Alle de brieven. Deel 7: 1687-1688

[p. 80]

Brief No. 104 [59]
17 Oktober 1687.

Gericht aan: De Coninklijke Societeijt.

Manuscript: Ondertekende, door Leeuwenhoek geschreven brief te Londen, Royal Society, MS. 1925. L. 2. 16. Tweeëntwintig kwarto bladzijden. De elf figuren zijn verloren gegaan. Bij het manuscript bevinden zich nog drie zakjes met stukjes wiervilt.

Gepubliceerd in:

Antoni van Leeuwenhoek, Vervolg der brieven, enz. blz. 115-140. Leyden. C. Boutesteyn. 1687. Met 11 figuren. (Nederlandse tekst) [A]

Antoni van Leeuwenhoek, Vervolg der brieven, enz. blz. 115-140. Leyden. C. Boutesteyn. 1688. Met 11 figuren. (Nederlandse tekst)

Bibliothèque universelle et historique. Dl. 9. blz. 157-163. 1688. (Frans extract)

Antonio de Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, enz. blz. 91-112. Lugduni Batavorum. C. Boutestein. 1689. Met 11 figuren. (Latijnse vertaling)

Acta eruditorum. Dl. 8. blz. 174. 1689. Met 2 figuren. (Latijns extract)

Antonio a Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, enz. blz. 91-112. Lugduni Batavorum. C. Boutestein. 1696. Met 11 figuren. (Latijnse vertaling)

Antoni van Leeuwenhoek, Vervolg der brieven, enz. blz. 115-140. Leyden. C. Boutesteyn. 1704. Met 11 figuren. (Nederlandse tekst) [B]

Antonio de Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, enz. blz. 91-112. Lugduni Batavorum. J. du Vivie, Th. Haak & J.A. Langerack. 1715. Met 11 figuren. (Latijnse vertaling) [C]

Antonio de Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, enz. blz. 91-112. Lugduni Batavorum. J.A. Langerak. 1730. Met 11 figuren. (Latijnse vertaling)

N. Hartsoeker, Cours de physique, enz.... et d'un extrait critique des lettres de M. Leeuwenhoek. blz. 25. 1730. (Frans extract)

S. Hoole, The select works of Antony van Leeuwenhoek. Dl. 1. blz. 218-220. 1798; Dl. 2. blz. 31-32, 257-265. 1807. Met 10 figuren. (Engels extract)

A.J.J. Vandevelde, De brieven 53 tot 75 van Antoni van Leeuwenhoek. Versl. en Med. Kon. Vlaamsche Acad. blz. 1031-1033. (Nederlands extract)

Inhoud:

Over barnsteen en de insluitsels daarin.

Z.g. ‘verbrant papier’, in Koerland uit de hemel gevallen, is een ingedroogd wiervilt. L. vergelijkt dit met het vlijm uit de sloten.

Raderdiertjes in water van regenbakken en hun beweging.

Maden van een vleesvlieg, uit menselijk beenabces, opgekweekt tot vliegen en uit de eieren wederom vliegen gekweekt. Op grond hiervan weer bestrijding van Generatio spontanea.

Uit vlinderpoppen komen soms parasietvliegen tevoorschijn.

Verklaring van de grote vermenigvuldigingsmogelijkheden en de korte generatieduur van vleesvliegen.

Over de darmfunctie bij maden.

Bouw van de brandharen van de brandnetel en een poging tot verklaring het ‘branden’ dezer haren.

Beschrijving van een Oostindische duizendpoot en over de oorzaken van de giftigheid van zijn beet.

[p. 81]

Letter No. 104 [59].
17th October, 1687.

Addressed to: The Royal Society.

Manuscript: Signed autograph of Leeuwenhoek at London, Royal Society, MS. 1925. L. 2. 16. Twenty two quarto pages. The eleven figures have been lost. Attached to the manuscript are three small pockets containing pieces of algal felt.

Published in:

Antoni van Leeuwenhoek, Vervolg der brieven, etc. pp. 115-140. Leyden. C. Boutesteyn. 1687. with 11 figures. (Dutch text) [A]

Antoni van Leeuwenhoek, Vervolg der brieven, etc. pp. 115-140. Leyden. C. Boutesteyn. 1688. With 11 figures. (Dutch text)

Bibliothèque universelle et historique. Vol. 9. pp. 157-163. 1688. (French extract)

Antonio de Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, etc. pp. 91-112. Lugduni Batavorum. C. Boutestein. 1689. With 11 figures. (Latin translation)

Acta eruditorum. Vol. 8. p. 174. 1689. With 2 figures. (Latin extract)

Antonio a Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, etc. pp. 91-112. Lugduni Batavorum. C. Boutestein. 1696. With 11 figures. (Latin translation)

Antoni van Leeuwenhoek, Vervolg der brieven, etc. pp. 115-140. Leyden. C. Boutesteyn. 1704. With 11 figures. (Dutch text) [B]

Antonio de Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, etc. pp. 91-112. Lugduni Batavorum. J. du Vivie, Th. Haak & J.A. Langerack. 1715. With 11 figures. (Latin translation) [C]

Antonio de Leeuwenhoek, Continuatio epistolarum, etc. pp. 91-112. Lugduni Batavorum. J.A. Langerak. 1730. With 11 figures. (Latin translation)

N. Hartsoeker, Cours de physique, etc.... et d'un extrait critique des lettres de M. Leeuwenhoek. p. 25. 1730. (French extract)

S. Hoole, The select works of Antony van Leeuwenhoek. Vol. 1. pp. 218-220. 1798; Vol. 2. pp. 31-32, 257-265. 1807. With 10 figures. (Englishextract)

A.J.J. Vandevelde, De brieven 53 tot 75 van Antoni van Leeuwenhoek. Versl. en Med. Kon. Vlaamsche Acad. pp. 1031-1033. (Dutch extract)

Summary:

On amber and its enclosures.

So-called ‘burned paper’ fallen out of the sky in Courland is an algal felt dried up. L. compares this with the phlegm from the ditches.

Rotifers in the water of rainwater-cisterns and their movement.

Maggots of a blow-fly, from the abscess on a human leg, developed into flies and from their eggs more flies are reared. On this facts once again contestation of Generatio spontanea.

From the chrysalis of butterflies parasite-flies sometimes emerge.

Explanation of the great possibilities or multiplication and of the short duration of the life-cycle of blow-flies.

On the intestinal function in maggots.

Structure of the stinging hairs of the nettle and an attempt to explain the stinging-reaction of these hairs.

Description of an East-Indian Centipede and reasonings on the cause of the venomousness of the bite.

[p. 82]

Figuren:

De oorspronkelijke tekeningen zijn verloren gegaan. In de druk zijn de elf figuren op één plaat gerangschikt.

Opmerking:

Deze brief is niet opgenomen in de Philosophical Transactions.

[p. 83]

Figures:

The original drawings have been lost. In printing the eleven figures have been are arranged on one plate.

Remark:

This letter has not been included in the Philosophical Transactions.

[p. 84]

Delft in Holland den 17^e Octob. 1687.¹⁾

Hoogh Edele Heeren.

Mijn Heeren die vande Conincl. Societeit.²⁾

Mijn laasten alderonderdanigsten aan hare Hoogh Ed: is geweest den 9^e - der voorledene maant³⁾, die ik wil hoopen dat wel bestelt sal sijn²⁾.

Seker Medicina Doctor uijt Pruijsen geboortig, versoekt mij door een seer beleefde Missive omme mij te mogen besoeken, ende daar benevens sent hij mij eenige kleijne Stukjens Amber of Brantsteen⁴⁾, die hij seijt dat mij toe gesonden werden, van twee voorname Heeren in Pruijsen.

1) A en B hebben: ‘Delft in Holland, &c.’.

2) Deze aanhef en de eerste zin ontbreken in A en B.

3) Brief 103 [58] van 9 september 1687, zie blz. 48.

2) Deze aanhef en de eerste zin ontbreken in A en B.

4) Brantsteen - barnsteen; in dit laatste woord is het werkwoord barnen, de oude vorm van ‘branden’, bewaard gebleven. Het woord amber, oorspronkelijk alleen de naam voor de grijze amber, werd later ook gebruikt voor de gele amber of barnsteen (zie Woordenboek Ned. Taal. Dl.2 (1), 361 en Chomel, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konstwoordenboek. 2e dr. Dl. 1. blz. 68. 1778).
Chomel, l.c. blz. 144-145, bericht omtrent de barnsteen, dat ‘hedendaagsche Natuur-onderzoekers’ menen, ‘dat het een wezentlijk aard-pik of aard-hars zij, dat eerst week, olieagtig en vloeibaar geweest is, en daar na door zoute of vitrioolsche dampen hard geworden’. Er zijn twee soorten, de witte en de gele barnsteen; ‘de witte word voor de fraaiste gehouden, en is ook de duurste in prijs; men beweert dat de geele in zout water door de kunst kan wit gekookt worden’. [Dam.]
Barnsteen of succiniet werd vroeger ‘gele amber’ of ‘ambersteen’ genoemd, door de Grieken ‘elektron’ en door de Romeinen ‘electrum’. Het is een verzamelnaam van fossiele harsen, waarvan reeds in de oudheid bekend was, dat ze na wrijven typische eigenschappen vertoonden, die, naar men thans weet, van elektrische aard zijn. De naam ‘barnsteen’ duidt op de brandbaarheid ervan. Reeds Plinius wist dat barnsteen aan de Duitse kusten werd gewonnen, waar Nero het liet kopen. Plinius vergeleek het met de gom der kersebomen en de hars der dennen en deed dit op grond van het bestaan van insluitsels. In 1757 werd het door de Rus Lomonosov als fossiel plantenhars herkend en later werd het op grond van onderzoekingen der insluitsels als hars van naaldbomen beschreven. Het behoort tot de oudste handelsproducten en werd reeds in de oudheid tot sieraden verwerkt. De boom die het barnsteen als hars afscheidde is Pinus succinifer Conw. en enkele andere soorten. In het Geologisch-palaeontologisch Instituut te Koningsbergen bevindt zich de voornaamste barnsteencollectie, die o.a. meet dan 100 000 insluitsels bevat (zie⁺ afb. 10). De naam ‘amber’ (ambergris) wordt in het Nederlands tegenwoordig vrijwel uitsluitend gebruikt voor een product dat afkomstig is uit de darm van de potvis of cachelot.
Literatuur: Tschirch und Stock, Die Harze. Dl. 2 (2) blz. 2. 1936. [Kl.]

+ afb. 10.

[p. 85]

Delft in Holland, 17th October, 1687.¹⁾

Very Noble Sirs.

Gentlemen of the Royal Society.²⁾

My last very humble missive to your Honours was on the 9th of last month³⁾, which I hope was duly delivered.

A certain Doctor of Medicine, born in Prussia, sends me a very courteous Missive, asking to be allowed to visit me; and in addition he sends me some small pieces of Amber⁴⁾ which, he says, are sent me by two prominent Gentlemen in Prussia.

1) A and B have: ‘Delft in Holland, &c.’.

2) This salutation and the first sentence are missing in A and B.

3) Letter 103 [58] of 9th September, 1687, see p. 49.

4) The word amber was originally used only for grey amber, but also later for yellow amber (see Chomel, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konstwoordenboek, 2nd ed. Vol. 1. p. 68. 1778).
Chomel, op.cit. pp. 144-145, reports that: .. modern Naturalists believe that it is a genuine form of earth-pitch or earth-resin, which at first was soft, oily and liquid, and became hard through the action of salty or vitriolic vapours. There are two species, the white and the yellow amber; .. the white species is regarded as the finest, and is also the highest in price; it is said that yellow amber may by artifice be turned into white by boiling it in salt water. [Dam.]
Amber, or succinite, used to be called ‘yellow amber’ or ‘amber-stone’; by the Greeks ‘elektron’, and by the Romans ‘electrum’. It is a collective name for fossil resins, of which it was known, already in antiquity, that they showed peculiar properties after being rubbed, which are now understood as of an electrical nature. Pliny already knew that amber was won along the German coasts, where Nero caused it to be bought. Pliny compared it with the gum of cherry-trees and the resin of fir-trees, viz. on the grond of the existence of inclusions. In 1757 the Russian Lomonosov recognized amber as being a fossil vegetable resin; later on it was described, based on the examination of the inclusions, as resin from conifers. Amber is one of the oldest commercial products; already in antiquity it was processed into ornamental trinkets. The tree secreting amber as a resin was Pinus succinifer Conw. and a few other species. The most important collection of amber is to be found in the Kaliningrad (Konigsberg) Geological-palaeontological Institute; it contains⁺ inter alia, more than 100,000 inclusions (see ill. 10). In the Netherlands the name ‘amber’ is now used almost exclusively for a product (ambergris) derived from the intestine of the sperm-whale or cachalot.
Literature: Tschirch und Stock, Die Harze, Vol. 2 (2). p. 2. 1936. [Kl.]

+ ill. 10.

[p. 86]

In dese Stukjens Amber waren bijsondere Dierkens, als Vliegkens, een Mugge, een Spinnekop, ende een Mier, en wanneer ik dese dierkens door het microscope examineerde, sag ik niet alleen seer net de wiekjens; maar ook de Veerkens⁵⁾ en hairkens op de⁺ selve, als ook de verheveltheden, of Coraalagtige Vertooningen⁶⁾, waar uijt de oogen vande geseijde dierkens zijn te samen gestelt; als mede de pooten, hairen, en klaeuwen aan deselve, soo distinct, als of men soodanigen dier bloot⁷⁾ voor het microscope hadde staan. Als ook mede sag ik een stukje Stroo in een vande Amber stukjens daar ik in de pijpjens⁸⁾ (waar uijt het Stroo is te samen gestelt) bekennen konde.

Hoe dese dierkens in de Amber komen, en hoe de Amber gemaakt werd, dat is ons onbekent, en wij konnen niet aannemen, de redenkavelinge van andere daar over⁹⁾, alsoo die in ons oog niet aannemelijk schijnen; en wij hebben geen occasie om daar van eenig ondersoek te doen.

Den selven Heer heeft mij onderen anderen verhaalt, dat men seijde, dat in Courland uijt den Hemel op het Velt gevallen te sijn¹⁰⁾, op den 14. â. 15^e Maart 1686. een stuk verbrant papier, dat wel⁺ drie boogen¹¹⁾, of bladeren groot was, van het welke hij seijde een stukje te hebben, het geene van hem door het microscope was geobserveert; maar dat den selven daar van niet en hadde konnen oordeelen. En alsoo ik liet blijken, dat ik dit geimagineert papier wel sien wilde, soo heeft den selven mij een stukie¹²⁾ (per missive toegesonden, waar van ontrent de helft hier nevens gaat.

5) Veerke - schubje.

+ Barnsteen.

6) Verheveltheden of Coraalagtige Vertooningen - bobbeltjes die er als koraal uitzien.

7) Bloot, d.w.z. niet ingesloten in barnsteen.

8) Pijpjens - vezels, vaten.

9) Welke ‘redenkavelinge’ hier door L. bedoeld worden is niet duidelijk. Doch zeker is het, dat de bewuste insluitsels in de barnsteen zeer kort na het uitvloeien daarvan zijn ingesloten en voordat de hars was gestold. [Kl.]

10) Te zijn - lees: was.

+ ‘Verbrant papier’ uit Koerland.

11) Boogen, of bladeren. L. neemt hier klaarblijkelijk het woord uit de Duitse brief over: Bogen Papier - vellen papier. [Dam.]

12) A en B hebben ‘stukje’. Het is niet uit te maken, of L. hier de Hollandse verkleiningsuitgang ‘-ie’ bedoelt, dan wel of we hier te maken hebben met een ongewone spelling van de uitgang ‘-je’. [Dam.]

[p. 87]

In these pieces of Amber there were some peculiar little Animals, like tiny Flies, a Mosquito, a Spider, and an Ant; and when I examined these little animals through the Microscope, I not only saw⁺ very clearly the little wings; but also the Scales, and hairs on the same, as well as the protuberances or Coral-like Processes of which the eyes of the said little animals are composed; and further, the legs, hairs, and claws on the same - so distinctly as if one had such an animal standing naked⁵⁾ before the microscope. And I also saw a small piece of Straw in one of the pieces of Amber, in which I was able to recognize the tubules⁶⁾ (of which Straw consists).

How these little animals get into the Amber, and how Amber is made, that is unknown to us, and we cannot accept the reasonings of other persons on this point⁷⁾, since their palaver does not, in our view, seem plausible to us; and we have no occasion whatsoever to inquire into it.

The same Gentleman told me, amongst other things, that there had fallen from the Sky, on a field in Courland, on the 14th or 15th⁺ of March 1686, a piece of burned paper which was quite three sheets large, of which, so he said, he had a piece that he had observed through the microscope; but that he was unable to form an opinion of it. And as I made it clear that I would like to see this alleged paper, the said Gentleman sent me a piece (by letter), of which I hereby enclose about half.

