Alle de brieven. Deel 15: 1704-1707
(1999)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermd
Anthonie Heinsius
(1641-1720) Staalgravure van J.F.C. Reckleben (Foto Iconografisch Bureau, Den Haag) Anthonie Heinsius (1641-1720) Steel engraving by J.F.C. Reckleben (Photo Iconografisch Bureau, The Hague) | |
Voorwoord voor Deel XV
| |
VoorwoordSedert 1994 is het Leeuwenhoek-project ondergebracht bij het ‘Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis’ van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Binnen het Constantijn Huygens Instituut is het project ondergebracht bij de werkgroep Renaissance. De Leeuwenhoek-Commissie functioneert thans als projectcommissie binnen het instituut. De samenstelling van de commissie is: prof. dr. P. Baas (lid sinds 1981); prof. dr. H. Beukers (1992); prof. dr. B.C. Damsteegt (1975); prof. dr. L.B. Holthuis (1980); mevr. dr. A. Kets-Vree (1994, namens het Constantijn Huygens Instituut); prof. dr. J.D. North (1991); prof. dr. H.A.M. Snelders, (1973); dr. G.A.C. Veeneman (1986); prof. dr. R.P.W. Visser (1986). De voorbereiding van deze uitgave is verricht in mijn functie als universitair docent aan het Instituut voor Geschiedenis en Grondslagen van de Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Universiteit Utrecht. De medewerkers en het secretariaat van het instituut zeg ik hierbij dank voor hun ondersteuning. Bijzondere dank gaat uit naar prof. dr. B.C. Damsteegt; hij heeft de transcriptie van de brieven voor zijn rekening genomen en de tekst waar nodig van taalkundige aantekeningen voorzien; ook is hij mij op andere manieren behulpzaam geweest. De wetenschappelijke annotaties zijn, voorzover niet taalkundig van aard, van mijn hand (ongesigneerd) of van een van de medewerkers (gesigneerd; zie de Lijst van Medewerkers) voor wier hulp ik hen op deze plaats dank zeg. Mej. C. Dikshoorn vertaalde de tekst van de brieven. De annotaties en het vooren nawerk zijn vertaald door mevr. dr. E. Kegel-Brinkgreve. Het werk van de redacteur en de commissie werd financieel mogelijk gemaakt door het Constantijn Huygens Instituut, terwijl de uitgave tot stand kon komen dank zij een belangrijk subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (N.W.O.). Verschillende bibliotheken en archieven hebben toestemming gegeven voor de publicatie van de in hun bezit zijnde brieven. Dank hiervoor gaat in het bijzonder uit naar de Royal Society waarvan de medewerkers mij op verschillende manieren van dienst zijn geweest.
In deel XV van Alle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek zijn 21 brieven van Van Leeuwenhoek opgenomen, alle geschreven in de periode juli 1704 tot en met juli 1707. De brieven werden aan zes verschillende adressanten geschreven. Het merendeel was gericht aan de Royal Society in Londen (veertien brieven). Voorts aan John Chamberlayne (251, 255 en 256), die de brieven van Van Leeuwenhoek voor de Royal Society vertaalde, Antonio Magliabechi (256), Francesco Corner (260), Govert Bidloo (262) en Angelus van Wikhuysen (266). Van beide laatstgenoemde brieven is alleen bekend dat zij geschreven zijn; de tekst is niet teruggevonden. De Brieven 268 en 269 zijn een begeleidend schrijven bij afschriften van eerdere brieven aan Magliabechi (256) en Corner (260). | |
PrefaceFrom 1994 onwards the Leeuwenhoek project has been incorporated in the ‘Constantijn Huygens Institute for text editions and intellectual history’, which in its turn is a subdivision of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences. Within the Constantijn Huygens Institute the project has been attached to the study group Renaissance. The Leeuwenhoek Commission now operates as a project committee within the Institute. The constitution of the committee is as follows: Professor P. Baas (member from 1981 onwards); Professor H. Beukers (1992); Professor B.C. Damsteegt (1975); Professor L.B. Holthuis (1980); Mrs Dr A. Kets-Vree (1994; on behalf of the Constantijn Huygens Institute); Professor J.D. North (1991); Professor H.A.M. Snelders (1973); Dr G.A.C. Veeneman (1986); Professor R.P.W. Visser (1986). Preparing this edition has been part of my duties as a lecturer at the Institute for the History and Foundations of Mathematics and Science of the University of Utrecht. Here I want to thank the staff members and secretariat of the Institute for their support. Thanks are in particular due to Professor Damsteegt; he has taken care of the transcriptions of the letters, and provided linguistic annotations of the text wherever necessary; he has also proffered his help in other ways. The scientific annotations which do not deal with linguistic problems have been written by me when unsigned, or by one of the collaborators (with signature; cf. the List of Co-workers); for their assistance I here offer my thanks. The text of the letters has been translated by Miss C. Dikshoorn; the notes, the preliminary and final texts by Mrs Dr E. Kegel-Brinkgreve. The work of the editor and the committee has been made possible financially by the Constantijn Huygens Institute, whereas the actual publication could be achieved thanks to a considerable grant from the Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (N.W.O.). Several libraries and archives have given permission to publish the letters in their possession. For this the Royal Society in particular should be thanked; the members of its staff have helped me in various ways.
In volume XV of The Collected Letters of Antoni van Leeuwenhoek 21 letters of Van Leeuwenhoek have been included, all of them written in the period from July 1704 up to and including July 1707. The letters were written to six distinct addressees. The larger part was addressed to the Royal Society in London (fourteen letters). Furthermore to John Chamberlayne (251, 255, and 256), who translated the letters of Van Leeuwenhoek for the Royal Society, Antonio Magliabechi (256), Francesco Corner (260), Govert Bidloo (262), and Angelus van Wikhuysen (266). With regard to the two letters last named it is merely known that they have been written; the texts have not been found. The Letters 268 and 269 are covering letters, accompanying copies of earlier letters to Magliabechi (256) and Corner (260). | |
De in dit deel bijeengebrachte correspondentie laat de blijvende belangstelling zien van de Royal Society voor Van Leeuwenhoeks werk. Uit de Brieven 249 en 255 blijkt, dat Sloane en Chamberlayne hem dat verzekerd hadden. Dankzij die interesse zijn de eerdergenoemde brieven aan Magliabechi (256) en Corner (260) bewaard gebleven. De Royal Society was blijkbaar ingegaan op een aanbod van Van Leeuwenhoek om een afschrift van deze brieven te sturen (267). Twee keer vermeldt Van Leeuwenhoek dat hij exemplaren van de Philosophical Transactions heeft ontvangen (249 en 269) en spreekt hij er zijn voldoening over uit dat zijn brieven vertaald wordenGa naar voetnoot1. Geen van de hier afgedrukte brieven is in Van Leeuwenhoeks tijd al gepubliceerd in het Nederlands of het Latijn. Op twee na (268 en 269) werden de brieven aan de Royal Society min of meer volledig in Engelse vertaling in het tijdschrift van het Londense genootschap, de Philosophical Transactions, gepubliceerd. Dat gebeurde ook met twee brieven aan Chamberlayne (251 en 255). Van op één na alle hier gepubliceerde brieven is nu voor het eerst de Nederlandse tekst in een gedrukte uitgave beschikbaar. Van Brief 256 aan Chamberlayne is alleen een Engelse vertaling in manuscript bewaard gebleven. Van Leeuwenhoek vermeldt een aantal bezoekers in zijn brieven. Soms zijn die niet te identificeren, zoals de herhaaldelijk genoemde een of meer tekenaars die de krijttekeningen van de waarnemingen van Van Leeuwenhoek maakten, welke