geen kennisseGa naar voetnoot101 vande Couchenilije heeftGa naar voetnootf, nog ook der selver grootheden bekent isGa naar voetnoot102, hebbe ik goet gedagt, een Couchenilije Greijntje teGa naar margenoot+ laten af teijkenen als hier fig: 1. tusschen A ende B werd aan gewesen. | |||
But with the cochineal animalcules the case is quite different (as far as it appears to us), for they do not lay their eggs all at the same time, or in one day, but we believe that such an animalcule produces twenty young ones or eggs in one day, and so they will need more than ten days before they have got rid of all the eggs or young ones, for when I had taken as many as two hundred eggs out of a cochineal grain, I saw that extremely small eggs were still left on the ovaryGa naar voetnoot30. When we observed the leaves of the lime-trees, we saw that not only animalcules that had wings, but also several small ones, and that of different kinds, such that there were many which had been hatched on that day, and I saw this not on one particular day, but as long as the days were tolerably warmGa naar voetnoot31. And I firmly believe that it also happens thus with the animalcules whose abdomens are cochineal, for when I observed the cochineal grains which I had received from three different persons, I had to assume the above to be true. For when I compared the largest cochineal grains with the smallest, in so far as I could distinguish them through my ordinary spectacles, and placed them on a graduated ruler, I found that 15 small ones were not equal to one of the largest. And when I observed the powder of the cochineal which I took from the bottom of a box which contained it, I saw among it such small abdomens of cochineal animalcules that I had to believe that 100 of them were not equal to one large oneGa naar voetnoot32. Ga naar margenoot+Because not one man in a thousand has any knowledge of the cochineal animalcules or knows their size, I thought fit to cause a cochineal grain to be drawn, as is hereGa naar margenoot+ designated in Fig. 1 between A and B. | |||
Vorders hebbe ik een Couchenilije GreijntjensGa naar voetnoota voor een Vergroot glas gestelt, ende het selvige soo danig laten af teijkenen, als het den Teijkenaar quam te sien, als met fig:Ga naar margenoot+ 2. CDEFG. werd aan gewesen, zijnde C het agterste gedeelte vande selveGa naar voetnootb, ende met EF. werd aan gewesen een rondagtig deel, het welke het geene is, daar de streng afgebrooken is, en waar doorGa naar voetnoot103 het aan het voorste gedeelte van het lighaam is vereenigt geweestGa naar voetnoot104. De inwendige bogt met der selver kringen die tusschen DEFG. in het Couchenilije greijntje sijn aan gewesen, en is het selvige niet eijgen, Maar het isGa naar voetnootc alleen afhankelijk doorGa naar voetnoot105 het in droogen vande menigvuldige Eijeren, die binnen in het greijntieGa naar voetnootd beslooten leggen, want als de greijntiensGa naar voetnoote doorweekt zijn, soo sal dat deel dat nu in wendig is, sig rond uijt setten, waar door wij dan, met het Vergroot-glas beschouwende, soo nu als dan de bruek vande streng komen te bekennenGa naar voetnootf, ende dan sullen wij de krings gewijse deelen, die wij te vooren niet gesien hadden, bekennen. Dog als wij een vande grooste greijntjens uijt soeken, dat platagtig is soo sal dat deel hier vooren verhaalt, soo niet in krimpen, om dat het Dierke doen het gedoot is, weijnig Eijeren nog bij sig hadde, ende dus minder in krimpinge, onder worpen is geweest. Ga naar margenoot+Wanneer nu eenige Couchenilije Greijntjens, wat meer dan vierentwintig uren, in regen water hadden gelegen, ontboode ik den Teijkenaar, en ik opende eenige Couchenilije Greijntjens in desselfs presentie, om dat ik meest door gaansGa naar voetnoot106 onder vondenGa naar voetnoot107 hebbe, dat wanneer de Eijeren, ende de Dierkens die ik uijt de Eijeren quam te halen, alsGa naar voetnootg droog geworden warenGa naar voetnoot108, der selver gedaanteGa naar voetnoot109 soo danig waren inGa naar voetnooth gedroogt, datGa naar voetnooti die deelen die men te vooren hadde gesien, niet te bekennen warenGa naar voetnoot110. Ga naar margenoot+Fig: 3. werd met HIK een Eij met sijn Eijerschaal, ofGa naar voetnootj menbrane, soo als het uijt hetGa naar voetnootk Couchenilije Greijntje was genomen, af gebeeld, en aan welk geseijde Eij, men rond om het inleggende dierke, de Eijerschaal te bekennen wasGa naar voetnoot111. Dit Eij is door een meerder vergrootende glas geteikent, als waar door fig: 2. geteikent is, en wanneer menGa naar voetnoot112 soo lang gewagt hadde, tot dat het Eij hadde droog geweest, soo soude de Eijerschaal soo in gekrompen sijn, dat men het niet distinct zoude konnen bekennen. | |||