+ Amber.

5) Naked, i.e. not enclosed in amber.

6) Tubules - fibres or vessels.

7) What reasonings L. here refers to is not clear. But it is certain that the named inclusions in amber were enclosed very shortly after had it exuded and before the resin had solidified. [Kl.]

+ ‘Burned paper’ from Courland.

[p. 88]

Dit verbeelde papier heb ik geen half ure in mijn huijs gehad, of ik hadde (door het microscope) soo veel ligt ontfangen¹³⁾, dat ik mij in beelde dat het een gewas was, dat uijt het water was voort gekomen. Ende daar bij stelde ik vast¹⁴⁾, dat soo het waar was, dat het uijt de lugt op het Velt was gevallen, dat dese stoffe eerst uijt het water (door een Wolk die wij een Hoos noemen) in de Lugt most op gedreven sijn geweest; Dog ik geloof veel eer, dat door een swaren regen, of smelting van sneeuw, (soo het Lant aldaar bergagtig is) het water uijt een Moeras of Slooten, het eene of het ander Land heeft over stroomt, en dat het water dit groene gewas, waar uijt het soo genoemde papier gemaakt is, op een grasvelt, of jong kooren te velde staande, is blijven leggen¹⁵⁾, ende aldaar door de Son en wint stijf is verdroogt, waar door het eenigsints de gedaante van versengt papier heeft aangenomen¹⁶⁾. En stelde daar bij vast, dat ik dese stoffe in groote menigte in eenige stilstaande wateren, als Slooten, en uijtgegravene Landen¹⁷⁾, veel maal hadde gesien; alleen was ik verlegen, hoe ik dese Stoffe of groen gewas, tot een

13) Of ik hadde soo veel ligt ontfangen - of het was mij zo helder geworden. Zich inbeelden - menen.

14) Vast stellen - als zeker aannemen.

15) Het begin en het slot van de zin passen niet bij elkaar. Aanvankelijk heeft L. willen schrijven: ‘en dat het water dit groene gewas op een grasveld of op jong koren heeft neergelegd of achtergelaten’, maar deze zin is verward met een andere waarvan ‘dit groene gewas’ onderwerp was. [Dam.]

16) Het ‘uit de Hemel gevallen papier’ dat in Duitsland ook met de naam ‘Meteorpapier’ wordt aangeduid, en dat hier door L. zeer terecht geïdentificeerd wordt met ‘vlijm’ of ‘vilt’, dat men hier te lande tegenwoordig ‘flab’ of ‘flap’ noemt, bestaat inderdaad uit de ingedroogde resten van groenwieren, die op bepaalde tijden van het jaar grote oppervlakten van het water kunnen bedekken en die hetzij na overstroming, hetzij bij lage waterstanden⁺ en na het opdrogen van poelen of plassen op het land achterblijven (zie afb. 11). [Kl.]

+ afb. 11.

17) L. bedoelt hier waarschijnlijk de veenputten, die overblijven na het turfgraven. [Dam.]

[p. 89]

I had not had this supposed paper in my house for half an hour before I had (with the aid of the microscope) formed such a clear idea of it, that I fancied it tot be a plant which had come forth from the water. And moreover I took it for sure that, if it were true that it had fallen out of the sky on to the Field, then this substance must first have been driven up into the air (by a Cloud which we call a Whirlwind); But I much rather believe that, owing to heavy rains, or melting snow (if the Country is a mountainous one, the water from a Morass or from Ditches, has flooded some piece of Land, and that the water had left this green plant, from which the so-called paper is made, behind on a greensward or a field with young corn, with the result that the Sun and wind caused the plant to become dry and stiff, so that it took on to some extent the look of burned paper⁸⁾. And I also concluded that I had often seen this substance in large quantities in certain stagnant waters, such as Ditches, and excavated lands⁹⁾; but what puzzled me was how I could possibly make this Substance, or green plant, turn into a

8) The paper that had ‘fallen from the sky’ and which in Germany, is also called ‘Meteorpapier’, and which L. here rightly indentifies with ‘phlegm’ or ‘felt’, while it is now called in Holland, ‘flab’ or ‘flap’ does, in fact, cosist of dried-up remains of green algae which, at certain times of the year, may cover large stretches of water, and which either after floods, or at low water-levels and after pools or puddles have dried up, remain behind on the⁺ fields (see ill. 11). [Kl.]

+ ill. 11.

9) L. probably refers to the pits left when the peat has been dug out. [Dam.]

[p. 90]

Swartagtig wesen¹⁸⁾ soude brengen. Dit groen werd bij den Gemene Man wel Vilt, maar meest Vlijm genoemt¹⁹⁾.

Omme mij hier in te voldoen²⁰⁾, nam ik voor mij te begeven na moerige²¹⁾ Landen, niet verre van onse Stad gelegen: Maar gedenkende dat de watergragten, die om onse Stad loopen, op twee⁺ distincte plaatsen sijn afgeschut²²⁾, op dat de daaglijkse Water-Stroom, niet om, maar door onse Stad soude loopen²³⁾: Soo heb ik mij dan begeven, daar het water inde Stads gragt, de minste beweging hadde, al waar ik dit vlijm in overvloet hebben gesien.

Van dit Vlijm heb ik genomen, ende dat op verscheijde Stukken dik papier geleijt, ende dat selvige voor het Vuijer laten droogen,

18) Tot een swartagtig wesen brengen - maken dat het er zwart gaat uitzien.

19) Deze beide volksnamen zijn begrijpelijk. De dooreengevlochten fijne wierdraden doen denken aan vilt, dat ook uit doorelkander gewerkte en samengeperste wollen draden of haren bestaat. In het Middelnederlandsch Woordenboek, Dl. 9. kol. 493, is de betekenis ‘dooreengegroeid vuil in het water’ reeds opgegeven. ‘Vlijm’ is een bijvorm van ‘fluim’, ‘phlegma’, die o.a. voorkomt in Hadrianus Junius, Nomenclator. blz. 16. Plantijn, Antwerpen. 1583, en ook door Kiliaen opgegeven wordt; voorts in L. Meyer, Woordenschat. 7e dr. 1698. Het kan geen verwondering wekken, dat het volk aan de slijmerige, groene massa in de sloten de naam ‘fluim’ heeft gegeven. [Dam.]
Grotendeels bestaat flab uit enkele soorten groenwieren, -Chlorophyta-, hoofdzakelijk Cladophora fracta Vahl, dat uit lange, vertakte draden bestaat,⁺ die uit vele cellen zijn opgebouwd, en enkele verwante soorten (zie afb. 12). Terecht heeft L. hierin, - n.l. in vers ‘vlijm’ -, een grote hoeveelheid groene globulen waargenomen, de chromatophoren, die elk één pyrenoid bezitten, of bij andere soorten netvormig vertakt zijn en vele pyrenoïden bevatten.
Behalve Cladophora-soorten heeft L. kennelijk ook draden van het groenwier Vaucheria waargenomen, dat ééncellig is en onregelmatig dichotoom vertakt, want L. schrijft dat hij daaraan ‘geen leden en konde bekennen’ (zie⁺ afb. 13).
De vertakkingen van beide groenwieren heeft L. blijkbaar niet waargenomen. De chromatophoren zijn ook hier talrijk, maar bij Vaucheria bevatten ze geen pyrenoïden en evenmin zetmeel, doch in plaats daarvan wel olie.
Het vlijm of flab maakt tenslotte deel uit van het z.g. sapropel, dat een rol speelt bij de vorming van een soort humus, die afwijkt door het geringe gehalte aan koolhydraten, doch die relatief meer vetten en proteïnen bevat en na afbraak dus ook andere producten levert. Men rekent het sapropel tot de z.g. causto-biolithen.
Literatuur: Potonié, Die Entstehung der Steinkohle und der Kaustobiolithe überhaupt. 1920. [Kl.]

+ afb. 12.

+ afb. 13.

20) Omme mij hier in te voldoen - om hiervan een bevestiging te krijgen.

21) Moerig - veenachtig, modderig; van moer- veengrond.

+ Vlijm.

22) Over de waterverversing van Delft, die door middel van sluizen werd geregeld, zie Brief 26 [18] van 9 oktober 1676, Alle de Brieven, Dl. II. blz. 84. aant. 53.

23) De zin loopt hier nog door: in A en B staat dan ook een dubbele punt; in het handschrift echter een punt.

[p. 91]

blackish mass. This green plant is often called Felt, but more often, Phlegm by the Common Man¹⁰⁾.

To satisfy myself on this point, I bethought myself of going to some marshy fields, situated not far from our City: But on reflecting⁺ that the canals that run around our City, have sluice-gates in two distinct places¹¹⁾, in order that the daily Current of Water shall run not around, but through our City: I went to where the water in the City canal had the least movement, and where I saw the Phlegm in abundance.

Of this Phlegm I have taken some, and laid it on several Pieces of thick paper, and dried the same before the Fire; and I saw that

10) Both these popular names are understandable. The fine, interwined threads of algae remind one of felt, which also consists of similarly intertwining, firmly compresed woollen yarns.
In Middelnederlandsch Woordenboek, Vol. 9. col. 493, the signification ‘grown together dirt in the water’ was already given. ‘Vlijm’ is a variant of ‘fluim’ (‘phlegma’) which occurs, inter alia, in Hadrianus Junius, Nomenclator. p. 16. Plantijn. Antwerp. 1583, and is also given by Kiliaen, and in L. Meyer, Woordenschat. 7th ed., 1698. As regards ‘phlegm’, it is not surprising that the populace gave this name to the slimy green mass they saw in ditches. [Dam.]
Phlegm consists for the most part of a few species of green algae - Chlorophyta - chiefly Cladophora fracta Vahl, which consists of long ramifying⁺ threads composed of large numbers of cells, and a few allied species (see ill. 12). In these - i.e. in fresh ‘phlegm’ - L. rightly observed a large quantity of green globules, the chromatophores, each of which has one pyrenoid, or which, in other species, show retiform branching and contain many pyrenoids.
Apart from Cladophora species, L. evidently also observed the threads of the green alga Vaucheria, which is unicellular and irregularly branched dichotomously,⁺ for he writes that ‘he could not observe any joints’ (see ill. 13).
L. evidently failed to perceive the ramifications of the two green algae. Here, too, the chromatophores are numerous; but in Vaucheria they contain neither pyrenoids nor starch; instead of these they contain oil.
Finally, ‘phlegm’ forms part of what is called sapropel, which plays a role in the formation of a kind of humus, which differs by its low carbohydrate content, but contains relatively more fats and proteins, and therefore yields, after decomposition, different products. Sapropel is classed among the so-called causto-bioliths.
Literature: Potonié, Die Entstehung der Steinkohle und der Kaustobiolithe überhaupt. 1920. [Kl.]

+ ill. 12.

+ ill. 13.

+ Phlegm.

11) On the conditioning of the water at Delft, regulated by means of sluices, see Letter 26 [18] of 9th October, 1676, The Collected Letters. Vol. II. p. 85. note 41.

[p. 92]

en gesien, dat daar²⁴⁾ het seer dik lag, uijt sig selven van een schoon groen, in een swartagtig wesen veranderde, ende daar het seer enkel lag, behielt het sijn groene couluer.

Vorders examineerde ik weder het soo genoemde gebrande papier nader, en ik sag nu seer distinct, dat die een, ende deselve Stoffe, en als een maaksel²⁵⁾ was. Want als ik dese groene Stoffe, soo als ik die uijt het water hadde genomen, met een gemeen microscope examineerde beelde ik mij in te sien, dat dese seer dunne draatagtige deelen, die het hair in dunte verre overtreffen, rond waren, ende dat der selver menbrane seer door schijnent was, die gevolt waren met een groote quantiteit groene globulen van verscheijde grootheden, waar van de meeste seer na van groote waren, als een sesde deel van een globule van ons bloet²⁶⁾.

En schoon ik dese groene Stoffe of Vlijm, een kleijne vinger dik op een liet droogen, soo behielt ik gedroogt sijnde, niet meer als een papier dikte; Waar uijt te besluijten is, de groote menigte water deelen, die deze Vlijm in sig heeft.

In somma dese groene gewassen, waar uijt het geimagineert verbrant papier, dat in Courland gesegt is, uijt den Hemel gevallen te sijn, en mijn (soo danig) na geboost papier uijt de geseijde groene Vlijm, sijn der selver deelen, malkanderen soo gelijk, als of het uijt een ende deselve groente²⁷⁾ was gemaakt. Want ik konde aan verscheijde draatagtige deelen, van het soo genoemde papier, seer naakt sien de leedagtige deelen, en soo sag ik ook veel maal, ja wel hondert deeltgens bij een in dit Vlijm leggen, die mede met leden²⁸⁾ waren⁺ versien, als hier met fig: 1. AB. werd aan gewesen. Dog ik sag ook wel veel deelen bij een leggen, aan de welke ik geen leden en konde bekennen.

Ik sende ook hier nevens een kleijn stukie¹²⁾ van het na geboost²⁹⁾ (soo genoemde) verbrant papier, op dat hare Hoog Edele soude konnen sien, wat de imaginatie bij eenige³⁰⁾ menschen al vermag; en wie weet in hoe veel Cabinetten van³¹⁾ dit soo genoemde papier (voor wat raars³²⁾) bewaart werd. Dese Vlijm waar van ik

24) Dat - lees: dat het. Dat - waar.

25) Als een maaksel - van dezelfde samenstelling.

26) Een ‘globule bloet’, -erythrocyt-, heeft een middellijn van 8,5 µ. Daar de vergelijking hier betrekking heeft op inhoudsmaten, is de diameter der genoemde chloroplasten ongeveer 5 µ.

27) Groente - groen gewas, planten.

28) Leden - langgerekte cellen.

+ fig. XIX.

12) A en B hebben ‘stukje’. Het is niet uit te maken, of L. hier de Hollandse verkleiningsuitgang ‘-ie’ bedoelt, dan wel of we hier te maken hebben met een ongewone spelling van de uitgang ‘-je’. [Dam.]

29) B heeft: ‘na-geboorst’.

30) Eenige - sommige.

31) Van - iets van.

32) Wat raars - iets zeldzaams.

[p. 93]

where it lay very thick, it changed by itself from a clear green into a blackish substance; and where it was quite thin it retained its green colour.

Furthermore I once again examined the so-called burnt paper, and now I saw very distinctly that it was one and the same Substance, and of the same composition. For, when I examined this green Substance, just I had taken it from the water, through an ordinary microscope, I imagined seeing that these very thin, threadlike parts, which by far exceed a hair in thinness, were round, and that their membrane was very transparent, and that they were filled with a great quantity of green globules of several sizes, the majority of which very nearly the size of about one-sixth of a globule of our blood¹²⁾.

And although I let this green Substance or Phlegm dry down from the thickness of a little finger, there remained to me, of dry Substance, no more than the thickness of a sheet of paper; From which we may deduce how great a quantity of water parts this Phlegm contains.

In fact, these green plants, from which the fancied burnt paper came, that was said in Courland to have fallen out of the sky, and my similar, imitation paper from the aforesaid green Phlegm, their parts resemble each other so much in all, as if they had been made from one and the same green stuff. For, I could very clearly see, in several threadlike parts of the so-called paper, the joint-like parts, and I often saw, nay, quite a hundred parts lying together that were⁺ provided with joints¹³⁾, as is shown here in fig: 1. AB.. But I also saw many parts lying together on which I could not observe any joints.

I also enclose herewith a small piece of the imitation (so-called) burnt paper, in order that Your Honours may see what imagination is capable of in some people; and who knows in how many Cabinets some of this so-called paper is being preserved as something precious.

12) A ‘globule of blood’, - an erythrocyte -, has a diameter of 8,5 µ. Since the comparision is made on a volume basis, the diameter of the chloroplasts is about 5 µ.

+ fig. XIX.

13) Joints - elongated cells.

[p. 94]

hier hebbe gesprooken is seer fijn van deelen, te vergelijken bij twee andere soorten van Vlijm, die in het selvige water gevonden werden.

Wij hebben een kleijn Thuijntge³³⁾ binnen onse Stad leggen, daar men in de Lente verscheijde bloemen in gesaeijt heeft; en om de aarde in groote droogte te bevogtigen, heeft men uijt een Bornput³⁴⁾ (aldaar staande) in een ton continueel water gehouden. In dese ton sag ik ook drijven, soodanige groente²⁷⁾ als hier vooren is geseijt. Hier van nam ik wat mede en droogde het selvige voor het vuijer; dog dese Stoffe behielt sijn groene couluer; waar van ik ook een weijnig hier nevens sende.