vervolgens naar de Royal Society gestuurd werden. Ook aanduidingen als ‘seker geneesheer’, ‘heelmeester’ en ‘twee Engelze heren’ zijn onvoldoende voor een tenaamstelling. Wél geïdentificeerd konden worden zijn Delftse kennis Frederik Wolfert van Overschie (249), de Leidse hoogleraar Pieter Hotton (250), de verzamelaar van naturaliën Petrus Valckenier (253 en 259), de gezant van de Venetiaanse Republiek in Engeland Francesco Corner (260), de Leidse hoogleraar in de geneeskunde Govert Bidloo (264), de bisschop van Salisbury, Gilbert Burnet, en diens broer, de arts Thomas Burnet (269). Uit de inhoud van de hier gepubliceerde brieven blijkt ook nu weer de grote variatie in de onderwerpen die Van Leeuwenhoek bezig hielden. In Brief 251 schrijft hij over zoutkristallen en een olieachtige substantie die hij had verkregen uit tabaksas, terwijl hij in Brief 255 verglaasd materiaal beschrijft, dat afkomstig was uit verbrand hooi. Kristallisatie-experimenten worden beschreven in de Brieven 256 (zilver) en 259 (gips). In Brief 254 doet hij verslag van het terugwinnen van zilver dat in opgeloste vorm op zijn huid was terechtgekomen. Kristallen van zilversulfaat worden beschreven in Brief 256 en die van calciet, gips en bergkristal in Brief 259. Zijn ideeën over het ontstaan van bergkristal zijn te vinden in Brief 253. De bestudering van puimsteen is vastgelegd in Brief 261. Botanische onderwerpen komen aan de orde in Brief 250 (epidermiscellen, vaatbundels en slijmcellen van een Aloe-soort; gekleurde cellen uit bloedzuring); Brief 257 (de vorming van bastweefsel uit hout, beschrijving van vaten en cellen uit kersen-, berken-, kaneel- en lindenhout; kurkcellen); Brief 258 (de sori, sporangia en sporen van de brede eikvaren); en Brief 263 waarin het zaad van hennep beschreven wordt en Van Leeuwenhoek refereert aan de drogerende werking van hennepproducten en van een plantenextract uit Oost-Indië. | |
The correspondence collected in this volume shows the lasting interest evinced by the Royal Society in Van Leeuwenhoek's work. It is evident from the Letters 249 and 255 that Sloane and Chamberlayne had given him assurances on this point. Thanks to that interest the letters just mentioned to Magliabechi (256) and Corner (260) have been preserved. Evidently, the Royal Society had accepted Van Leeuwenhoek's offer to send copies of these letters (267). Van Leeuwenhoek mentions two times that he has received copies of the Philosophical Transactions (249 and 269) and expresses his satisfaction that his letters are being translatedGa naar voetnoot1. None of the letters printed here has already been published in Leeuwenhoek's own time, either in Dutch or in Latin. Apart from the two letters 268 and 269 the letters to the Royal Society were more or less completely published in an English translation in the periodical of the London society, the Philosophical Transactions. This was also done with two letters to Chamberlayne (251 and 255). Of all letters, save one, published here the Dutch texts are now for the first time available in a printed edition. Of Letter 256 to Chamberlayne only an English translation in manuscript has been preserved. In his letters Van Leeuwenhoek mentions a number of visitors. Sometimes these cannot be identified, like the draughtsman (or draughtsmen) mentioned several times, who made the chalk drawings of Van Leeuwenhoek's observations, which subsequently were sent to the Royal Society. Designations like ‘a certain physician’, ‘surgeon’, and ‘two English gentlemen’ are also inadequate for an identification. It was possible, however, to identify his acquaintance, also living in Delft, Frederik Wolfert van Overschie (249), the Leyden Professor Pieter Hotton (250), the collector of natural objects Petrus Valckenier (253 and 259), the ambassador of the Venetian Republic in England Francesco Corner (260), the