Further I placed a cochineal grain before a magnifying glass and I asked theGa naar margenoot+ draughtsman to draw it such as he saw it, as is designated in Fig. 2 by CDEFG, C being the hindmost part of it and EF designating a somewhat round part, which is the place where the string was broken off through which it had been joined to the thoraxGa naar voetnoot33. The concave curve with its circles, designated between D, E, F, and G in the cochineal grain, is not natural to it, but is only due to the drying-up of the numerous eggs enclosed within the grain, for when the grains are soaked, the part that is now concave will become convex, and then, when we observe it through the magnifying glass, we shall occasionally discover the breach of the string, and then we shall detect the circular parts which we had not seen before. But if we select one of the largest grains, which is somewhat flat, the aforesaid part will not shrink, because the animalcule, when it was killed, had few eggs left in its body and therefore tended to shrink less. Ga naar margenoot+When some cochineal grains had lain in rain-water for some twenty-four hours, I sent for the draughtsman and dissected some cochineal grains in his presence, because I generally found that when the eggs and the animalcules I had taken out of them had become dry, their bodies had dried up to such an extent that those parts which had been seen before could not be detected. Ga naar margenoot+Fig. 3. HIK designates an egg with its eggshell or membrane such as it had been taken out of the cochineal grain, on which said egg the eggshell could be seen round the animalcule inside itGa naar voetnoot34. This egg was drawn through a magnifying glass of greater magnifying power than the one through which Fig. 2 was drawn, and if we had waited until the egg was dry, the eggshell would have shrunk so much that we should not be able to detect it distinctly. | |||
Ga naar margenoot+Fig: 4. LMN. vertoont een ongeboore Couchenilije Dierke, waar van ik de EijerschaalGa naar margenoot+ hebbe af gearbeijtGa naar voetnoot48, en soo het toe scheen, lag het Dierke met desselfs rugge na het gesigt toe, en dus quam men voor een gedeelte, drie pooten aan het selvige te sienGa naar voetnoot113. Ga naar margenoot+Met fig: 5. OPQRS. werd aan gewesen, een kleijn gedeelte vande Vaaten van het Eijer-nest, daar aan men verscheijde af gebrooke strengen komt te sien, en aan welke strengen, de Eijeren vereenigt sijn geweest, uijt gesondert het groote vat, dat met R werd aan gewesen, en door welk vat ik mij in beeld, dat veele andere vaaten hare stoffe hebben ontfangen, om de Eijeren te voeden, en groot te makenGa naar voetnoot114. Met ST werd aan gewesen een strengetje, waar aan het Eij TV was vereenigt, ende van de andere strengen sijn door mij de Eijeren af gebrooken. Dese strengen OPQRS. wasGa naar voetnoot115 aan de doorschijnende kant, en waar in nog eenige deelen te bekennen waren, doen ik hetGa naar voetnoota uijt Couchenilije greijntje hadde genomen, ende de Eijeren daar van gescheijden, Maar doen het begon te droogen, nam het een root agtige gedaante aanGa naar voetnoot116, en wanneer het droog was, hadde het een blij roodeGa naar voetnoot117 Couluur. Ga naar margenoot+Fig: 6. WXYZ. vertoont een tweede dierke, dat ik mede uijt eenGa naar voetnootb Eijerschaal haddeGa naar voetnootc gearbeijt, ende het selvige soo aanstonts den Teijkenaar hebbe laten afteijkenen, waar aan men de pooten tussen WX wel klaar konde bekennen, maar de poot die op het lijf geteikent is, die hebbe ik niet gesienGa naar voetnoot118. Ga naar margenoot+Fig: 7. ABCD. vertoont mede een Dierke dat van sijn Eijerschaal is ontbloot, en waar aan tusschen A. en B. de pooten werden aan gewesen, die men quam te sien. Ga naar margenoot+Fig: 8. EFGHI. werd aan gewesen een dierke leggende op een glas dat ik twee dagen te voorenGa naar voetnootd, uijt een Couchenilije Greijntje hadde genomen, het welke weijnig verandering met het droog werden heeft