Veel huijsen in onse Stad sijn versien met steene bakken onder de aarde, waar in door loode gooten, het regen-water dat op de daken vande huijse valt, geleijt werd. Van dit water heb ik (voorleden jaar) genomen, ende daar in gedaan gestoote³⁵⁾ peper, dit water heb ik gedaan in een glase tube, ende daar in ontdekt levende dierkens, welkers lighaam wel ses maal soo lang als dik was, loopende haar agterlijf spitsagtig toe; en aan welk eijnde verscheijde werktuijgen⁺ waren, daar mede dese dierkens haar vast konden plaatsen aan het glas, en wanneer sulks geschiede, maakten deselve een seer groote beweginge met haar lighamen int water, en te gelijk beweegden sij haar dan met verscheijde werktuijgen, die sij voor aant hooft hadden³⁶⁾. Welke werktuijgen (ik mij imagineerde) dat alleen gemaakt waren, om daar mede voort te swemmen. Door de geseijde beweginge, maakten sij soo een circulaire draijinge int water, dat niet alleen eenige kleijne deeltgens, die int water lagen, daar door int ronde bewogen wierden, maar veele dierkens, hoe vaardig die int swemmen waren, die ontrent dese dierkens quamen, wierden ook voor eenigen tijd, in een circulaire ronte bewogen.

Dese Dieren hadden nog een tweede beweginge, want als die met geen swemmen en wilden³⁷⁾ voortkomen, so hegten sij met de werktuijgen voor aan 't hooft, aan het glas vast, en dan trokken sij haar lighaam kort in malkanderen, en dan haar agterlijf aan het glas

33) Thuijntge - hier waarschijnlijk: stadsplantsoentje.

34) Born-put - welput.

27) Groente - groen gewas, planten.

35) Gestoote peper - fijn gestampte peper.

+ Raderdiertjes.

36) L. heeft hier raderdiertjes, Rotatoria, waargenomen. Volgens Dobell heeft L. deze waarschijnlijk reeds in Brief 11 [6], van 7 september 1674, Alle de Brieven. Dl. I. blz. 164, en in Brief 26 [18], van 9 oktober 1676, l.c. Dl. II. blz. 92, vermeld. Uitvoeriger gaat L. op Rotatoria in in Brief 144, van 9 februari 1702, en enkele latere brieven. In deze brief geeft L. de eerste duidelijke beschrijving dezer micro-organismen. [Swt.]
Met deze ‘werktuigen’ bedoelde L. het raderorgaan, bestaande uit trilhaarkransen⁺ voor aan de kop. Zie afb. 14, bij 10 en 11. [Vor.]

+ afb. 14.

37) Wilden - hier: konden.

[p. 95]

This Phlegm of which I have here spoken has very fine parts, compared with two other kinds of Phlegm that were found in the same water.

We have a small Garden¹⁴⁾ in our City, in which several flowers have been sown in the Spring; and in order to moisten the earth during great drought, a barrel has been always kept full of water, from a well (that is there). In this barrel, also, I saw such green stuff floating such as I said heretofore. I took some of this with me and dried the same before the fire; but this Substance kept its green colour; whereof I also send a little enclosed herewith.

Many houses in our City are fitted with stone cisterns underground, into which the rain-water that falls on the roofs of the houses, is conducted by leaden gutters. I took some of this water (last year), and put finely ground pepper in it, and then poured this water into a glass tube, and in it I discovered little live animals, whose bodies were quite six times as long as these were thick, with their abdomen tapering to a point; and at this extremity there were⁺ some organs by means of which these little animals were able to attach themselves to the glass; and when this happened, the same made a very great movement with their bodies in the water, and at the same time they moved about with several organs that they had in the front of their head¹⁵⁾. Which organs (so I supposed) were made solely for the purpose of swimming along. Through this said movement they caused such a circular turning in the water that not only were some small particles, that lay in the water, moved round and round, but many little animals, however well they were able to swim, were also whirled around for some time, when they came close to these animals.

These Animals also had a second movement; for when they were unable to make any progress by swimming, they attached themselves to the glass by the organs at the front of the head; and then they drew their body up short, and having attached their abdomen

14) Garden - probably a small public garden.

+ Rotifers.

15) L. here observed rotifers (Rotatoria). According to Dobell, L. already mentioned these in Letter 11 [6] of 7th September, 1674, The Collected Letters. Vol. I. p. 164, and in Letter 26 [18] of 9th October, 1676, op. cit. Vol. II. p. 92. L. deals with rotifers in more detail in Letter 144, of 9th February, 1702, and a few later letters. In the present letter he gives the first clear description of these micro-organisms. [Swt.]
By these ‘organs’ L. meant the rotating organ existing of whorls of cilia⁺ at the front of the head. See ill. 14, at 10 and 11. [Vor.]

+ ill. 14.

[p. 96]

vast gehegt hebbende, maakten sij haar voorste lijf weder van het glas los, en staaken of rekten het selve alsdan soo lang uijt als sij konden, en hegten dan het selve weder vast. Int kort haar voortkruijpen int water tegen het glas, geschiede op die manier, en met soodanige beweginge, als wij sien dat eenige ruspen³⁸⁾ hebben, die digt voor en aan het agterlijf, alleen maar met pooten versien sijn³⁹⁾.

Vorders sag ik dat haar voor en agterlijf met schobagtige⁴⁰⁾ deelen die over malkanderen schieten, bedekt was. Seer na op die manier als de kreeft en garnaad is.

Wanneer⁴¹⁾ dese dieren stil lagen, dan trokken sij haar voor en agterlijf kort in een, en dus quamen de schobagtige deelen van haar lighaam over malkanderen te schieten, en maakte dus een eijronde figuur. In dit stil leggen, staaken sij dan veeltijts haar mont, met de vinnen of werktuijgen daar aan, met een weijnig beweginge wat uijtwaarts, dat geen onaangenaam gesigt voor mij was, en nog meer, als ik mijn oog liet gaan op het midden van het lighaam, al waar ik een continuele en egale beweginge of kloppinge van een rond lighaam gewaar wierd (dat ik mij inbeelde het Hert te sijn) het welke ontrent drie maal soo ras sloeg, als ons hert slaat⁴²⁾. Aan twee bijsondere⁴³⁾ sijden van dit geimagineert hert, beweegde met ijder slag van het selfde een deeltge, dat een weijnig langagtig en seer dun was, soo dat ik in gedagten nam, of het eene bewegende deel, niet wel de groote Vena⁴⁴⁾ of bloet ader mogt sijn, die het bloet int hert voert, ende de andere de arterie, die het uijt gestoote bloet het geheele lighaam over voert.

Wanneer dese dieren int water swommen, dan waren hare lighamen in lengte uijt gerekt, en een hair van ons hooft was dan wel vier maal soo dik als een dierke⁴⁵⁾. Soo dat men hier door de hoe grootheijt van dese dieren wel kan afmeten.

38) A en B hebben: ‘rupsen’.

39) L. doelt hier dus op spanrupsen. De Philodinidae kruipen inderdaad als spanrupsen; hiertoe behoort o.a. het genus Rotifer. [Swt.]

40) Het lichaam is bedekt met een zwak ontwikkeld pantser, dat bij het overlangs samentrekken van het lichaam in elkaar schuift als de poten van het statief van een fototoestel. [Vor.]

41) A en B hebben: ‘Wanneer als’.

42) L. heeft het regelmatig in werking zijnde kauwapparaat voor het hart⁺ aangezien. Zie afb. 14, bij 4 en 6. [Vor.]

+ afb. 14.

43) Aan twee bijsondere sijden - aan elk van beide zijden.

44) A en B hebben: ‘Venae’; in het handschrift is dit woord niet geheel duidelijk.

45) De diameter van een hoofdhaar bedraagt 60-80 µ; die van het ‘dierke’ dus 15-20 µ.

[p. 97]

to the glass, they detached the front of their body from the glass again, and then stuck, or stretched the same as long as they could, and then attached the same once more. In short, their creeping along in the water touching the glass, took place in the manner, and with a similar movement which we see that certain caterpillars have, which are provided with legs only right in front and at the abdomen¹⁶⁾.

I furthermore saw that their body both in the front and on the abdomen, was covered with scale-like parts¹⁷⁾ that slip one over the other, very much in the manner of the lobster and the shrimp.

Whenever these animals became stationary, they drew the front and hinder parts of their bodies close together, so that the scale-like parts of their body began to slip one over another, thus forming an ovate shape. While they were lying still, they often stuck their mouth, together with the fins or organs attached to it, slightly outwards with a little movement, which was no unagreeable sight for me, and still more, so when I cast my eye on the centre of the body, where I observed a continuous and regular movement or throbbing of a round body (which I imagined to be the Heart), and which beat about three times as fast as does our own heart¹⁸⁾. On each of both sides of this supposed heart there moved, with each beat of the same, a small part that was somewhat longish and very thin, so that I wondered whether one of these moving parts might not be the large Vein or bloodvessel that carries the blood into the heart, and the other one the artery, which carries the expelled blood all over the body.

When these animals were swimming in the water, their bodies were stretched to full length, and a hair of our head would then be quite four times as thick as one little animal¹⁹⁾. So that one may more or less judge the size of these animals thereby.

16) L. here refers to Geometridae or loopers. Philodinidae do, in fact, crawl like geometers; they include, inter alia, the genus Rotifer. [Swt.]

17) The body is covered with a weakly developed armour which, when the body is contracted lengthwise, telescopes together analogously to the folding of a camera tripod. [Vor.]

18) L. took the regularly acting masticating apparatus to be the heart.⁺See ill. 14, at 4 and 6. [Vor.]

+ ill. 14.

19) The diameter of a hair of the head is about 60-80 µ; that of the ‘little animal’ therefore to 15-20 µ.

[p. 98]

Seker voornaam Chirurgijn mij ontmoetende, toont mij een klieragtig lighaam (ontrent de groote vande nagel van ons hand) 'twelk hij afgenomen hadde, van het been van seker juff^r46) die haar⁺ been (van de Voet tot wel een Span⁴⁷⁾ boven de knie) uijtnemende dik van klieragtige deelen, sedert eenige jaren was aangegroeijt. Seggende vorders, dat hij dat afgenome deel in brandewijn hadde afgewassen, en opgesneden⁴⁸⁾ hebbende, daar in hadde gesien seer veel kleijne wormen. Dese Wormen wilde hij mij toonen, maar die waren soo kleijn, dat ik deselve sonder bril⁴⁹⁾, niet bekennen konde.

Deselve presenteerde mij het klieragtige deeltge, met bijvoeginge of ik eenig ligt, ontrent de oorsaak vande Wormen, die de Menschen in andere landen plagen, daar uijt soude konnen scheppen.

Thuijs komende, examineerde ik de geseijde Wormen door het microscope, en ik stelde aanstonts vast⁵⁰⁾ dat de Wormen voortgekomen waren uijt Eijeren, die een Vlieg op dit verstorven⁵¹⁾ deel hadde geleijt; en ik stelde ook vast, dat uijt dese Wormen weder een soort van Vliegen souden voortkomen, als die geen die de Eijeren geleijt hadden⁵²⁾. Dese redenen voerde ik tegen den Chirurgijn, die

46) A en B hebben: ‘Juffrouw’.

+ Maden in afstervend menselijk weefsel.

47) Span - letterlijk: de breedte van de uitgespreide hand; als lengtemaat ongeveer 20 cm.

48) Opgesneden - open gesneden.

49) Sonder bril: L. had dus op dat ogenblik zijn gewone leesbril niet bij zich [S.]

50) Ik stelde vast - ik nam met stelligheid aan.

51) Verstorven - afstervende.

52) In de 17e eeuw breekt eerst, - mede door het werk van L. -, het inzicht door, dat alle dieren hun ontwikkeling met het eistadium aanvangen. De beroemde zin ‘ex ovo omnia’ is afkomstig van William Harvey (1578-1657) en wel uit zijn boek Exercitationes de generatione animalium, dat uit 1652 voor het eerst verscheen. Toch was dit voor Harvey en zijn tijdgenoten nog geen reden om aan de generatio spontanea of abiogenesis te twijfelen. Men meende nu, dat de eieren van allerlei gedierte uit modder of rottende stoffen konden ontstaan.
Eerst Robert Hooke (1635-1703) twijfelt aan de generatio spontanea, en getuigt daarvan in zijn werk Micrographia (1667) in zijn studies over muggen. De verandering van de in water levende muggenlarve tot een in de lucht levende mug doet hem denken aan de mogelijkheid, dat de eieren door de muggen in het water gelegd worden in plaats van uit de modder te ontstaan. Maar Hooke geeft op deze vraag geen definitief antwoord.
Redi (1626-1671) stelde vast, dat er ook bij insecten twee sexen voorkomen, dat deze paren en dat de wijfjes bevruchte eieren voortbrengen, waaruit de jonge insecten zich ontwikkelen (Esperienze intorno alla generazione degl' insetti. 1668). Redi beschrijft ook, dat vliegen door de geur van rottend vlees worden aangetrokken, dat zij op het vlees eieren leggen, en dat hieruit weer maden komen, welke zich tot vliegen ontwikkelen. Maar L.'s tijdgenoten hebben de vindingen van Redi kennelijk niet algemeen aanvaard. [Mel.]

[p. 99]

A certain prominent Surgeon, when meeting me, shows me a gland-like body (about the size of a nail of our hand) which he had removed from the leg of a certain lady, whose leg (from the Foot⁺ to quite a Span²⁰⁾ above the knee) had much increased in girth owing to gland-like parts that had grown for some years. He further told me that he had washed this part in brandy, after extracting it, and had then cut it open, and had seen very many small worms in it. He wanted to show me these worms; but they were so small that I could not recognize them without my spectacles²¹⁾.

He presented me with the gland-like particle, with the added question whether I could deduce therefrom some information concerning the cause of the Worms that plague the people in other countries.

On arriving home I examined the said Worms through the microscope, and I immediately decided that the Worms had come from Eggs which a Fly had laid on this mortifying part; and I also concluded that from these Worms, a species of Flies would again come forth, such as those that had laid the Eggs²²⁾. I communicated

+ Maggots in mortifying human tissue.

20) Span - literally: the width of the hand when spread open; as a measure of length about 8.

21) L. obviously means to say that at that time he did not have his ordinary spectacles with him. [S.]

22) Not until the 17th century does the insight become generally accepted - also thanks to L.'s work - that the development of all animals starts with the egg stage. The famous phrase ‘ex ovum omnia’ derives from William Harvey (1578-1657), i.e. from his book Exercitationes de generatione animalium, first published in 1652. Nonetheless, this was, for Harvey and his contemporaries, no reason to doubt the existence of generatio spontanea or abiogenesis. It was thought that the eggs of all sorts of vermin could be generated from mud or decaying substances.
Robert Hooke (1635-1703) was the first to doubt the existence of spontaneous generation, and bears witness to this in his work Micrographia (1667), in his studies on mosquitoes. The metamorphosis of mosquito larves living in the water into mosquitoes living in the air suggests to him the possibility that the eggs are laid by the mosquitoes into the water instead of being generated in the mud. Hooke, however, gives no definite reply to his own question.
Redi (1626-1671) established that insects, too, have both sexes; that they mate and that the females produce fertilized eggs from which the young insects develop (Esperienze intorno alla generazione degl' insetti, 1688). Redi also reported that flies are attracted by the smell of decaying flesh; that ley they eggs on the meat, and that maggots come out of these eggs and develop into flies. However, L.'s contemporaries evidently did not generally accept Redi's findings. [Mel.]

[p. 100]

sulks int eerst niet wel konde⁵³⁾ aannemen, alsoo hij sijn selven inbeelde, dat bij dit afgenomen klieragtige deel, geen Vlieg hadde konnen komen.

En alsoo ik sag dat in korten tijd, dese verhaalde Stoffe, door de Wormen soude geconsumeert wesen; soo heb ik een stukje Ossevlees daar op geleijt, en waar genomen dat de Wormen of Maden niet alleen het klieragtig Stukje Vlees, maar ook het Stukje Osse-Vlees (uijtgesondert het Vet dat daar aan was) hadde opgegeten.

Vorders heb ik de Wormen, of maden, tot drie distincte malen met Vers Vlees gespijst, als wanneer ik op den vijfden dag, sijnde den laatsten julij, des naarmiddaags weder vers vlees tragte te geven, sag ik met verwondering, dat alle de Wormen of Maden, uijt de doos (die een weijnig hadde open gestaan, om dat⁵⁴⁾ die wat lugt souden hebben) waren weg gekroopen. Ik sogt seer naarstig na dese Wormen, maar ik konde int eerst geen vande selve vinden; dog wanneer ik met een kaars de hoeken en reeten vande Solder⁵⁵⁾ uijt haalde, vond ik verscheijde van dese Wormen, die wel vijftig in getal hadden geweest.

Dese Wormen of maden, waren inde tijd van vijf dagen, in soo een groote toe genomen, dat ijder de lengte van een Nagel van ons hand bereijkte.