Leyden Professor of Medicine Govert Bidloo (264), the Bishop of Salisbury Gilbert Burnet, and his brother, the physician Thomas Burnet (269). The contents of the letters published here again go to show the great range of subjects which kept Van Leeuwenhoek busy. In Letter 251 he writes on salt crystals and an oily substance which he had obtained out of the ash of tobacco, whereas in Letter 255 he describes vitrified matter which derives from burnt hay. Experiments with crystallization are described in the Letters 256 (silver) and 259 (gypsum). In Letter 254 he reports on recovering silver which in a dissolved form had spilt on his skin. Crystals of silver sulphate are described in Letter 256, and crystals of calcite, gypsum, and rock crystal in Letter 259. His ideas about the origin of rock crystal are to be found in Letter 253. The study of pumice stone is recorded in Letter 261. Botanical subjects are broached in Letter 250 (epidermal cells, vascular bundles, and mucilage cells of a species of Aloe; coloured cells from red-veined dock); Letter 257 (the formation of bark tissue from wood, description of vessels and cells from the wood of cherries, birches, cinnamon and lime trees; cork cells); Letter 258 (the sori, sporangia, and spores of the intermediate polypody); and Letter 263 in which the seed of hemp is described and Van Leeuwenhoek refers to the doping effects of hemp products and of a vegetable extract from East India. | |
Fossiele ammonieten worden vermeld in Brief 252, terwijl andere ongewervelde dieren behandeld worden in Brief 252 (de rusttoestand, trilharen en parasitering van raderdiertjes); Brief 260 (de bouw van de oesterschelp en van een parel uit een oester); Brief 261 (de bouw van een spons en van koraal); en Brief 265 over het steek-zuigorgaan van een vlo. Over ogen van gewervelde dieren schrijft Van Leeuwenhoek in Brief 249: gedachten over het al dan niet voorkomen van oogleden bij vissen en een beschrijving van de ooglens van een wijting en van een walvis. In dezelfde brief komen ook de spiervezels van laatstgenoemd dier aan de orde. In Brief 265 is een uitgebreide beschrijving van de bouw en ideeën over de werking van de milt van een schaap te vinden. Een onderzoek naar de bouw van een bezoarsteen is onderdeel van Brief 267. Waarnemingen aan zijn eigen lichaam vermeldt Van Leeuwenhoek in Brief 254 waarin hij na verwijdering ervan een eeltplek op zijn vinger onderzoekt. In Brief 264, tenslotte, is een zeer gedetailleerde beschrijving te vinden van de opbouw van de wand van de dikke darm van een vrouw, die naar Van Leeuwenhoek terecht veronderstelde, was opgehangen.
Utrecht, 1 september 1997. L.C. Palm. | |
Fossil ammonites are mentioned in Letter 252, whereas other invertebrates are discussed in Letter 252 (the state of rest, the cilia, and parasitizing of rotifers); Letter 260 (the structure of the shell of an oyster and of a pearl from an oyster); Letter 261 (the structure of a sponge and of coral); Letter 265 on the epipharynx of a flea. In Letter 249 Van Leeuwenhoek writes on the eyes of vertebrates; thoughts on the presence, whether or not, of eyelids among fishes, and a description of the lens of a whiting and of a whale. In the same letter the muscle fibres of the animal last named are discussed as well. In Letter 265 a detailed description of the structure and ideas about the functioning of the spleen of a sheep are to be found. An investigation of the structure of a bezoar stone is a part of Letter 267. Observations of his own body are mentioned by Van Leeuwenhoek in Letter 254, in which he investigates a callosity on his finger after having removed it. Finally, in Letter 264 a very detailed description is to be found of the structure of the wall of the colon of a woman who was rightly judged by Van Leeuwenhoek to have been hanged.
Utrecht, 1 September 1997 L.C. Palm. |
|