gekregen, aan het welke maar twee pootenGa naar voetnoote werden aan gewesen, de andere waren af gebrooken. In dit Dierke vertoondenGa naar voetnoot119 voor aantGa naar voetnootf hooft, dat kromme gedeelte dat met GH werd aan gewesen, en welk deel, ik mij in beeldeGa naar voetnoot13, dat hetGa naar voetnootg werktuijgGa naar voetnoot61 was, waar door het sijn voetsel uijt de bladeren haaldeGa naar voetnoot120. Nu hadde ik een Dierke met eenige weijnige Bloetvaaten uijt de buijk van een Couchenilije Dierke, anders geseijt een Couchenilije Greijntje genomen, voor een Vergroot glas staan, en welk Dierke voor een weijnig gedeelte vande Bloet-vaaten bedekt was. | |||
Ga naar margenoot+Fig. 4. LMN shows an unborn cochineal animalcule from which I had removedGa naar margenoot+ the eggshell with difficulty, and it seemed that the animalcule lay with its back towards us, so that we saw in part three legs on itGa naar voetnoot35. Ga naar margenoot+Fig. 5. OPQRS designates a small part of the vessels of the ovary, on which several broken strings are to be seen, to which strings the eggs were attached, except the large vessel designated by R; I believe that through this vessel many other vessels received the matter for the nourishment and growth of the eggsGa naar voetnoot36. By ST is designated a little string to which the egg TV was attached, and from the other strings the eggs had been broken off by me. These strings O, P, Q, R, and S were almost transparent, and some parts could still be seen therein when I had taken them from the cochineal grain and separated the eggs therefrom, but when they began to dry, they assumed a reddish appearance, and when they were dry, they had a bright red colour. Ga naar margenoot+Fig. 6. WXYZ shows a second animalcule, which I had also removed with great difficulty from an eggshell and which I had at once asked the draughtsman to draw; on this, I could clearly see the legs between W and X, but I did not see the leg drawn on the bodyGa naar voetnoot37. Ga naar margenoot+Fig. 7. ABCD also shows an animalcule divested of its eggshell, on which between A and B are designated the legs that could be seen. Ga naar margenoot+Fig. 8. By EFGHI is designated an animalcule lying on a glass, which I had taken out of a cochineal grain two days before; it has not altered much by growing dry and only two legs are shown on it, the others having broken off. On this animalcule there was to be seen on the front of the head the curved part designated by GH, which I believed to be the organ by means of which it got its food from the leavesGa naar voetnoot38. Now I had taken an animalcule with a few blood vessels out of the abdomen of a cochineal animalcule, or cochineal grain, and placed it before a magnifying glass; this animalcule was partly covered by the blood vessels. | |||
Ga naar margenoot+Fig: 9. KLM. vertoont een kleijn gedeelte vande Bloet-vaaten, ende metGa naar voetnoot121 NOP vertoont het Dierke, voor soo veel men het selvigeGa naar voetnoota quam te sien, met desselfs ses pootenGa naar voetnoot122. Wijders sag ik onder de Eijeren, die ik van het Eijernest hadde af gebrooken, als ook wel aan de vaaten van het Eijer-nest vast gehegtGa naar voetnoot123, soo danige kleijne Eijeren, dat deselve wel geen honderste deel van een groot Eij konde uijt maken, en ik hadde ook den Teijkenaar belast dat hij soo danigeGa naar voetnoot124Ga naar voetnootb Eijeren, als hij aan het Eijernest quam te sien, eenige weijnige zoude aan wijsenGa naar voetnoot125, dat hij versuijmt heeft. Ga naar margenoot+Ik hebbe hoe veel Couchenilije greijne, ik ook door sogt heb, in alle Eijeren, en ook jongen inde Eijeren konnen bekennen, dog in de eene veel meer als in de andere, ende in die geene welkers onderste buijkGa naar voetnootc of Greijne, veel in gedroogt waren, vond ik veel minder EijerenGa naar voetnoot126. Waar uijt ik een besluijt maakteGa naar voetnoot127, dat die geene waar in weijnig Eijeren gevonden wierden, al veel jongen hadden voort gebragt, en niet lang zouden int leven blijven, volgens den loopGa naar voetnoot128 van alle kleijne vliegende schepsels, die wanneerGa naar voetnoot129 EijerenGa naar voetnootd geleijt hebben, kort daar na sterven. Gelijk ik nu inde DierkensGa naar voetnoot130, die op de Linde Boomen enz: gevonden werden, schoon deselve niet half volwassen waren, al jongen in hare