De oorsaak van het weg loopen of kruijpen van dese Wormen of Maden, oordeelde ik dat was, om dat sij nu soo verre gekomen waren, dat sij geen Voetsel meer van nooden hadden, en dat sij haar souden tot rust begeven om te veranderen.

Des anderen daags smergens, sijnde den 1^e Augustij, sag ik dat⁺ een van dese Wormen, die⁵⁶⁾ het eene gedeelte van het lighaam spitagtig was geweest, nu wel een derdendeel korter was geworden, soo dat het nu voor en agter even dik was, en verbeelde een regt maaksel van een Tonneke⁵⁷⁾.

53) A en B hebben: ‘en konde’.

54) Om dat - opdat.

55) Solder - zoldering. De interpretatie van L., dat de volgroeide larven gingen zwerven, teneinde een gunstige plaats voor de verpopping te vinden is juist. Ten eerste zoeken zij een plaats met een lagere vochtigheid dan waarin zij opgegroeid zijn, ten tweede zoeken zij beschutting, daarbij geleid door hun negatief fototropisme. [Mel.]

+ Verpopping der maden.

56) Die - lees: waarvan.

57) En verbeelde een regt maaksel van een Tonneke - en er als een echte pop uitzag.
De poppen dezer vliegen, welke zich binnen de laatste larvenhuid verpoppen, noemt men ‘tonnetjes’. [Swt.]

[p. 101]

these reasons to the Surgeon, who could not at first agree with this, because he imagined that no Fly could have come near this dissected gland-like part.

And as I saw that the said Substance would soon have been consumed by the Worms; I put a small piece of beef on top of it, and I noticed that the Worms, or Maggots had not only eaten the gland-like Piece of Meat, but also the Piece of Beef (except the Fat that was on it).

Furthermore I fed the Worms, or Maggots, with Fresh Meat up to three distinct times, and when on the fifth day - it being the last day of July, in the afternoon - I tried again to give them fresh meat, I saw to my surprise that all the Worms or Maggots, had crawled out of the box (which I had left slightly open, to give them some air). I looked all over for these Worms, but at first I could not find a single one of the same; but when I searched with a candle in the corners and cracks of the ceiling²³⁾, I found several of these Worms, which had been fifty in number.

These Worms or maggots had so much increased in size in the space of five days that each of them had reached the length of a nail of our hand.

I assumed that the cause of these Worms or Maggots' walking or crawling away was that they had got so far by then, that they no longer needed any Food, and that they were going to rest in order to change.

On the morning of the following day, this being the 1st of August, I saw that one of these Worms, one part of whose body⁺ had been tapering, had become shorter by at least one-third, so that it was now equally thick in front and behind, and presented the appearance of a genuine Pupa.

23) L.'s interpretation, that the fully-grown larvae started roaming about in order to find a place suitable for pupation, is correct. In the first place they are looking for a place with a lower humidity than that in which they grew up; secondly, they seek shelter, in which they are guided by their negative phototropism. [Mel.]

+ Pupation of the maggots.

[p. 102]

Des avonts sag ik datter al vier soodanige Tonnekens waren; en gelijk die int eerst wit waren geweest, nu al een blij⁵⁸⁾ roode couluer hadden aan genomen⁵⁹⁾.

Des anderen daags smergens, sijnde den tweede Augustij, waren alle de Tonnekens root.

Dese Tonnekens veranderden van dag, tot dag, van een blij roode couluer, tot in een bruijn⁶⁰⁾ root, en wierden bij na swartagtig.

Ik droeg twee van dese Tonnekens in een glaasje in mijn Sak, met die insigte⁶¹⁾, omme deselve in korten tijd tot Vliegen te brengen; dog na vijf â ses dagen vernam⁶²⁾ ik dat de groote droogte schadelijk was; Want ik sag dat dese Tonnekens voor een gedeelte waren uijt gedroogt, ende dat daar geen levent Schepsel soude uijt komen.

De andere Tonnekens leijde ik op een papier, en ik stolpte daar een glas over, en ik opende na verloop van negen dagen, sijnde den 11^e Augustij, drie van dese Tonnekens, en ik haalde uijt ijder vande selve een volkome Vlieg. Dog deselve waren nog nat, en sonder beweginge, (soo veel het mij toe scheen).

Ik sag ook dat dese Vliegen, behalven de harde Schors die het Tonneke maakt, nog in een dunnen menbrane omwonden lagen⁶³⁾.

Ik en konde int eerst geen Wieken aan dese Vliegen sien; Maar als ik dit nader ondersogt, sag ik dat de wieken in geschikte ordre⁶⁴⁾ toe gevouwen waren, want als ik die uijt malkanderen hadde ontdaan⁶⁵⁾, waren het volkome Wieken.

Ik opende dese ongeboorne Vliegen, en ik haalde uijt een vande selve een grote quantiteit eijeren.

Den 14^e Augustij sag ik dat vier groote Vliegen door het glas⁺ vloogen, ende dat de Tonnekens waar uijt de Vliegen gekomen waren, aan het eene eijnde een gaatge hadden.

Ik bragt aanstonts een weijnig Suijker onder het glas, om te sien of dese soort van Vliegen daar van eeten souden. Soo ras en vernamen⁶²⁾ de Vliegen de Suijker niet, of sij gingen daar van eeten⁶⁶⁾.

58) Blij root - helder rood.

59) Verbazingwekkend is de scherpe waarneming van L., waarbij hij kon vast stellen, dat de zich verpoppende made korter wordt, alvorens de laatste larvehuid verhardt tot het z.g. tonnetje en dit vervolgens van wit via rood tot zwartachtig roodbruin verkleurt. [Mel.]

60) Bruijn root - donker rood.

61) Met die insigte - met de bedoeling.
Tot vliegen brengen - doen veranderen in vliegen.

62) Vernemen - zien, waarnemen.

63) L. neemt ook de eigenlijke pophuid waar, die hij beschrijft als ‘een dunne membrane’. [Mel.]

64) In geschikte ordre - netjes.

65) Uijt malkanderen ontdoen - openvouwen.

+ Vleesvlieg komt uit tonnetje.

62) Vernemen - zien, waarnemen.

66) Uit de beschrijving van L. blijkt niet zonder meer, welke vliegensoort hij in deze brief beschrijft. De larven van de Calliphoridae, waarvan de blauwe vleesvliegen (Calliphora sp.), de groene vleesvliegen (Lucilia sp.) en de grauwe vleesvliegen (Sarcophaga sp.) wel de meest bekende zijn, leven hoofdzakelijk van dode dierlijke stof, vnl. kadavers, soms ook in uitwerpselen; enkele soorten leven parasitair op gewervelde dieren.
Etterende wonden en met faeces bevuilde wol van schapen kunnen een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op eierleggende wijfjes van Calliphoridae, zodat zulke plaatsen secundair door vliegenlarven worden aangetast. Op de Europese slagvelden is, omstreeks 1917, de ervaring opgedaan, dat de maden in de wonden een reinigende werking uitoefenen. De larven schijnen uitsluitend het necrotische weefsel aan te tasten. Doordat zij stoffen afscheiden, welke de groei van pathogene bacteriën remmen, bevorderen zij de genezing van wonden. Tegelijkertijd bevorderen de afscheidingen de groei van bepaalde symbionten, die de eiwitten doen vervloeien. De antibiotische werkzaamheid van larvenextracten op pathogene bacteriën werd door Pavillard en Wright (1957) duidelijk aangetoond. Baer (1931) introduceerde zelfs een madentherapie voor de behandeling van chronische osteomyelitis.
Het voorkomen van maden in een kennelijk ontstoken been van een patiënt is dus zeer wel mogelijk. Uit de biologische waarnemingen van L. lijkt het⁺ waarschijnlijk, dat hij te maken heeft gehad met Calliphora erythrocephala Mg.
Het aantal eieren dat een wijfje van C. erythrocephala legt, varieert van⁺ ± 150 tot 300. De eieren komen binnen een etmaal uit. De larvale ontwikkeling vergt bij een temperatuur van 25^o C ongeveer acht dagen; bij lagere temperaturen kan dit aanzienlijk langer zijn. De verpopping vindt plaats op⁺ minder natte plaatsen, die nog wel vochtig zijn; in de natuur vaak in de grond of meer aan de oppervlakte van uitdrogende kadavers. Bij 25^o C is de duur van⁺ het popstadium ongeveer twee weken. Onder optimale omstandigheden is de levenscyclus van ei tot vlieg dus in drie weken voltooid. De pre-ovipositie periode van C. erythrocephala duurt ongeveer vijf dagen; tijdens de eerste drie dagen daarvan wordt uitsluitend suikerhoudend voedsel opgenomen. Men ziet de imagines buiten daarom veel op bloemen, vooral schermbloemen, waaruit zij nectar zuigen. Eerst na de derde dag wordt vlees attractief. Het is zeer frappant dat L. dit reeds heeft waargenomen. Van de vijfde dag af kan men het eerste legsel verwachten. De eieren worden bij voorkeur in spleten afgezet; op kadavers vooral aan de rand van lichaamsopeningen als ooghoeken, mondhoeken, anus.
Literatuur: W.S. Baer, The treatment of chronic osteomyelitis with the maggot (larva of the blowfly). Journ. Bone and Joint. Surg. Dl. 13. blz. 438-475. 1931; G. Bakri, Ueber die Vorzugstemperatur und Vorzugsfeuchtigkeit der Larven der drei Callphora-Arten erythrocephala Mg., vomitoria Mg. und uralensis Villen. Zeitschr. angew. Zool. Dl. 46. blz. 495-511. 1959; E.A. Bogdanow, Uber das Züchten der Larven der gewöhnlichen Fleischfliege (Calliphora vomitoria) in sterilisierten Nährmitteln. Arch. ges. Physiol. d. Menschen u.d. Thiere. Dl. 113. blz. 97-105. 1906; A.S. Kamal, Comparative study of thirteen species of sarcosaprophagous Calliphoridae and Sarcophagidae (Diptera) I. Bionomics. Ann. Entomol. Soc. Amer.. Dl. 51. blz. 261-271. 1958; E.R. Pavillard & E.A. Wright, An antibiotic from maggots. Nature. Dl. 180. blz. 916-917. 1957; E. Wollman, Elevage aseptique de larves de la mouche à viande (Calliphora vomitoria) sur milieu stérilisé à haute température. C.R. Soc. de Biologie. Dl. 71. blz. 592-593. 1919. [Mel.]

+ afb. 15.

+ afb. 16.

+ afb. 17.

+ afb. 18.

[p. 103]

That same evening I saw that there were already four of these Pupea; and while they had been white at first, they had now already taken on a bright red colour²⁴⁾.

By the morning of next day, it being the 2nd of August, all the Pupae were red.

These pupae changed from day to day, from a bright red colour to darker red, and became almost blackish.

I carried two of these Pupae in a glass tube in my pocket, with the intention of making them change into Flies in a short time; but after five or six days I observed that the great dryness was harmful; For I saw that these Pupae were partly dried up, and that no living Creature would emerge from them.

I laid the other Pupae on a sheet of paper, and placed a glass over them, and after a lapse of nine days, this being the 11th of August, I opened three of these Pupae, and from each of them I removed a complete Fly. But the same were still wet, and without movement (as far as I could see).

I also saw that these Flies, apart from the hard Skin that the Pupa makes, were still enclosed in a thin membrane²⁵⁾.

At first I could not see any Wings on these Flies; But when I examined this more closely, I saw that the wings were neatly folded to, for when I had unfolded them they were perfect Wings.

I opened these unborn Flies, and from one of the same I removed a large quantity of eggs.

On the 14th of August I saw that four large Flies were flying⁺ around in the glass, and that the Pupae from which the Flies had come, had a small hole at one end.

I at once put a little Sugar under the glass, to see if this kind of Flies would eat of it. No sooner did the Flies notice the Sugar than they started eating it²⁶⁾.

24) What is amazing is L.'s acute perception, which enabled him tot determine that the pupating larva becomes shorter before the final larval skin hardens into the so-called cocoon which then changes from white, through red, to a nearly black reddish brown. [Mel.]

25) L. also perceived the true pupal skin, which he describes as ‘a thin membrane’. [Mel.]

+ Blow-fly emerges out of pupa.

26) It is not quite clear from L.'s description which fly be species refers to in this letter. The larvae of Calliphoridae, of which the blue scavenger flies Calliphora sp.), the green blow-flies (Lucilia sp.) and the grey blow-flies (Sarcophaga sp.) are the best known, live chiefly on dead animal matter, especially carrions, and occasionally in faeces; some species live parasitically on vertebrates.
Festering wound and sheeps' wool defiled with faeces may be very attractive for oviparous females of Calliphoridae, so that such places are secondarily attacked by the flies' larvae. On the European battlefields of about 1917 it was noted that the larvae had a cleansing effect on wounds. They appear to attack exclusively the necrotic tissue. By secreting substances which inhibit the growth of pathogenic bacteria they further the healing of wounds. At the same time these secretions stimulate the growth of certain symbionts which liquefy the proteins. The antibiotic action of larval extracts on pathogenic bacteria was clearly demonstrated by Pavillard and Wright (1957). Baer introduced a larval therapy for the treatment of chronic osteomyelitis.
The occurrence of larvae in an evidently inflamed leg of a patient, therefore, is quite possible. From L.'s biological observations is seems probable that he was dealing with Calliphora erythrocephala Mg.
The number of eggs which the female of C. erythrocephala lays varies between ± 150 and 300. The eggs hatch within 24 hours. Larval development, at a⁺ temperature of 25^oC, takes about eight days; at lower temperatures this may be considerably longer. Pupation takes place in places that are not wet, but just slightly moist; in nature, often in the soil or more at the surface of drying⁺ carrions. At 25^o C the duration of the pupal stage is about two weeks. In optimal conditions, therefore, the life-cycle from egg to fly is completed in three weeks. The pre-oviposition period of C. erythrocephala lasts about five⁺ days; during the first three days of this period, only sugar containing food is taken. Thus, the imagines therefore may often be seen on flowers, especially⁺ umbellifers, from which they suck honey. Only after the third day meat becomes attractive. It is very striking that L. already observed this. From the fifth day on the first oviposition may be expected. The eggs are preferably laid in crevices or cracks; on carrions chiefly at the edges of body-openings such as the corners of eyes or mouths, or the anus.
Literature: W.S. Bear, The treatment of chronic osteomyelitis with the maggot (larva of the blowfly). Journ. Bone and Joint Surg. Vol. 13. pp. 438-475. 1931; G. Bakri, Ueber die Vorzugstemperatur und Vorzugsfeuchtigkeit der drei Calliphora-Arten erythrocephala Mg., vomitoria Mg. und uralensis Villen. Zeitschr. angew. Zool. Vol. 46. pp. 495-511. 1959; E.A. Bogdanow, Uber das Züchten der Larven der gewönhlichen Fleischfliege (Calliphora vomitoria) in sterilisierten Nährmitteln. Arch. ges. Physiol. d. Menschen und d. Thiere. Vol. 113. pp. 97-105. 1906; A.S. Kamal, Comparative study of thirteen species of sarcosaprophagous Calliphoridae and Sarcophagidae (Diptera) I. Bionomics. Ann. Entomol. Soc. Amer. Vol. 51. pp. 261-271. 1958; E.R. Pavillard & E.A. Wright, An antibiotic from maggots. Nature. Vol. 180. pp. 916-917. 1957; E. Wollman, Elevage aseptique de larves de la mouche à viande (Calliphora vomitoria) sur milieu stérilisé à haute température. C.R. Soc. de biologie. Vol. 71. pp. 592-593. 1919. [Mel.]

+ ill. 15.

+ ill. 16.

+ ill. 17.

+ ill. 18.

[p. 106]

Des anderen daags waren uijt alle de Tonnekens Vliegen gekomen, uijtgesondert twee Tonnekens, die door mij een weijnig gequest waren.

Als doen sag ik ook verscheijde van die Vliegen op mijn comptoir⁶⁷⁾ tegen de glaasen sitten, die ik vast stelde⁶⁸⁾, dat voort gekomen waren, uijt die Wormen of Maaden, die hier en daar haar⁶⁹⁾ verborgen hadden.

Ik leijde dese Vliegen ook een weijnig raeuw vlees voor; dog daar en was geen van alle die daar van wilde eeten.

Den 18^e Augustij leijde ik de Vliegen weder een weijnig Vlees voor, en doen sag ik dat deselve daar van graatig⁷⁰⁾ aten.

Den 28^e Augustij opende ik drie van deze Vliegen, en uijt een⁺ vande selve haalden ik een groote quantiteit langagtige Eijeren, die ijder wel vijfentwintig maal grooter waren, als de Eijeren, die ik uijt de ongeboorne Vliegen hadde gehaalt.

Dog het geene voor mij aanmerkenswaardig was, dat was, dat alle dese Eijeren, die ik uijt de Vlieg hadde genomen, ijder aan een seer dun swart aderken vast waren: door welk aderken ik vast stel⁷¹⁾, dat ijder Eij, sijn voetsel tot grootwerdinge heeft ontfangen⁷²⁾.