lighame haddenGa naar voetnoot131. Om nu te weten, of dit ook plaats hadde in de Couchenilije Dierkens, soo hebbe ik genomen 8. Couchenilije Greijntjens, die ik oordeelde dat met haar agte, soo veel lighaams nietGa naar voetnoot132 en zouden uijt maken, dan een greijntje is, dat met fig: 1. tusschen A ende B werd aan gewesen. Dese Greijntjens leijde ik des avonts in regenwater, ende des anderen daags 's mergens, sag ik datter maar vijf op de gront gesonken waren, de andere waren soo ligt, dat ze niet na de gront sakte, en bij gevolg geen water inde selve was gedrongen. De eerste van dese kleijne Greijntjens, die ik quam te openen, daar haalden ik elf Eijeren uijt, waar van eenigeGa naar voetnoot133 inde Eijeren, soo danige schepsels waren, dat ik de pooten konde bekennen, behalven verscheijde seer kleijne Eijeren. Uijt de tweede, en konde ik geen Eijeren bekennen, die hare volkome groote hadden. Uijt de derde vernam ik drie volkome Eijeren. Uijt deGa naar voetnoote vierde geen volkomeGa naar voetnootf Eijeren. | |||
Ga naar margenoot+Fig. 9. KLM shows a small part of the blood vessels, and NOP shows the animalcule, as far as it could be seen, with its six legsGa naar voetnoot39. Further I saw among the eggs I had broken off the ovary, as well as among the eggs attached to the vessels of the ovary, eggs that were so small that they were not equal to one hundredth part of a large egg. I also charged the draughtsman to draw some of such eggs as he saw on the ovary, but he failed to do so. Ga naar margenoot+However many cochineal grains I examined, in all of them I could find eggs, and also young ones in the eggs, but in some of them many more than in others, and in those whose abdomens or grains were greatly dried up I found much fewer eggsGa naar voetnoot40. From this I concluded that those in which few eggs were found had already produced many young ones and would not live long, according to the course of life of all small flying creatures, which, when they have laid eggs, die shortly afterwards, just as the animalcules found on lime trees, although they were not yet half-grown, already had young ones in their bodiesGa naar voetnoot41. Now in order to learn whether this also happened with the cochineal animalcules, I took 8 cochineal grains, which I thought would not form altogether as much volume as one grain, designated in Fig. 1 between A and B. I put these grains at night in rain-water; and the next morning I saw that only five of them had sunk to the bottom, the others being so light that they did not sink to the bottom, so that no water had penetrated into them. From the first of these small grains, which I dissected, I took eleven eggs, in some of which eggs there were such creatures that I could detect the legs, besides several very small eggs. In the second I could detect no eggs having their perfect size. From the third I got three perfect eggs. From the fourth, no perfect eggs. | |||
Uijt het vijfde twee volkome Eijeren, enGa naar voetnoota doorgaansGa naar voetnoot134 kleijnder. Uijt welke waar neminge, wij al weder redenen hebben om te besluijten dat het met de Voorteelinge vande Couchenilije Dierkens soo toe gaat, gelijk het met de Dierkens geschiet, die op de linde bladeren, Aelbesse, kerssen, pruijmen, en haselaar bladeren sitten, en haar voetsel daar uijt trekken, toe gaatGa naar voetnoot135. Dat nu den Spanjaart seijt, dat men de Dierkens doot rookt, als ze Wieken hebben gekregen, om dat de Couchenilije danGa naar voetnootb beter isGa naar voetnoot136, dit komt ons niet vreemt voor, om dat soo danige Couchenilije Dierkens, haar grootheijt dan bekomen hebbenGa naar voetnoot137, haar meeste Eijeren in hare lighame hebben, en na mijn oordeel hangt de meeste Couluur vande Eijeren afGa naar voetnoot138, maar als wij met op merkinge de Couchenilije Greijne beschouwen sullen wij oordeelen, datter meer Dierkens gedoot werden, die hare volkome wasdom niet en hebben, als die tot hare grootheijt sijn gekomenGa naar voetnoot139. Mij dunkt het vreemt te sijn, dat den Spanjaart niet en seijt, of men eens ofte twee maal int jaar, de Couchenilije versamelt, te meer, om dat de Eijlanden van Cuba, Hispanjola, ende jamaica, daar na alle aparentie veel Couchenilije valtGa naar voetnoot140, weijnig ofte geen winter, (na onse landen te rekenen) hebben, ten opsigte dat de geseijde Eijlanden tusschen de 18. ende 23. graaden Noorder breete leggen, ende dus inde winter tijd, de son nog inde 40. graaden, boven den Horisont staat, daar indeGa naar voetnootc winter tijd, de son bij ons maar 14½ graat boven den Horisont verschijnt. Soo wij soo veel soomer hadden, als de geseijde Eijlanden hebben, de Dierkens de Luijs genaamt, souden onse Aelbesse Boomen soo beschadigen, door hare vuijligheijt, dat men de vrugten nietGa naar voetnootd zouden konnen gebruijken, en nogtans zullen na alle aparentie de Couchenilije Dierkens, veel meerder voorteelen, als de Dierkens op de Aelbesse Boomen. De Couchenilije Dierkens, sullen na alle aparentie op de rugge, ofte onderste zijde van het blat haar onthoudenGa naar voetnoot141, om van de groote hitte der sonne beschermt te sijn, en wanneer men rookt, alle de Dierkens niet wel kan doodenGa naar voetnoot142, en eenige weijnige over geblevene konnen in korten tijd seer vermenigvuldigenGa naar voetnoot143. | |||
From the fifth, two perfect eggs, but both of them smaller. From this observation we again have reason to conclude that the generation of the cochineal animalcules takes place in the same way as that of the animalcules which sit on the leaves of lime-trees, currants, cherries, plums, and leaves of hazelnut trees, and draw their food therefrom. Now it does not appear strange to us that the Spaniard says that the animalcules are suffocated with steam when they have got wings, and that the cochineal is then betterGa naar voetnoot42, since the cochineal animalcules, then having become full-grown, have most eggs in their bodies; and in my opinion the colour is mainly due to the eggs. But when we look attentively at the cochineal grains, we shall find that more animalcules are killed which have not become full-grown than have become full-grownGa naar voetnoot43. It appears strange to me that the Spaniard does not tell whether the cochineal is gathered once or twice a year, the more so as the islands of Cuba, Hispaniola, and Jamaica, where to all appearance much cochineal is found, have little or no winter (as compared with our regions), because the said islands lie between 18 and 23 degrees North latitude, so that in winter the sun is still 40 degrees above the horizon, whereas with us in winter the sun is only 14½ degrees above the horizon. If we had as much summer as the said islands, the animalcules called lice would damage our currant bushes so much with their filth that one would not be able to use the fruit, and yet, to all appearance, the cochineal animalcules are much more prolific than the animalcules on the currant bushes. The cochineal animalcules will, to all appearance, dwell on the back or lower surface of the leaf, in order to be protected from the great heat of the sun, and when they are treated with steam, it is not very well possible to kill all the animalcules, and the few that remain will multiply very greatly in a short timeGa naar voetnoot44. | |||
Nu hadde ik ontrent een lepel vol gruijs, ofte stof, enGa naar voetnoota eenige zanden onder het selvige, uijt een doos met Couchenilije bij een versamelt, en het geene men maar voor stof zoude aan sien, waren seer veel kleijne Couchenilije Greijntjens, ende onder deselve soo kleijne, als of ze eerstGa naar voetnoot56 van haar moeder waren voort gebragt, enGa naar voetnoota vorders van zoort tot zoort grooter, als mede veel kleijneGa naar voetnootb deeltjens die ik voor afgang vande Dierkens aan sag, als mede sag ik seer veel drie leedige pootjens vande CouchenilijeGa naar voetnootc Dierkens ende onder deselve die maar twee leeden hadden, en ook enkelde leden, ende onder deselve konde men, aan veele de klaeuwtjens bekennen, die wit warenGa naar voetnoot144, eenige donker en andere ligt rootGa naar voetnoot145. Ga naar margenoot+Vorders sag ik veel deeltjens die ik niet kondeGa naar voetnootd thuijs brengen, waar van eenige ik mij in beeldeGa naar voetnoot13 dat hoofden vanGa naar voetnoote Dierkens waren, ende ook schoone roode kleijne deeltjens, die ik oordeelde dat stukjens van het boven lijf vande dierkens waren. Ook mede sag ik onder het verhaalde gruijs leggen, eenige weijnige steekels, die niet dikker waren danGa naar voetnootf een hair van ons hooftGa naar voetnoot146 is, ende dan twee â. drie die wel vier maal soo dik waren, of dit nu de scharpe steekelsGa naar voetnootg zijn, daar den Spanjaart van seijt, dat de bladeren mede beset sijnGa naar voetnoot147, wil ik gelooven, om dat eenige ligt geel, enGa naar voetnooth andere bruijn geelGa naar voetnoot148 waren. Om dat de geseijde steekelsGa naar voetnooti, met uijt nemende veel weerhaken sijn versien, hebbe ik goetgedagt, soo een verwonderens waardig gewasGa naar voetnoot149 te laten af teijkenen. Ga naar margenoot+Fig. 10. QRS. verbeeld een voor verhaalt steekselGa naar voetnoot150, met der selver menigvuldige weerhaaken, dat niet dikker was als een hair van mijn hooftGa naar voetnoot151. | |||