Alle dese kleijne vaatgens, nu die hadden haar oorspronk uijt grooter swarter aders, ende dese grooter aders hadden weder haar oorspronk uijt een veel groter ader, soo dat ik mij vast inbeelde, dat dit alle arterien waren. Wanneer ik dese arterien op het aldernaeuwkuerigst beschoude, soo konde ik klaar sien, dat der selver maaksel uijt rings gewijse deelen was te samen gestelt, op die manier als de lugtvaaten inde longen der dieren sijn. Dog dese rings gewijse deelen waren soo dun, dat die door seer vergrootende glasen haar soo dun⁷³⁾ vertoonden, als of wij fijn hair van ons hooft, met het bloote oog beschoude⁷⁴⁾.

En alhoewel de Vliegen seer stark schijnen te wesen, soo heb ik nogtans gesien, dat door een weijnige drukkinge die aan een Vlieg

67) Voor de inrichting van L.'s ‘comptoir’ zie Brief 26 [18] van 9 oktober 1676, Alle de Brieven. Dl. II. blz. 78. aant. 38.

68) Die ik vast stelde - waarvan ik met zekerheid aannam.

69) Haar - zich.

70) A en B hebben: ‘seer graatig’ (= gretig).

+ Eieren in vleesvlieg.

71) Vast stellen - met zekerheid aannemen.

72) L. beschrijft hier het fijn vertakte, boomvormige ovarium, dat hij voor arterienstelsel aanziet. De eieren welke hij in de ‘ongeboorne vliegen’ had waargenomen, zijn bij de oudere vliegen door de dooiervorming gegroeid tot een veelvoud van hun oorspronkelijke grootte. [Mel.]

73) A en B hebben: ‘soo dun haar vertoonden’.

74) A heeft: ‘aanschoude’; B heeft: ‘aanschouden’.

[p. 107]

Next day Flies had come out of all the Pupae, with the exception of two Pupae that had been slightly hurt by me.

I then also saw several of those Flies in my study²⁷⁾ settled on the window-panes, and I decided that these had come from those Worms or Maggots that had been hiding here or there.

I also put a little raw meat before these Flies; but there was not one of them that would eat of it.

On the 18th of August I again put some meat before the Flies, and I then saw that the same eat it with relish.

On the 28th August I opened three of these Flies, and from⁺ one of the same I removed a large quantity of longish Eggs, each of which was quite twenty-five times larger than the Eggs which I had taken from the unborn Flies.

But what was so remarkable to me, was that all these Eggs, which I had taken from the Flies, were each attached to a very thin, tiny black vein, through which vein, I am convinced, each Egg has received its nourishment by which it grew²⁸⁾.

Now all these tiny vessels had their origin in larger and blacker veins; and these larger veins, again, had their origin in one, much larger vein, so that I firmly imagined that they were all arteries. When I observed these arteries as carefully as I could, I could clearly see that their structure was composed of ring-shaped parts, in the same way as the air passages in the lungs of animals. But these ring-shaped parts were so thin that they appeared, through greatly magnifying glasses, as thin as if we were looking with the naked eye at fine hair of our head.

And although the Flies seem to be very strong, I have nevertheless found that, by a very slight pressure being applied to a Fly,

27) For the arrangement of L.'s study see Letter 26 [18] of 9th October, 1676, The Collected Letters. Vol. II. p. 79. note 29.

+ Eggs in blow-fly.

28) L. here describes the finely ramifying, tree-like ovary, which he takes to be a system of arteries. The eggs which he perceived in the ‘unborn flies’ have grown, in the older flies, due to yolk-formation, to a multiple of their original size. [Mel.]

[p. 108]

gedaan werd, deselve in een weijnig tijd daar na komen⁷⁵⁾ te sterven. Want als ik het ongeluk hadde, dat door mij een glas wierd ontstukken gestooten, ende dat de Vliegen die daar onder gestaan hadden, door mijn comptoir vlogen, die ik weder op ving, soo gebuerde het, dat hoe sagt ik daar mede handelde, dat de soo danige eenige tijd daar na quamen te sterven. Vattende ik haar aan een vande Wieken, soo sag ik dat soodanigen Wiek eenige dagen daar na quam af te vallen, ende dat⁷⁶⁾ op die plaats daar de Wiek geforceert was geweest. Ook sag ik dat in eenige de pooten quamen af te vallen, ende dat andere pooten als stijf sonder beweginge waren; hoewel die op het vangen int eerst nog stark beweegden. Soo dat eenige verscheijde dagen op haar rug leggende, int leven bleven, en niet en konden voort lopen.

Ik beelde mij ook in dat met een weijnig aanrakinge op de buijk vande Vliegen, deselve in korte dagen konnen sterven, om dat daar⁺ door seer ligt eenige vande seer kleijne vaaten, konnen verbrooken werden, ende dat daar door veele Eijeren vande arterien konnen afgebrooken werden, die daar door int lighaam moeten verrotten, de doot veroorsaaken⁷⁷⁾.

Daar sijn mij ook int Spijsigen eenige Vliegen ontvlogen, soo dat ik op den 7^e Septemb. maar twee Vliegen int leven hebbe behouden, waar van den eenen nog maar eene Wiek hadde; Van dese en konde ik niet anders oordeelen, of het eene was een manneke ende het andere was een Wijfke.

Op den 9^e vande selve maant, heb ik des mergens 145. Eijeren bekomen, die ik vast stelde⁷¹⁾, dat van eene Vlieg waren voortgekomen.⁺ Van deze Eijeren heb ik ^r een wenig (!) op een stukje verdroogt vlees leggende, in een glaasje gedaan, ende dat in mijn Sak gedragen, om dat het kout weder was, en met eenen om te sien in hoe veel⁷⁸⁾ tijd, uijt de Eijeren Wormen of Maden soude komen; en wanneer ik den selven dag des avonts dese Eijeren beschoude, sag ik dat uijt eenige Eijeren de Wormen al waren uijtgekropen.

Ik leijde als doen een kleijn stukje van een hert⁷⁹⁾ van een konijn bij deselve, op dat die daar van souden eeten.

75) A en B hebben: ‘komt’.

76) Ende dat - en wel.

+ Doodsoorzaak van vleesvliegen.

77) Hier is de interpretatie van L. zeker niet juist. Het is moeilijk om de juiste doodsoorzaken aan te geven. Waarschijnlijk is de doodsoorzaak veeleer te zoeken in de beschadiging van het zenuwstelsel of in de desintegratie van de spierbewegingen door de beschadiging van het integument (het ‘huidpantser’) dan wel in de beschadiging van de ingewanden, het dorsale bloedvat en het tracheënstelsel. [Mel.]

71) Vast stellen - met zekerheid aannemen.

+ Vleesvliegen leggen eieren, daaruit komen maden.

78) A en B hebben: ‘korten’.

79) A en B hebben: hier en ook elders wel: ‘hart’.

[p. 109]

it will die a short time afterwards. For if I had the misfortune to knock a glass to pieces, and the Flies that had been underneath it, flew about in my study, and I caught them again, then it happened that - however gently I handled them - they died a little time afterwards. If I took hold of it by one of the Wings, then I saw that such a Wing would fall off a few days later, and this at the spot where the Wing had been strained. I also saw that, in some, the legs fell off, and that other legs were quit stiff and without movement; although they were still full of movement at first when I caught them. So that some lying on their back, kept alive for several days, unable to walk along.

I also imagined that, after a slight touch on the abdomen of the⁺ Flies, the same may die in a few days, because this may very easily cause some of the very small vessels to break, and that thereby many Eggs may break away from the arteries, and so decay inside the body, and cause death²⁹⁾.

While being Fed a few Flies, too, flew away, so that, by the 7th of September, I had only two live Flies left, one of which had only one Wing left; Of these I could but conclude that one was was a male and the other one a Female

On the 9th of the same month, in the morning, I got 145 Eggs, which I concluded, had come from one Fly. I put a few of these Eggs, on a small piece of dried meat, in a glass tube, and carried⁺ that in my pocket, because the weather was cold, and also in order to see in how short time Worms or Maggots would come out of the Eggs; and as I inspected these Eggs on the evening of the same day, I saw that Worms had already crawled out of some of the Eggs.

I then put a small piece of a rabbits' heart near the same, so that they might eat some of it.

+ Causes of death of blow-flies.

29) Here, L.'s interpretation is definitely incorrect. It is difficult to indicate the actual causes of death. It is probable that the cause of death must be sought in damage to the nervous system, or in the disintegration of muscular movements through injury to the integument, or, maybe, in damage to the intestines, the dorsal blood-vessel, and the trancheal system. [Mel.]

+ Blow-flies lay eggs, from these emerge maggots.

[p. 110]

Des anderen daags smergens de klok ontrent seven uren, sag ik dat niet alleen uijt alle de Eijeren Wormen of Maden waren gekomen; maar dat ook de selve in die eene nagt in soo een groote waren toegenomen, dat die meer dan twee maal soo groot waren, als een van hare Eijeren. Op dese tijd besigtigde ik ook de andere Eijeren, die op het hert van een hoen en van een Conijn lagen, maar uijt die en waren nog geen made gekomen.

Ik dede ook nu weder eenige Eijeren in een glaasje, dat ik mijn Sak droeg, en vernam⁶²⁾ na vijf uren tijds, dat dese Wormen uijt haar Eijeren waren gekropen, en doen sag ik ook dat eenige seer weijnig Wormen uijt die Eijeren, die op een hert van een hoen waren geleijt, uijt kroopen, en als die Wormen examineerde, die ik gesien hadde, des avonts te vooren uijt de Eijeren waren gekomen, bevonde ik dat die in de tijd van seven uren, wel twee maal soo groot waren geworden. Soo dat het bij mij vast staat, dat de Wormen, die mij ter eerster instantie in het stukje Vlees, (dat van de juff^r haar been was af genomen) waren vertoont, gekomen waren uijt de Eijeren, die daar op vande Vlieg, in het laaste verbant geleijt waren, ende dat de Wormen, die mij des anderen daags smergens vertoont wierden, alleen maar eenige weijnige⁸⁰⁾ uren out sijn geweest.

Ik hebbe goet gedagt de Worm of Made, het Tonneke, ende Vlieg te laten afteijkenen, om dat dit al vande grooste soort van Vliegen sijn, die wij hier te lande hebben.

⁺ Fig: 2. vertoont de Worm of Made, als hij tot zijn volkome groote gekomen is, en vijf dage out was.

⁺ Fig: 3. vertoont het Tonneke, waar in de Worm of Made is verandert, en aan het eene eijnde werd aan gewesen, het gat waar uijt de Vlieg gekomen is.

⁺ Fig: 4. vertoont de Vlieg, en ten ware ik dese ondervindinge niet en hadde, het soude mij ongelooflijk schijnen, dat soo een groote Vlieg, uijt soo een kleijn Tonneke soude konnen voortkomen. Dog wij moeten weten, dat de vlerken⁸¹⁾ of Wieken, als mede de hairen waar mede de Vlieg versien is, die alle seer digt tegen het lijf aan leggen, als hij nog in sijn omwinsel leijt, nu alle⁸²⁾ (tot een Vlieg geworden sijnde) van het lijf af staan, en over sulks⁸³⁾ haar grooter vertoonen, als sij inder daat sijn.

Ik weet wel dat meest doorgaans gesustineert werd, dat de Vliegen uijt een bedervinge voortkomen, waar toe men veel exem-

62) Vernemen - zien, waarnemen.

80) In A en B ontbreekt: ‘weijnige’.

+ fig. XX.

+ fig. XXI.

+ fig. XXII.

81) B heeft: ‘vlerkens’.

82) In A en B ontbreekt: ‘alle’.

83) Over sulks - daardoor.

[p. 111]

The next day at seven o'clock in the morning, I saw that not only had Worms or Maggots come out of all the Eggs, but that, in that one night, the same had so increased in size that they were more than twice as big as one of their Eggs. At the same time I also inspected the other Eggs, which lay on the heart of a fowl and of a Rabbit, but no maggot had yet come out of those.

I then once again put a few Eggs into a glass tube, which I carried in my Pocket, and after five hours' time I observed that these Worms had crawled out of their Eggs; and than I also saw that some very few Worms crawled out of the Eggs that had been put on a fowl's heart, and when I examined these Worms, of which I had seen that they had crawled the night before out of the Eggs, I found that in seven hours' time they had become quite twice as big. So that I am firmly convinced that the Worms, which had been shown me in the first instance in the piece of flesh (that had been taken from the lady's leg), had come out of the Eggs, which had been laid by the Fly in the last bandage, and that the Worms which were shown me on the morning of the following day, were only a few ours old.

I have thought fit to have a drawing made of the Worm or Maggot, the Pupa, and the Fly, because these are the largest species of Flies that we have in this country.

⁺Fig: 2. shows the Worm or Maggot, when it has come to its largest size, and was five days old.

⁺Fig: 3. shows the Pupa, in which the Worm or Maggot had changed, and at one extremity is shown the hole where the Fly has come out.

⁺Fig: 4. shows the Fly, and unless I had had this experience, it would seem to me unbelievable that such a big Fly could come out of such a small Pupa. But we must realize that the Wings, as well as the hairs with which the Fly is provided, all lie very close against the body, when it still lies inside its enclosing membrane, whereas (once it has become a Fly) they all stand away from the body, and moreover, make it appear bigger than it is in reality.

I am quite aware that it is usually contended that the Flies come from decayed matter, in support of which it is sought to adduce

+ fig. XX.

+ fig. XXI.

+ fig. XXII.

[p. 112]

pelen soekt bij te brengen, gelijk seker geleerd Heer, mij eenige tijd geleden, deese tegewerpinge dede.

Ik hebbe bevonden (seijde hij) datter uijt Tonnekens die uijt eenderleij Ruspen waren geformeert, voort gekomen sijn vier Capellen, of Papillions, van een fatsoen en gedaante, en uijt het vijfde (dat insgelijks als de andere een opening hadde gekregen, en van binnen helder was) drie ordinaire of gemeene Vliegen. Hier in en konde hij hem niet voldoen⁸⁴⁾.

Hier op antwoorde ik dien Heer, dat dese redenen gans geen Swarigheijt en verwekte, na de maal ik de oorsaak daar van dese agte te sijn.

De Vliegen en meest alle bewegende Schepsels, die haar jongen niet en konnen voeden, sijn uijt een ingeboorne geschapenheijt, genegen haar eijeren te leggen, ter plaatse daar haar jongen uijt haar Eijeren komende, konnen gevoet werden.

Wanneer nu dese en ook wel andere soort van Vliegen, geen Vlees, Vis, of eenig ingewant van dieren ontmoeten, soo komen sij dan haar Eijeren wel te plaatsen, daar sij ruijken, dat nog eenig voetsel voor haar jongen sal sijn, en dat is ook wel op de Tonnekens⁺ of popkens, die vande Ruspen sijn voortgekomen. Uijt dese Vlieg-Eijeren, Wormen of Maden voortkomende, konnen die seer ligt tussen de leden vande Tonnekens in booren, en gebruijken tot voetsel en grootwerdinge, die stoffe die voor een ander Vliegend Schepsel geschapen was. Uijt welke Vlieg-worm of Made in sulken geval, in plaats van een Capel, een of meer Vliegen konnen voortkomen. Met dese mijne redenen bekende dien H^r dat hij voldaan was⁸⁵⁾.

Want ik stel vast⁸⁶⁾, dat soo onmogelijk als de Steen-bergen, Paarden of ander Vee konnen baren, dat soo onmogelijk eenig Vlieg of ander beweeglijk Dier, uijt een verstervinge⁸⁷⁾ kan voortkomen.

Men heeft sig niet genoeg konnen verwonderen, vande groot menigte van Vliegen, waar van de Menschen (voor een voorname belegerde Stad) seer geplaagd wierden. Dog wij sullen ons selven

84) Hierin konde hij hem niet voldoen - dit kon hij zich niet bevredigend verklaren.

+ Sluipvliegen in vlinderpoppen.

85) Met scherpzinnigheid ontzenuwt L. het argument van ‘seker geleerd Heer’ dat vliegen uit rottende stoffen ontstaan.
L. kende niet het onderscheid tussen de parasitaire sluipvliegen, welke rupsen aantasten (Tachinidae) en saprofage of sarcofage vleesvliegen. Juist daarom is het zo bewonderenswaardig, dat hij geen ogenblik denkt aan een andere mogelijkheid, dan dat een vlieg haar eitjes op de pop gelegd moet hebben. L. kon immers niet weten, dat de eieren reeds vóór de verpopping op de rups zijn gelegd. De larven van de sluipvliegen doorboren na het uitkomen de huid en parasiteren dan inwendig. [Mel.]

86) Ik stel vast - ik beweer met stelligheid.

87) Verstervinge - bederf, verrotting.