Now I had collected about a spoonful of power or dust, including some sands, from a box with cochineal, and that which appeared to be only dust consisted of a great many small cochineal grains, including such small ones as if they had just been hatched by their mother, and further of increasing sizes, as also many small particles which I took to be excrements of the animalcules. I also saw a great many three-segmented legs of the cochineal animalcules, some of which were dark red and others light red. Among these legs there were some which had only two segments and there were also some with one segment, and on many of them one could detect the little claws, which were whiteGa naar voetnoot45. Ga naar margenoot+I further saw many particles which I could not identify, some of which I believed to be heads of the animalcules, and also particles of a beautiful red colour, which I thought were fragments of the thorax of the animalcules. I also saw lying among the said powder a few prickles which were no thicker than a hair from our headGa naar voetnoot46, and also two or three which were at least four times as thick. I am inclined to believe that these are the sharp prickles with which, as the Spaniard says, the leaves are covered, because some were light yellow and others dark yellowGa naar voetnoot47. Because the said prickles are provided with an extremely large number of barbs, I thought fit to cause such a wonderful growth to be drawn. Ga naar margenoot+Fig. 10. QRS represents such a prickle, with its numerous barbs, which was no thicker than a hair of my headGa naar voetnoot48. | |||
Ga naar margenoot+Ik hebbe vande dierkens, die uijtGa naar voetnoota de Eijeren hier vooren verhaalt hebbe gebragt hare pootenGa naar voetnootb niet konnen bekennen, ten ware ik de pootenGa naar voetnootb Uijt hare geschikte ordre daar ze in lagen hadde gebragtGa naar voetnoot152, en wat moeijte ik aan wende, soo konde ik de pooten, soo als ze ordentelijk bij een lagen, niet bekennen, omdat de Dierkens inde Eijeren leggende, een donker roode Couluur hadden, enGa naar voetnootc gans geen door schijnentheijt toe lieten, ende wel voor namentlijk, die geene die naast aan de volmaaktheijt waren gekomenGa naar voetnoot153, als dat ikGa naar voetnoot154 eijntelijk, soo verreGa naar voetnootd gebragt hebbe, dat ik aan eenige Dierkens, nog int Eij leggende, de ses pooten, in soo een nette gestalteGa naar voetnoot155 bij malkanderen hebbe sien leggen, als of wij het schepsel dat wij een popje noemen, het welke van een zijdworm voort komt, met opmerkingeGa naar voetnoot156 aan schouwde, ende agt gaven op het ordentelijk leggen vande pooten; ende als doen konde ik ook sien, dat de ongeboore Dierkens, twee hoornen hadden, met hare ledekens, die ik op de eene tijd vijf aan deselve telde, en op een ander tijd oordeelde ik meerder ledekens aan deselve te sien. Ga naar margenoot+Met dese mijne waarnemingeGa naar voetnoote, namentlijk dat de Couchenilije Dierkens niet bij veranderingGa naar voetnoot157, uijt WormkensGa naar voetnoot158 voortkomen, gelijk in meest alle kleijne Vliegende Schepsels geschiet, hebbe ik mijne voor gaande stellingeGa naar voetnoot159 verworpen, hier in bestaande, dat de Couchenilije Dierkens geen schildekens hebben, waar onder de wiekenGa naar voetnootf zouden geplaast zijn, Maar dat dieGa naar voetnootg schildekens die wij onder de Couchenilije Greijntiens vinden, en welke swart zijn, alleen met dit onderscheijtGa naar voetnoot160, dat op ijder van die schildekens een kleijn ront root plekje, sijn hebbendeGa naar voetnoot161Ga naar voetnooth, ende dus bij andere, ende mij geoordeelt is geweest, dat die schildekens af hankelijk waren, vandeGa naar voetnoot162 Couchenilije DierkensGa naar voetnoot163. De Dierkens nu, die met schildekens de wieken bedekken, sijn alle afkomstig (soo veel mij bekent is) van wormen, die haar inde Aerde ofte int 't Hout onthoudenGa naar voetnoot141, ende daar uijt haar voetsel ende grootmakinge bekomen, want soo sulks niet en was, soo soude de wormen, in vliegende schepsels verandert zijnde, ende nog inde Aerde ende hout als opgeslooten zijnde, hare wiekenGa naar voetnooti met het uijt arbeijdenGa naar voetnoot164 geschonden werden. | |||