[p. 113]

many examples, like as a certain learned Gentleman put to me, some time ago, these objections.

I have found (said he) that, from Pupae which had been formed from one species of Caterpillars, there came four Butterflies, of the same shape and structure, and from the fifth (which just like the others had got an opening, and was transparent inside) three ordinary or common Flies. Of this he could not give himself a satisfactory explanation.

To this, I answered that Gentleman that this observation did not give any difficulty whatever, since I considered the cause to be as follows.

Flies, and almost all moving creatures, that cannot feed their own young, have the tendency, from an innate instinct, to lay their eggs in such places where their young, on coming out of their Eggs, will find nourishment.

Now when these Flies and also other species, do not come across any Flesh, Fish, or some animal's guts, they may as well lay their Eggs where they can smell that there will be some food for⁺ their young, and that may also be on the Pupea which came forth from the Caterpillars. The Worms or Maggots that come from these Flies' Eggs may quite easily pierce between the segments of the Pupae, and use, for their nourishment and growth, the substance that had been created for a different Flying Creature. From this Fly-worm or Maggot might come forth, in such a case, in stead of a Butterfly, one or more Flies. With this my explanation that G^m. declared himself satisfied³⁰⁾.

For I am quite convined that, just as it is impossible for the Stony Mountains to bear Horses or other Cattle, so it is equally impossible for any Fly or other moving Animal to be generated from decaying matter.

Many persons have been inordinately amazed at the large multitude of Flies by which the People (before a prominent besieged Town) were being seriously plagued. But we can understand this,

+ Parasite-flies in pupae of butterflies.

30) With great acuteness L. here knocks the bottom out of the argument of the ‘certain learned Gentleman’, that flies generate from decaying material.
L. did not know the difference between the parasitic Tachinidae that attack caterpillars and saprophagous or sacrophagous flesh-flies. That is precisely why it excites one's admiration that he did not think for a moment of any other possibility but that the fly must have laid its eggs on the pupa. For L. could not have known that the eggs had already been laid on the caterpillar before pupation. The larvae of the Tachinids pierce the skin after hatching, and then parasitize internally. [Mel.]

[p. 114]

konnen voldoen, als wij weten dat het voor de bevelhebbers onmogelijk is, alle de doot geschootene Menschen te laten begraven. Ook komt het getal der Vliegen seer te vermenigvuldigen, als men⁺ geen sorg draagt, dat de ingewande vande geslagte Beesten op 't Velt blijven leggen, en niet daaglijks begraven werden⁸⁸⁾. Want laten wij stellen, datter int begin vande Maant juni twee Vliegen sijn, als Manneke en Wijfke, ende dat het Wijfke als dan sal komen te leggen 144. Eijeren, ende dat dese Eijeren int begin vande Maant julij, tot Vliegen sijn geworden, ende dat van dese Vliegen de helft Mannekens, ende de andere helft Wijfkens sijn, die weder op die tijd, ijder soo veel Eijeren leggen. Soo sal het getal over de thien duijsent Vliegen uijt maken. Soo wij nu seggen dat die weder soo voortteelen, soo sal daar een getal van meerder als seven hondert duijsent vliegen voortkomen, ende dat van een paar vliegen inde tijd van drie maanden.

144.	vliegen in de eerste maant.
-----
72.	wijfkens.
144.	Eijeren ijder wijfke.
-----
288
288
72
-----
10368.	Vliegen inde tweede maant.
-----
5184.	wijfkens.
144.	Eijeren ijder wijfke.
20736
20736
5184
-----
746496.	Vliegen inde derde maant.

Dit soo sijnde, soo hebben wij ons niet te verwonderen, vande menigvuldige vliegen, die gevonden konnen werden, daar veel Menschen of dieren onbegraven blijven leggen.

Wij hebben ook ijets Wonderlijks inde Vliegen aan te merken, namentlijk, dat de Vlieg-worm of Made inde tijd van vijf dagen tot haar volkome groote gebragt werd. Want soo deselve een maant of meer daar toe van noode hadden (gelijk als andere Wormen⁸⁹⁾ doen) soo soude onmogelijk de Vlieg inde hitte van de Soomer konnen

+ Vermenigvuldigings- mogelijkheden van vleesvliegen.

88) De ontkenning is in het verkeerde deel van de zin terecht gekomen. Men leze: als men niet zorgt, dat de ingewanden... niet op het veld blijven liggen, doch dagelijks begraven worden. [Dam.]

89) Wormen - larven.

[p. 115]

when we realize that it is impossible for the commanders to have all the People buried that are shot dead. Moreover, the number of Flies greatly increases when no care is taken that the entrails of⁺ slaughtered Beasts are not left lying in the field, but are buried every day. For let us suppose that, at the beginning of the Month of june, there are two Flies, a Male and a Female, and that the female will then lay 144. Eggs, and that these Eggs have become Flies in the beginning of the Month of july, and that half of these Flies are Males, and the other half Females, each of which again, at the time, lays as many Eggs. Then the number will amount to more than ten thousand Flies. Now if we assume that these again reproduce themselves in this way, then this will produce a number of more then seven hundred thousand flies; and that out of a single couple of flies in the space of three months.

144.	flies in the first month.
-----
72.	females
144.	Eggs each female
-----
288
288
72
-----
10368.	Flies in the second month
-----
5184.	females
144.	Eggs each female.
20736
20736
5184
-----
746496.	Flies in the third month

This being so, we need not be surprised at the multitude of Flies that may be found wherever many People or animals are left unburried.

We must also point to something wonderful in Flies, namely that the Fly-worm or Maggot reaches its full size in the space of five days. For if the same required a month or more for this (as do other Worms³¹⁾), it would be impossible for the Fly to reproduce

+ Possibilities of reproduction in blow-flies.

31) Worms - larvae.

[p. 116]

voorttelen, nademaal de meeste Vlieg-wormen, selden ander voetsel konnen soeken, als het geene daar sij van derselver moeder op geplaast sijn.

Dese hare Spijs nu als Vlees, Vis, of der selver ingewanden, die en kan op het velt leggende, in groote hitte maar eenige dagen dueren, om tot haar voetsel bequaam te sijn, en daarom heeft den Alwijsen Schepper, dese Vlieg-wormen in geschapen, dat sij in weijnige dagen souden volwassen werden; daar⁹⁰⁾ andere Wormen die continueel Voetsel konnen krijgen, een of meer maanden int leven blijven.

Ik heb verscheijde Vlieg-wormen, of maden, hier vooren verhaalt, in een glaasje bij mij gedragen, ende die alle dagen met vers vlees gespijst, ende die aan verscheijde liefhebbers daaglijks laten sien, op dat sij deel mogten hebben, aan de schielijke grootwerdinge vande Wormen, ende hebbe dese laaste, in de tijd van vier dagen tot haar volkome groote gebragt, soo dat ik mij inbeeld, dat in groote hitte, de Eijeren van een Vlieg in minder als een maant tijd, tot een vlieg soude werden, die weder weder (!) Eijeren sal leggen⁶⁶⁾.

Dese Wormen maken ook weijnig excrementen, soo dat de meeste spijs die sij gebruijken, tot grootmakinge van haar lighaam werd.

Ik heb over eenige jaren⁹¹⁾ gedagt, dat ik wat meer als gemeen⁹²⁾ hadde gesien, als ik de chijl inde darme van een Luijs seer net⁹³⁾⁺ hadde sien bewegen. Dog ik heb nu meer vermaak gevonden inde Vlieg-wormen of Maden. Want als ik die tot soodanige groote hadde gebragt, dat sij bij na niet meer eten wilde, heb ik haar soodanig in een naeuwte laten bewegen, dat sij soo moede waren, dat haar lighaam voor eenigen tijd onbeweeglijk scheen te leggen: en als dan bragt ik haar buijk voor een gemeen microscope, en nam waar de beweginge van der selver darmen, voor soo veel de huijt of menbrane van haar buijk (die doorschijnende is) toe liet, en sag dat een weijnig Chijl (die sig meest na de ronde kant vertoonde) inde darm naast⁹⁴⁾ de maag gelegen (soo ik mij inbeelde) continueel niet alleen met een gewelt, als weg en na den uijtgang wierd gestooten;

90) Daar - terwijl.

66) Uit de beschrijving van L. blijkt niet zonder meer, welke vliegensoort hij in deze brief beschrijft. De larven van de Calliphoridae, waarvan de blauwe vleesvliegen (Calliphora sp.), de groene vleesvliegen (Lucilia sp.) en de grauwe vleesvliegen (Sarcophaga sp.) wel de meest bekende zijn, leven hoofdzakelijk van dode dierlijke stof, vnl. kadavers, soms ook in uitwerpselen; enkele soorten leven parasitair op gewervelde dieren.
Etterende wonden en met faeces bevuilde wol van schapen kunnen een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op eierleggende wijfjes van Calliphoridae, zodat zulke plaatsen secundair door vliegenlarven worden aangetast. Op de Europese slagvelden is, omstreeks 1917, de ervaring opgedaan, dat de maden in de wonden een reinigende werking uitoefenen. De larven schijnen uitsluitend het necrotische weefsel aan te tasten. Doordat zij stoffen afscheiden, welke de groei van pathogene bacteriën remmen, bevorderen zij de genezing van wonden. Tegelijkertijd bevorderen de afscheidingen de groei van bepaalde symbionten, die de eiwitten doen vervloeien. De antibiotische werkzaamheid van larven-extracten op pathogene bacteriën werd door Pavillard en Wright (1957) duidelijk aangetoond. Baer (1931) introduceerde zelfs een madentherapie voor de behandeling van chronische osteomyelitis.
Het voorkomen van maden in een kennelijk ontstoken been van een patiënt is dus zeer wel mogelijk. Uit de biologische waarnemingen van L. lijkt het⁺waarschijnlijk, dat hij te maken heeft gehad met Calliphora erythrocephala Mg.
Het aantal eieren dat een wijfje van C. erythrocephala legt, varieert van⁺ ± 150 tot 300. De eieren komen binnen een etmaal uit. De larvale ontwikkeling vergt bij een temperatuur van 25^o C ongeveer acht dagen; bij lagere temperaturen kan dit aanzienlijk langer zijn. De verpopping vindt plaats op⁺ minder natte plaatsen, die nog wel vochtig zijn; in de natuur vaak in de grond of meer aan de oppervlakte van uitdrogende kadavers. Bij 25^o C is de duur van⁺ het popstadium ongeveer twee weken. Onder optimale omstandigheden is de levenscyclus van ei tot vlieg dus in drie weken voltooid. De pre-ovipositie periode van C. erythrocephala duurt ongeveer vijf dagen; tijdens de eerste drie dagen daarvan wordt uitsluitend suikerhoudend voedsel opgenomen. Men ziet de imagines buiten daarom veel op bloemen, vooral schermbloemen, waaruit zij nectar zuigen. Eerst na de derde dag wordt vlees attractief. Het is zeer frappant dat L. dit reeds heeft waargenomen. Van de vijfde dag af kan men het eerste legsel verwachten. De eieren worden bij voorkeur in spleten afgezet; op kadavers vooral aan de rand van lichaamsopeningen als ooghoeken, mondhoeken, anus.
Literatuur: W.S. Baer, The treatment of chronic osteomyelitis with the maggot (larva of the blowfly). Journ. Bone and Joint. Surg. Dl. 13. blz. 438-475. 1931; G. Bakri, Ueber die Vorzugstemperatur und Vorzugsfeuchtigkeit der Larven der drei Callphora-Arten erythrocephala Mg., vomitoria Mg. und uralensis Villen. Zeitschr. angew. Zool. Dl. 46. blz. 495-511. 1959; E.A. Bogdanow, Uber das Züchten der Larven der gewöhnlichen Fleischfliege (Calliphora vomitoria) in sterilisierten Nährmitteln. Arch. ges. Physiol. d. Menschen u.d. Thiere. Dl. 113. blz. 97-105. 1906; A.S. Kamal, Comparative study of thirteen species of sarcosaprophagous Calliphoridae and Sarcophagidae (Diptera) I. Bionomics. Ann. Entomol. Soc. Amer.. Dl. 51. blz. 261-271. 1958; E.R. Pavillard & E.A. Wright, An antibiotic from maggots. Nature. Dl. 180. blz. 916-917. 1957; E. Wollman, Elevage aseptique de larves de la mouche à viande (Calliphora vomitoria) sur milieu stérilisé à haute température. C.R. Soc. de Biologie. Dl. 71. blz. 592-593. 1919. [Mel.]

+ afb. 15.

+ afb. 16.

+ afb. 17.

+ afb. 18.

91) Over eenige jaren - enige jaren geleden.
In Brief 2 [2] van 15 augustus 1673, Alle de Brieven. Dl. I. blz. 54-56, bespreekt L. de darm van de luis; in Brief 18 [12] van 14 augustus 1675, l.c. blz. 314 en 320-322, in Brief 65 [33] van 12 november 1680, l.c. Dl. III. blz. 294 en 302, in Brief 79 [40] van 28 december 1683, l.c. Dl. IV, blz. 186 en 196-200 en in Brief 88 [47] van 12 oktober 1685, l.c. Dl. V. blz. 310 bespreekt L. de chyl in de darm.

92) Wat meer als gemeen - iets bijzonders.

93) Net - duidelijk.

+ Beweging darminhoud bij maden.

94) Naast de maag - vlakbij de maag.

[p. 117]

itself in the heat of the Summer, since most Fly-worms can rarely seek any other food than that on which their mother has placed them.

Now their Nourishment, such as Flesh, Fish, or their entrails, lying in the field in great heat, can keep only a few days in a fit state to serve as their food, and for this reason the All-wise Creator has endowed these Fly-worms with the capacity to become full-grown in a few days' time; whereas other Worms, which can continually obtain Food, remain alive one or more months.

I have carried several Fly-worms, or maggots, as described heretofore, in a glass tube in my pocket, and fed them every day on fresh meat, and shown them each day to several interested persons, in order that they might witness the rapid growth of the Worms; and I brought the latter to their full size in the space of four days, so that I imagine that, in very hot weather, the Eggs of a Fly will turn into a fly in less than a month's time, and this Fly will again lay Eggs²⁶⁾.

These Worms, moreover, make only a little excrements, so that most of the nourishment which they consume, goes towards making their body increase in size.

For some years³²⁾ past I have thought that I was watching something extraordinary when I distinctly saw the chyle moving in the⁺ intestine of a Louse; But I have now found more entertainment in the Fly-worms or Maggots. For when I had brought those to such a size that they hardly wanted to eat any more, I made them move in such a narrow space that they got so tired that their bodies seemed to be lying motionless for some time: and I then brought their abdomen before a common microscope, and observed the movement of their intestines, insofar as the skin or membrane of their abdomen (which is transparent) allowed this, and I saw that a little Chyle (which was mainly of a rounded shape) in the intestine close to the stomach (so I imagined) was not only being continually

26) It is not quite clear from L.'s description which fly be species refers to in this letter. The larvae of Calliphoridae, of which the blue scavenger flies Calliphora sp.), the green blow-flies (Lucilia sp.) and the grey blow-flies (Sarcophaga sp.) are the best known, live chiefly on dead animal matter, especially carrions, and occasionally in faeces; some species live parasitically on vertebrates.
Festering wound and sheeps' wool defiled with faeces may be very attractive for oviparous females of Calliphoridae, so that such places are secondarily attacked by the flies' larvae. On the European battlefields of about 1917 it was noted that the larvae had a cleansing effect on wounds. They appear to attack exclusively the necrotic tissue. By secreting substances which inhibit the growth of pathogenic bacteria they further the healing of wounds. At the same time these secretions stimulate the growth of certain symbionts which liquefy the proteins. The antibiotic action of larval extracts on pathogenic bacteria was clearly demonstrated by Pavillard and Wright (1957). Baer introduced a larval therapy for the treatment of chronic osteomyelitis.
The occurrence of larvae in an evidently inflamed leg of a patient, therefore, is quite possible. From L.'s biological observations is seems probable that he was dealing with Calliphora erythrocephala Mg.
The number of eggs which the female of C. erythrocephala lays varies between ± 150 and 300. The eggs hatch within 24 hours. Larval development, at a temperature of 25^o C, takes about eight days; at lower temperatures this may⁺ be considerably longer. Pupation takes place in places that are not wet, but just slightly moist; in nature, often in the soil or more at the surface of drying⁺ carrions. At 25^o C the duration of the pupal stage is about two weeks. In optimal conditions, therefore, the life-cycle from egg to fly is completed in three weeks. The pre-oviposition period of C. erythrocephala lasts about five⁺ days; during the first three days of this period, only sugar containing food is taken. Thus, the imagines therefore may often be seen on flowers, especially⁺ umbellifers, from which they suck honey. Only after the third day meat becomes attractive. It is very striking that L. already observed this. From the fifth day on the first oviposition may be expected. The eggs are preferably laid in crevices or cracks; on carrions chiefly at the edges of body-openings such as the corners of eyes or mouths, or the anus.
Literature: W.S. Bear, The treatment of chronic osteomyelitis with the maggot (larva of the blowfly). Journ. Bone and Joint Surg. Vol. 13. pp. 438-475. 1931; G. Bakri, Ueber die Vorzugstemperatur und Vorzugsfeuchtigkeit der drei Calliphora-Arten erythrocephala Mg., vomitoria Mg. und uralensis Villen. Zeitschr. angew. Zool. Vol. 46. pp. 495-511. 1959; E.A. Bogdanow, Uber das Züchten der Larven der gewönhlichen Fleischfliege (Calliphora vomitoria) in sterilisierten Nährmitteln. Arch. ges. Physiol. d. Menschen und d. Thiere. Vol. 113. pp. 97-105. 1906; A.S. Kamal, Comparative study of thirteen species of sarcosaprophagous Calliphoridae and Sarcophagidae (Diptera) I. Bionomics. Ann. Entomol. Soc. Amer. Vol. 51. pp. 261-271. 1958; E.R. Pavillard & E.A. Wright, An antibiotic from maggots. Nature. Vol. 180. pp. 916-917. 1957; E. Wollman, Elevage aseptique de larves de la mouche à viande (Calliphora vomitoria) sur milieu stérilisé à haute température. C.R. Soc. de biologie. Vol. 71. pp. 592-593. 1919. [Mel.]