Ga naar margenoot+I was not able to detect the legs of the animalcules which I had taken out of the aforesaid eggs, unless I disturbed the orderly arrangement of the legs, and whatever trouble I took, I could not detect the legs in their orderly arrangement, because the animalcules as they lay in the eggs had a dark red colour and were not at all transparent, especially those which were almost full-grown, until at last I succeeded in seeing on some animalcules still lying in the egg the six legs in such a neat arrangement as if we observed attentively the creature we call a pupa, which is produced by a silkworm, and paid attention to the orderly arrangement of the legs. And then I could also see that the unborn animalcules had two antennae, with their segments, of which at one time I counted five, and at another time I thought I saw more segments on them. Ga naar margenoot+After this observation, to wit that the cochineal animalcules are not produced by metamorphosis from little larvae, as happens with almost all small flying creatures, I rejected my former assertion, consisting in that the cochineal animalcules have no wing-cases under which the wings should be placed, but that those wing-cases we find among the cochineal grains and which are black - with the only difference that on each of those wing-cases there is a small, round, red spot, so that others as well as I myself thought that those wing-cases belonged to the cochineal animalcules - originate from animalcules which cover their wings with wing-cases. Now those animalcules all come forth (as far as I know) from larvae which dwell in the earth or in wood and get therefrom their nourishment and growth, for if this were not the case, the larvae when changed by metamorphosis into flying creatures and still enclosed as it were in the earth and the wood, would have damaged their wings as they freed themselves with difficulty. | |||
Want als ik nog laast, onder de Couchenilije Greijne een voor verhaalt schildeken, op het agterlijf van een Dierke vond, ende het selve naeuwkeurig beschouwendeGa naar voetnoota, bleek mij klaar, dat het agterlijf gans geen gelijkenis na deGa naar voetnootb Couchelinije greijntje hadde. Want soo de Couchenilije Dierkens, met schildekens waren versien, soo soude sulks een vergeefze makinge zijn, dat wij niet te verwagten hebben, als zijnde geschapen, om vanden beginne aanGa naar voetnoot165 haars gelijk voorGa naar voetnootc te brengen, alleen met dit onderscheijt, dat wanneer ze tot hare volkome groote sijn gekomen, dan wieken krijgenGa naar voetnoot166. Seer na alle het hier vooren verhaalde, met de figuuren, hebbe ik den Amsterdamze Coopman toe gesonden, op dat den selven soude konnen sien, wat mijne ontdekkingen waren, deselve mij te rugge sendende, schrijft daar over aan mijn een lange brief, waar in den selven komt te seggen, dat uijt een groote Couchenilije Greijn, mede wel 200. deeltjens heeft gehaalt, ende na alle zijne ondersoekinge, niet een Dierke int Eij, heeft konnen ontdekken, en eijntelijk een besluijt maakteGa naar voetnoot127, dat het geene ik voor Bloetvaaten, van een Couchenilije Dierke aan sag, soo danige deelen sijn, als wij inde kersse, druijve enz: gewaar werden, ende het geeneGa naar voetnootd ik voor de doppe, ofte menbrane vande Eijeren aan zie, de omwinsels vanGa naar voetnoote zaaden zijn. Ga naar margenoot+Dit heeft mijGa naar voetnoot167, hoe wel ik in mijne af teijkeninge vande geseijde figuuren, ten genoege versekert was, dat ik de waarheijt hadde, nog verscheijde vande grooste Couchenilije greijntjens ontledigt, ende de Dierkens uijt de Eijeren gehaalt, ende deselve voor verscheijde vergroot-glasen in soo een ordre gebragtGa naar voetnoot168, dat ik niet alleen het lighaam vande Dierkens, met der selver kerfs, of krings gewijseGa naar voetnootf deelenGa naar voetnoot169 hebbe vertoont, maar ik hebbe ook seer naaktGa naar voetnoot170, de twee hoornenGa naar voetnoot171 met hare ledekens, waar mede de ongeboore Dierkens versien sijnGa naar voetnootg, voor de oogen gestelt, ende des anderen daags den Teijkenaar een Vergroot-glas ter hand gestelt, op dat hij het kleijne schepsel, soo als het denselvenGa naar voetnooth quam te sien, soude afteijkenen, sonder ijets daar toe, ofte af te doen, gelijk door gaansGa naar voetnoot172 mijn gewoonte isGa naar voetnoot173. | |||
For when recently among the cochineal grains I found one of the aforesaid wing-cases on the abdomen of an animalcule and closely observed it, I saw plainly that the abdomen did not resemble the cochineal grain at all. For if the cochineal animalcules were provided with wing-cases, this would be a superfluous structure, which we cannot expect, because they have been created from the beginning so as to produce their likes, with the only difference that when they have become full-grown, they get wingsGa naar voetnoot49. I sent almost the whole of the aforesaid account, with the figures, to the Amsterdam merchant, in order that he might be able to see what my discoveries were. In return he wrote to me a long letter about it, in which he says that he has also taken as many as 200 particles from a large cochineal grain and after all his observations he was not able to detect any animalcule in the egg, and finally concluded that what I took to be blood vessels of a cochineal animalcule are such parts as we find in cherries, grapes, etc., and what I took to be the shell or membrane of the eggs are the envelopes of seeds. Ga naar margenoot+Although I was quite sure that my drawings of the said figures showed the truth, I again dissected several of the largest cochineal grains, took the animalcules out of the eggs, and placed them before several magnifying glasses in such a position that I not only showed the body of the animalcules with their grooves or circular parts, but I also made very clearly visible the two antennae with their segments, with which the unborn animalcules are provided. And the next day I handed the draughtsman a magnifying glass in order that he might draw the tiny creature such as he saw it, without adding or detracting anything, as I am always wont to doGa naar voetnoot50. | |||
Ga naar margenoot+Fig: 11. ABCDE. vertoont het lighaam van het Dierke, ende met BH:DI: ende DK.Ga naar margenoot+ werden de vier pooten aan gewesen, (alsoo men de andere poote niet int gesigt hadde) endeGa naar voetnoota met EF. werd een vande twee hoornen die men volkomentlijk quam te sien, aan gewesen, de tweede Hoorn, alsGa naar voetnoot174 AG. stond een weijnig van het gesigt afGa naar voetnoot175, ende dus niet volkome af gebeeld. Aan het eijnde van de hoornen waren drie hairtjens die mede aan F en G werden aan gewesenGa naar voetnoot176. Hier heeft Hare Hoog Edele Heeren, mijne waarneminge, in beeldingeGa naar voetnoot177, en vast stellingeGa naar voetnoot178, ontrent de Couchenilije Dierkens of Greijntjens. Soo ijemant nader waarneminge heeft, ontrent het verhaalde, ende oordeelt, dat ik hier ofte daar in mijne ontdekkinge, ofte stellinge, kome te dwalen, zij zullen mij dienst doen, daar van kennisse te geven, en ik sal mij gaarne voegen, na die geene die beter ondervindingeGa naar voetnoot179Ga naar voetnootb vande Couchenilije heeft, en sal onder des blijvenGa naar voetnoot180.
Hare Hoog Edele Heeren Onderdanige Dienaar
| |||
Ga naar margenoot+Fig. 11. ABCDE shows the body of the animalcule, and by BH, DI, and DK are designated the four legs (the others being hidden from sight) and by EF is designatedGa naar margenoot+ one of the two antennae that was seen perfectly; the second antenna, to wit AG, was turned somewhat away from the eye and is therefore not delineated perfectly. At the end of the antennae there were three hairs, which are also designated at F and GGa naar voetnoot51. Here, Very Noble Sirs, you have my observations, ideas, and conclusions about the cochineal animalcules or grains. If anyone has made further observations about the above and thinks that I am mistaken here or there in my discoveries or assertions, I shall be obliged to them if they will inform me of it, and I will gladly comply with those who have gained better knowledge of the cochineal, obtained through observation. And meanwhile I remainGa naar voetnoot52,
Very Noble Sirs, your obedient servant
|
|