+ ill. 15.

+ ill. 16.

+ ill. 17.

+ ill. 18.

32) In letter 2 [2] of 15th August, 1673, The Collected Letters. Vol. I. pp. 55-57, L. deals with the intestine of the louse; in Letter 18 [12] of 14th August, 1675, op.cit pp. 315 and 321-323, in Letter 65 [33] of 12th November, 1680, op.cit Vol. III. pp. 295 and 303, in Letter 79 [40] of 28th December, 1683. op.cit Vol. IV. pp. 187 and 197-201 and in Letter 88 [47] of 12th October, 1685, op.cit Vol. V. p. 311. L. discusses chyle in the intestine.

+ Movement of content of intestines in maggots.

[p. 118]

maar dat deselve met gelijk gewelt wierd te rug gedreven; dog ik en konde niet sien, hoe verre dese Chijl inde darm wierd weg gestooten, om dat andere darmen over dese darm lagen, waar door het gesigt belet wierd⁹⁵⁾.

Wanneer ik mijn oog liet gaan op de darmen, die digter aan den uijtgang geplaast lagen, soo sag ik de Chijl inde darmen met de hier vooren geseijde beweginge; alleen met dit onderscheijt dat de voorwaarts, ende de te rug stootinge vande Chijl inde darmen, aldaar in⁹⁶⁾ soodanige groote distantie niet en geschiede.

In dese beweginge vande Chijl inde darmen, konde ik mijn selven nu meer als voor desen voldoen: namentlijk hoe de globulen inde Chijl, die in het laast vande darmen, in meest alle dieren gevonden, en⁹⁷⁾ gemaakt werden.

Want de Chijl door de geseijde continuele beweginge inde darmen, kan dus bequamelijk de dunne stoffe aan bloet, water, en melkvaten, die inde holligheden vande darmen termineren, overgeven, of overstooten. Dit soo sijnde soo moet de dikke nog overige Chijl, die mede nog eenige beweginge inde darmen behout, en die door de darmen aan alle kanten omvangen werd, en die als inde darmen komt om te rollen⁹⁸⁾, tot globulen of bollen gebragt werden. (Welke bollen of globulen inde⁹⁹⁾ Schapen als excrementen geloost sijnde, wij Schaaps-kuetelen noemen).

Want konnen wij een weijnig Was, inde holligheden van onse handen leggende, met een weijnig beweginge vande selve tot een ronde bol brengen, soo veel bequamer kan sulks met de beweginge vande Chijl inde darmen geschieden, om dat de darmen de Chijl die inde selve is, beter kunnen omvangen, of van alle kanten drukken, als onse handen het was doen¹⁰⁰⁾.

95) L. doelt hier kennelijk op de peristaltische bewegingen in de darm van de made. [S.]

96) In - hier: over.

97) Het voegwoord ‘en’ is door L. verkeerdelijk ingevoegd.

98) In A en B ontbreekt ‘om’.

99) In - hier: bij.

100) L. was volkomen overtuigd, dat (snel) rollende deeltjes, ook als zij samengesteld zijn uit vele kleinere deeltjes, een bolvorm moeten aannemen. Zie Brief 62 [32] van 14 augustus 1680, Alle de Brieven. Dl. III. blz. 250 en fig. XXVI en XXVII, waarin hij betoogt, dat gistcellen rond moeten zijn, als de vloeistof snel beweegt. Hij demonstreert dat met wasmodellen.
In Brief 128 van 9 juli 1700, 7e Vervolg der brieven. blz. 233-234 en fig. 5 en 6. 1702, past hij deze redenering toe op de vorming van rode bloedlichaampjes.
Bij de chylus in de darm gaat het uiteraard om grovere delen, maar de redenering blijft dezelfde. [S.]

[p. 119]

and forcibly pushed away, as it were, and towards the outlet; but that the same was impelled back with similar force; but I could not see how far this Chyle was driven into the intestine, because other viscera lay over this one, which obstructed my sight³³⁾.

When I cast my eye on the intestines that lay closer to the orifice, I saw the Chyle in the intestines with the aforesaid movement; only with this difference that, there, the pushing forward and backward of the Chyle in the intestines did not take place over such a great distance.

In this movement of the Chyle in the intestines, I was now able to satisfy myself more than previously: namely, how the globules in the Chyle are made that are found in most animals in the posterior part of the intestines.

For owing to the said continuous movement in the intestines, the Chyle can easily pass on, or push against, the thin substances to blood, water and the lacteals that terminate in the cavities of the intestines. This being so, the remaining thick Chyle, which still retains some movement in the intestines, and which is enclosed on all sides by the intestines, and which, as it were, rolls around in the intestines, must be formed into balls or globules. (Which balls or globules, being discharged as excrement by Sheep, we call Sheep's droppings).

For if we are able to turn a small bit of Wax, by laying it in the hollow part of our hands, with a slight movement of the same into a round ball, then this can be done far more easily still through the movement of the Chyle in the intestines, because the intestines are better able to enclose the Chyle that is in the same, and press it from all sides, than our hands can do the wax³⁴⁾.

33) L. here obviously means the peristaltic movements in the intestines of the maggot. [S.]

34) L. was completely convinced that rapidly rotating particles, including those composed of many smaller particles, are bound to assume a spherical shape. See Letter 62 [32] of 14th August, 1660, The Collected Letters. Vol. III. p. 250 and fig. XXVI and XXVII, wherein he argues that yeast cells must be spherical when the liquid moves rapidly. He demonstrates this with the aid of wax models.
In Letter 128 of 9th July, 1700, 7e Vervolg der brieven. pp. 233-234 and fig. 5 and 6. 1702, he applies this reasoning to the formation of erythrocytes.
In the case of the intestinal chyle, coarser parts are naturally involved; but the reasoning remains the same. [S.]

[p. 120]

Wanneer nu eenige Chijl tot soodanige globule gemaakt is, soo beeld ik mij in, dat die door deselve hardigheijt¹⁰¹⁾, als konnende niet meer dienst aldaar aan de darmen doen¹⁰²⁾, dan voort gestooten werden, na de plaatse der darmen, die alleen geschapen sijn om haar te ontfangen, ende soo lang op te houden, tot dat die in soo een groot getal sijn toe genomen, dat sij het eijnde van de darm verveelen¹⁰³⁾, en verders afgesonden en uijtgeworpen werden. Dese uijtgeworpen bollen of globulen, sien wij dat inde paarden soo groot sijn als een kinder vuijst.

Ik heb vooren geseijt, dat ik op den 9^e Septemb. 145. Eijeren hebbe bekomen, ende dat de Wormen of Maden, die uijt die Eijeren quamen, in vier dagen tot haar volkome groote waren gekomen. Dese laaste Wormen of Maden veranderden in Tonnekens op den 17^e ende 18^e vande selve maant waar van ik eenige weder in mijn sak droeg (ende de andere sloot ik in een doos op) om dat het kout weder was, en meest doorgaans regende, en hebbe op den eersten en tweeden octob. daar Vliegen uijt gekregen, en uijt die Tonnekens die ik in een doos hadde op geslooten, en op mijn comtoir gestelt, daar heb ik op den 12^e Octob. Vliegen uijt gekregen. Een vande twee Vliegen die ik nog over gehoude hadde, en de welke de Eijeren geleijt hadde, en die op den 14^e Augustij uijt het Tonneke was gekomen; is mij int begin van Octob. gestorven. De tweede Vlieg is tot op den 16^e Octob. nog int leven geweest.

Ik heb over eenige jaren¹⁰⁴⁾ aan hare Hoogh Edele geschreven, wat de redenen waren, waarom de Brant-netels ons sulken pijn verwekken, en onse huijt soo doen op swellen, dat wij branden noemen, te weten dese.

De Brant-netels hebben soo op hare bladeren als Steelen, scharpe Angels of Stekels, die voor het grooste gedeelte hard¹⁰⁵⁾ en⁺ stijf sijn; maar het dikste deel van dese Angels aan het blad of steel staat, is seer sagt of buijgsaam, en wanneer men dese Angels of Stekels een weijnig op d'een of d'ander sijde komt te drukken, ende dus het sagte deel van den Angel komt te buijgen, soo en kan den Angel nooijt of selden in onse huijt in gaan.

Desen Angel nu in onse huijt in gaande en inde selve komende te breeken, moet als dan, beelde ik mij in, een opswellinge en pijn veroorsaaken.

101) In het handschrift staat: ‘haddigheijt’.

102) Nl. voor het overgeven van de ‘dunne stof’.

103) Verveelen - onaangenaam prikkelen.

104) Over eenige jaren - enige jaren geleden.
Zie Brief 22 [15] van 21 april 1676, Alle de Brieven. Dl. II. blz. 16.

105) A en B hebben: ‘seer hard’.

+ Brandharen van de brandnetels.

[p. 121]

Now when some of the Chyle has been made into such a globule, then I imagine that, owing to its hardness, and inability to be of any further service to the intestines³⁵⁾, it is then pushed along to that part of the intestines that has been created only to receive it and to detain it so long until there are such a large number of them that they irritate the end of the intestine, and are finally despatched and thrown out. In the case of horses we see that these ejected balls or globules are as big as a child's fist.

I said heretofore that on the 9th of September, I got 145. Eggs, and that the Worms or Maggots that came out of these Eggs had reached their full size in four days' time. These latter Worms or Maggots changed into Pupae on the 17th and 18th of the same month, and of these I again carried some in my pocket (the others I locked up in a box) because the weather was cold, and it rained nearly all the time; and on the first and second of October there came Flies out of them, and from out of those Pupae which I had locked up in a box, and put in my study, I got Flies on the 12th of October. One of the two Flies that I still had left, and which had laid the Eggs, and that had come out of the Pupa on the 14th of August, died in the beginning of October. The second Fly was still alive until the 16th of October.

A few years ago³⁶⁾ I wrote to Your Honours to say what were the reasons why the Nettles cause us such pain, and make our skin swell up so, which we call ‘burning’, to wit, the following.

Nettles have, both on their leaves and on their Stalks, sharp Prickles or Stings, which for the greater part are hard³⁷⁾ and stiff, but⁺ the thickest part of these Stings, which stands close to the leaf or stalk, is very soft or flexible, and when one presses these Stings or Prickles a little on one side or another, and so bends the soft part of the Sting, the Sting can never, or rarely, penetrate our skin.

Now this Sting, on entering our skin, and breaking while inside it, must, so I imagine, cause a swelling and pain.

35) I.e. in passing on the ‘thin substance’.

36) See Letter 22 [15] of 21st April, 1676, The Collected Letters. Vol. II. p. 17.

37) A and B have: ‘very hard’.

+ Stinging hairs of the nettles.

[p. 122]

Dog wanneer ik in mijn thuijn¹⁰⁶⁾ bezig was, om een weijnig vande eerste opkomende aspergens te snijden, raakten ik tusschen de Vingers vande hand, aan een seer kleijne Brant-netel¹⁰⁷⁾, die mij meer als gemene pijn, en opswellinge veroorsaakten. Dit dede mij weder opnieuw, de Brant-netels door het microscope examineren, en ik sag dat niet alleen dese Angels vande Brant-netels, doorgaans¹⁰⁸⁾ een holligheijt hadden, waar in een seer doorschijnende Vogtigheijt was: Maar ook dat ten tijde als de Brant-netels op haar jeugdigst stonden en wasten, dat dan aan de uijterste eijnden van veel Angels, dese Vogt wierd uijt gestooten, die dan met een seer kleijn rond bolletge, op het uijterste eijnde vanden Angel bleef sitten¹⁰⁹⁾.

Dit siende nam ik andere gedagten, en ik beelde mijn selven in, dat schoon wij van dese Angels maar soodanig wierden gesteken, dat de Angels door onse opperste huijtge¹¹⁰⁾ quamen als in te booren, en dat geen angels in onse huijtge quamen te breeken, wij egter¹¹¹⁾ pijn, en opswellinge souden konnen gewaar werden: uijt oorsaak dat soo maar de Vogt (die ten eijnde van dese Angel is, of die met de beweginge vanden Angel uijt deselve soude konnen werden gestooten) inde gevoelige deelen van onse huijt¹¹²⁾ komt in te dringen, ende aldaar aan te treffen, of te quetsen eenige vaatgens. Onse huijd¹¹³⁾ als dan door scharp Sout, dat int Sap is, seer komt op te swellen: sulks dat dit scharp Sout ons de meeste pijn, en opswelling vande

106) L. doelt hier waarschijnlijk op zijn tuin buiten de stad.
Zie Brief 57 [30] van 5 april 1680, Alle de Brieven. Dl. III. blz. 212 aast. 43.

107) L. bedoelt hier de Kleine brandnetel, Urtica urens Linn., die vooral op stikstofrijke, vruchtbare tuingronden voorkomt. Deze ‘brandt’ veel sterker dan de meer algemene Grote brandnetel, Urtica dioica Linn. [Swt.]

108) Doorgaans - altijd.

109) De brandharen van de brandnetel zijn aan hun top van nature niet⁺ open zoals L. meent, doch eindigen in een klein bolvormig gedeelte (zie afb. 19), dat L. heeft aangezien voor de uittredende celinhoud. Het brandhaar is⁺ ééncellig en naar de basis, waar de celkern ligt, verdikt en omgeven door de cellen van een bekervormige emergens (zie afb. 19, afb. 20 en fig. 5 van L.).⁺ De cellen hiervan zijn chlorophylhoudend en moeten vermoedelijk als het assimilatie-orgaan van het brandhaar worden opgevat. De wand van het brandhaar is naar boven toe zeer rijk aan kiezelzuur en zeer breekbaar daar waar het langgerekte deel van het haar overgaat in het scheefstaande kopje. De breuk voltrekt zich bij geringe aanraking volgens een schuin vlak (afb. 20A, volgens a-b), zodat het brandhaar met een zeer scherpe, schuine, open top achterblijft, die gemakkelijk in de huid kan doordringen, waarna de celinhoud onderhuids kan worden uitgestort. [Kl.]

+ afb. 19.

+ afb. 20.

+ fig. XXIII.

110) Opperste huijtge - opperhuid.

111) Egter - toch.

112) Huijt - nl. de lederhuid.

113) In A en B loopt de zin door: ‘waar door onse huyd’.

[p. 123]

But when I was busy in my garden³⁸⁾, cutting few of the early asparagus, I happened to touch, between the vingers of the hand, a very small Nettle³⁹⁾, which caused me uncommon pain and swelling. This made me examine, once again, the Nettles through the microscope, and I saw that these Stings of the Nettles invariably had not only a cavity, in which there was a very transparent Fluid: But also that, at the time when the Nettles were at their most youngest growing stage, this Fluid was discharged at the extremities of many Stings, and then remained attached to the very tip of the Sting, in the form of a very small round globule⁴⁰⁾.

On seeing this, I changed my mind, and I imagined that, even if we were only stung by these Stings so that the Stings merely pierced our outer skin, and that no Stings broke inside our skin, we should nevertheless experience pain and swelling: for this reason that the Fluid (which is at the extremity of the Sting, or which might be discharged from the Sting through the movement of the same) would penetrate into the sensitive parts of our skin⁴¹⁾, there to meet, and to injure, a few small vessels. Our skin, owing to a sharp Salt that is in the Fluid, will then swell very badly: so that

38) Probably L. here refers to his garden outside the town.
See Letter 57 [30] of 5th April, 1680, The Collected Letters. Vol. III. p. 213. note 17.

39) L. here refers to the Small Nettle, Urtica urens Linn., which mainly occurs on nitrogenous, fertile cultivated soils. This ‘burns’ much more than the more frequent Common Nettle, Urtica dioica Linn. [Swt.]

40) The stinging hairs of the nettle are not - as L. believes - naturally open at the top, but end in a tiny spherical part (see ill. 19), which L. took⁺ to be the emerging cellular content. The stinging hair is a single cell and thickens towards the base, where the nucleus of the cell is; it is surrounded⁺ by a cup-shaped emergence (see ill. 19, ill. 20, and L.'s fig. 5), The latter's⁺ cells contain chlorophyl, and must probabaly be regarded as the assimilation-organ of the stinging hair. The wall of the stinging hair is, towards the top, very rich in silicic acid, and very fragile at the point where the long-drawn-out part of the hair passes into the tiny oblique head. On being slightly touched it breaks along an oblique plane. (ill. 20 A, along a-b), so that the stinging hair is left with a very sharp, obliquely open top, which easily penetrates the skin, after which the cellular content can be discharged beneath the skin. [Kl.]

+ ill. 19.

+ ill. 20.

+ fig. XXIII.

41) Skin - i.e. the corium.

[p. 124]

huijd veroorsaakt¹¹⁴⁾: Te meer om dat als ik de oude of Volwassene Brant-netels examineerde, ik sag, dat het Sap uijt veele vande Angels was uijt gedroogt, daar¹¹⁵⁾ in tegendeel inde nog toe nemende¹¹⁶⁾ Brant-netels, niet alleen de Angels vol sap waren; maar dat selfs het sap ten eijnde vande Angel wierde uijt gestooten, als hier vooren is geseijt.

Ik heb ook waar genomen, dat de uijterste eijnde vande volwassene Brant-netels-Angels veel gebrooke waren, dat ik mij inbeelde, dat door de Wint (die de bladeren en Steelen tegen malkanderen slaan) veroorsaakt wierd.

Ik weet wel dat veele seggen; dat als wij de Brant-netels stout¹¹⁷⁾ met de hand aangrijpen, dat als dan de Brant-netels niet en sullen steken. Dog de redenen daar van is alleen dese. Soo wij de Brant-netel met de volle hand aan vatten, soo leggen of plaatsen onse vingers digt aan een, en dus en konnen de Brant-netels-Angels, niet anders aan raken, als de binnenste huijd van hand en vingers, die soo dik is, dat de Angels daar niet¹¹⁸⁾ en konnen in gaan, maar daar voor moeten om leggen of breeken; en daarom sullen wij geen oploopinge¹¹⁹⁾ van binnen aan onse Vingers, veel minder int binnenste vande hand, gewaar werden; maar wel tusschen de Vingers, daar onse huijd dun is.

Om het maaksel vande Brant-netels-Angels aan te wijsen, heb ik die voor het microscope gestelt, ende het selve den Teijkenaar

114) Over het werkzame bestanddeel van het brandnetelvocht lopen de menigen uiteen. Vroeger meende men, dat het uitsluitend mierenzuur was, doch Haberlandt, Physiologische Pflanzenanatomie. 5e. dr. blz. 121. 1918, wees er al op dat het vermoedelijk een eiwitachtige substantie was, welke in haar werking aan slangengif doet denken. Later meende Flury, Uber die chemische Natur der Nesselgifte. Ztschr. ges. exp. Medizin Dl. 56. blz. 402-409. 1927, dat het een niet-vluchtig, stikstofvrij, onverzadigd zuur zou zijn, dat verwantschap met de harszuren vertoont. Voor de brandnetelwerking in de menselijke huid is minder dan 1/10 000 mgr van de oorspronkelijke celinhoud voldoende. Volgens Emmeling and Feldberg, Distribution of acetylcholine and histamine in nettle plants. New Phytologist Dl. 48 (2). blz. 143. 1949, komen in het brandnetelvocht stikstofhoudende stoffen voor, n.l. acetylcholine en histamine, welke beide een alkaloid karakter hebben. [Kl. en Swt.]

115) Daar - terwijl.

116) Toe nemende - groeiende.

117) Stout - flink, krachtig.
L. heeft in zoverre met deze opmerking gelijk, dat indien men de Grote brandnetel, waarvan de kopjes van de brandharen alle naar boven gericht zijn, van onder naar boven aanvat, er weinig kans is zich te branden. Bij de Kleine brandnetel, waarbij de kopjes van de brandharen alzijdig gericht zijn, lukt dat niet. [Swt.]

118) A en B hebben: ‘niet wel’.

119) Oploopinge - opzwelling.

[p. 125]

this sharp Salt causes us the greatest pain and swelling of the skin⁴²⁾: The more so because, when I examined old or Full-grown Nettles, I saw that the Sap in many of the Stings had dried up, though on the contrary, in the still growing Nettles, the Stings were not only full of sap, but the sap was even being discharged at the extremity of the Sting, as said previously.

I have also observed that the extreme ends of the Stings of full-grown Nettles were often broken, which I imagined to have been caused by the Wind (which beats the leaves and Stalks against each other).

I know very well that many people say that, if we firmly grip the Nettles with the hand, that so the Nettles will not sting⁴³⁾. But the reason for that is merely this: If we grasp the Nettle with the whole hand, our fingers lie, or place themselves, close together, and therefore the Nettles' Stings can touch only the inner skin of hand and fingers, which is so thick and firm that the Stings cannot penetrate it, but must either bend before it or break; and that is why we shall not notice any swelling on the inside of our Fingers, still less on the palm of our hand; but only between the Fingers, where our skin is thin.

In order to show the structure of the Nettles' Stings, I have put them before the microscope, and handed the same to the Draughtsman, that he should draw them just as he might see them.

42) Opinions differ as regards the active components of the nettle's irritant fluid. It was formerly thought that the irritant was exclusively formic acid; but Haberlandt, Physiologische Pflanzenanatomie. 5th ed. p. 121. 1918, already pointed out that it is probably a proteinic substance whose action reminds one of snake-poison. Later, Flury, Uber die chemische Natur der Nesselgifte. Ztschr. ges. exp. Medizin Vol. 56. pp. 402-409. 1927, believed it to be a non-volatile, nitrogen-free, unsaturated acid, somewhat ressembling resinous acids. To cause the nettle's action in the human skin less than 1/10 000 mgr of the original cellular content is sufficient. According to Emmeling and Feldberg, Distribution of acetylcholine and histamine in nettle plants. New Phytologist Vol. 48 (2). p. 143. 1949, the nettle's fluid contains the nitrogenous substances acetylcholine and histamine, both of which are of an alkaloid character. [Kl.]

43) To some extent L. is right in this remark; viz. that, if one gets hold of the Common Nettle - of which the heads of the stinging hairs are all directed upwards - from the bottom upwards, there is little risk of being stung. This is not successful with the Small Nettle, where the heads of the stinging hairs point in all directions. [Swt.]

[p. 126]

inde hand gegeven, om die soodanig af te teijkenen, als hij die quam te sien.

⁺Fig: 5. ABCDE. is een Angel van een Brant-netel, die op een blad of steel van een Brant-netel staad, die seer jeugdig is¹²⁰⁾, ende nog in wasdom is toe nemende. Alwaar aan C. vertoont werd een rond bolletge, dat het uijtgestooten Sap is, waar mede de holligheijt vande Brant-netel gevolt is. ABDE. is het sagte groene buijgsame deel, dat dus sig vertoont, als het nog aan de plant vast is; dog wanneer het een weijnig tijd vande plant is af genomen geweest, soo droogt het meer als de helft in. BCD. is de regte¹²¹⁾ angel die seer doorschijnende is, als hij gevolt is met sap.

⁺Fig: 6. FGHIK. vertoont mede een juegdige Brant-netels-Angel, waar aan het eijnde H. geen vogt en is uijt gestooten.

⁺Fig: 7. LMNOP. vertoont een Brant-netels-Angel, die soo verre gekomen is, dat¹²²⁾ niet alleen, niet meer toe neemt¹²³⁾; maar uijt de welke het sap dat van binnen in desselfs holligheijt heeft geweest, is weg gewasemt, als tusschen MNO, werd aan gewesen.

En om dat wij gesepareerde deelen inden Angel komen te sien, die hier met 1. 2. en 3. werden aangewesen, soo beeld ik mij in, dat dese uijtwaseminge, vande vogt uijt den Angel, niet op eene dag, maar op verscheijde dagen komt te geschieden, ende dat op de eene dag meer als de andere, al na dat het heet weder is.

Tusschen 3. en N. was den Angel seer duijster en groenagtig, dat na alle aparentie de dikke stoffe sal wesen, die int Sap vanden Angel heeft geweest, ende aldaar te samen is gestremt.

⁺Fig. 8. QRSTV. vertoont een Brant-netels-Angel, die op sijn dikste eijnde is over dwars af gesneden, op dat men daar in de holligheijt soude komen te sien, als hier met S. werd aan gewesen, en QRTV. is het groene sagte deel, dat dus is weg gedroogt¹²⁴⁾.

⁺Fig: 9. WXIJZa.¹²⁵⁾ vertoont een brant-netels-angel, die meerder na desselfs scharpe deel is afgesneden, en alwaar met IJ mede nog desselfs holligheijt werd aangewesen.

Ik heb menigmaal hooren spreeken vande feninige¹²⁶⁾ nepen of⁺ Beeten, van seker ongediert, dat men in de Oostindische Landen Duijsent-been noemt; dit ongediert komt de Menschen (soo men

+ fig. XXIII.

120) In de marge was de tekening vastgehecht, waardoor van enkele regels de eerste letter is weggevallen. [Dam.]

121) De regte angel - de angel zelf.

+ fig. XXIV.

+ fig. XXV.

122) Dat, lees: dat hij.

123) Toe neemt - groeit.

+ fig. XXVI.

124) A en B hebben: ‘weg gedroogt is’.

+ fig. XXVII.

125) In het handschrift staat duidelijk IJ; in de gedrukte teksten en op de tekening echter Y. [Dam.]

126) Feninige - vergiftige.

+ ‘Oost Indische Duijsentbeen’.

[p. 127]

⁺Fig: 5. ABCDE. is a Sting of a Nettle, which stands on a leaf or a stalk of a Nettle, which is quite young and still growing. There, at C. is shown a small round globule, which is the discharged Sap, with which the cavity of the Nettle is filled. ABDE. is the soft, green, flexible part, such as it appears, while it is still attached to the plant; but after it has been removed from the plant for a little time, more than half of it dries up. BCD. is the Sting itself, which is very transparent when it is filled with sap.

⁺Fig: 6. FGHIK. also shows a young Nettle's Sting, from which no fluid has been discharged at the extremity H..

⁺Fig: 7. LMNOP. shows a Nettles' Sting that has gone so far that not only does it grow no longer; but from which the sap that had been inside the cavity of the same, has evaporated, as shown between MNO..

And since we may see separate parts in the Sting, which are indicated here by 1. 2. and 3., I fancy that this evaporation of fluid from the Sting, does not take place in one day, but on several days, and such on one day more than on another, all according to the warmth of the weather.

Between 3. and N. the Sting was very dark and greenish; this would to all appearances be the thick substance, which has been in the Sap of the Sting, and has congealed there.

⁺Fig: 8. QRSTV. shows a Nettle's Sting, cut off transversely at its thickest end, to allow one to look into the cavity, as indicated here by S., and QRTV. is the green, soft part, which therefore has dried up.

⁺Fig: 9. WXYZa. shows a nettle's sting, cut off more towards its sharp part, and in which its hollow part is also indicated by Y..

I have often heard people speak about the poisonous nips or⁺ Bites, by a certain vermin, which is called Thousand-legs [Centipede] in the East-Indies; this vermin (as I was told) comes to walk on

+ fig. XXIII.

+ fig. XXIV.

+ fig. XXV.

+ fig. XXVI.

+ fig. XXVII.

+ East Indian Centipede.

[p. 128]

mij seijt) als sij slapen op het naakte lighaam loopen, en alsoo dit ongediert seer kout is, soo bewegen de Menschen haar¹²⁷⁾ veeltijts, als zij dese dieren gevoelen. Dog soo de Menschen sonder haar te roeren stil bleven leggen, soo souden deselve de Menschen geen schade aan brengen; maar door de beweginge nijpen sij met de scharen die sij voor aan haar hooft hebben, inde lighamen vande Menschen; en al hoe wel daar geen bloet-stortinge op en volgt, en maar een kleijn root of blaeuw plekje blijft staan, daar dit ongediert int lighaam genepen heeft, soo volgt nogtans daar op een onlijdelijke¹²⁸⁾ pijn met swellinge, die de eene Mensch langer en grooter als de andere bij blijft. Om dese pijn te stillen seggen sij geen bequamer¹²⁹⁾ middel te hebben, als dat sij dese Duijsent-beenen levendig in olij van olijven laten sterven, ende met die olij het beschadigde deel smeeren.

Ik heb voorleden jaar aan de Arbeijders die binnen dese Stad de Oostindische Waren¹³⁰⁾ ontfangen, ordre gegeven, om een Levend Duijsent-been aan mij te brengen, met die insigte¹³¹⁾, omme, was het mogelijk, de redenen van dese schadelijke nijpinge vande Duijsent-been te penetreren.

Hier op heeft men tot mij gebragt een Duijsent-been van een kleijne vinger lengte (daar¹³²⁾ andere wel twee vingers en meer lang sijn). Dese Duijsent-been heb ik met een kleijn buijgtangetje aan een van de twee nijpers of scharen gevat, ende die schaar voor een microscope brengende, heb ik gesien, dat dese nijpers of scharen continueel tot, en van den anderen¹³³⁾ wierden beweegt, om te nijpen of te vatten; in welke beweginge, ik ook te gelijk vernam¹³⁴⁾, dat ijder van dese schaar versien was met een rond gaatge, welk gaatge een gootge of groeve hadde, dat soodanig gemaakt was, om de vogt die uijt dit gaatge quam vloeien, na het uijterste eijnde van dit scharpe angels gewijse punctige deel (waar mede de schaar versien is) te brengen¹³⁵⁾.

127) Haar - zich.

128) Onlijdelijke - onduldbare.

129) Bequamer - geschikter.

130) In Delft was een Kamer van de Oostindische Compagnie gevestigd.

131) Met die insigte - met de bedoeling.

132) Daar - terwijl.

133) Tot, en van den anderen - naar elkaar toe en van elkaar af.

134) Vernemen - waarnemen, zien.

135) Hoogstwaarschijnlijk is deze duizendpoot Scolopendra morsitans Linn. geweest, welke vrij algemeen in de tropen voorkomt.
L. is wel de eerste geweest die de opening in de kaakpoot, - eerste paar poten -, van de duizendpoot heeft ontdekt. Zijn figuur is juist; de opening bevindt zich even voor het einde van de dorsale zijde. [Jee.]

[p. 129]

the naked body of sleeping Persons, and as this vermin is very cold, People often become restless when they feel these animals. But if People would lie quietly without moving themselves, the same would not cause People any injury; but owing to this movement they nip, with the pincers that they have in front of their head, into People's bodies; and although there is no effusion of blood following this, and only a small red or blue spot remains where this vermin has nipped into the body, there nevertheless follows an intolerable pain and swelling, which is greater and lasts longer in one Person than in another. To still this pain there is, they say, no more effective remedy than to kill these Centipedes alive in the olive oil, and to rub this oil into the affected part.

Last year I instructed the Workmen who, in this City⁴⁴⁾, receive the goods from the East Indies, to bring me a live Centipede, with the intention to discover, if possible, the reason for these harmful bites of the Centipede.

They thereupon brought me a Centipede the length of a little finger (while some others are quite two fingers long and more). I took hold of this Centipede by one of the two pincers, with a small pair of pliers; and on bringing this pincer before the microscope, I saw that these nippers or pincers were continuously being moved towards and away from each other, to nip or grasp something; in which movement I observed at the same time that each of these pincers was provided with a tiny hole, which hole had a small groove or gutter, which was made in such a way as to bring the fluid that came oozing out of this hole to the extreme end of this sharp, stinglike, pointed part (with which the pincer is fitted⁴⁵⁾.

44) There was a Chamber of the Dutch East Indies Company at Delft.

45) This centipede was probably Scolopendra morsitans Linn., which occurs fairly widely in the tropics.
L. was surely the first to discover the aperture in the poison-claws, - first pair of legs -, of the centipede. His drawing is quite correct; the opening is located just before the end on the dorsal side. [Jee.]

[p. 130]

Uijt dese observatien beelde ik mij in, dat de Duijsent-been door het nijpen van sijn scharen (in de Huijt vande Menschen) soo veel gewelt deede, dat hij eenige bloet, en andere vaatgens quam te quetsen, en van een te schueren, ende dat hij te gelijk de voorverhaalde vogt inde huijt was stootende.

En ik beelde mij daar benevens in, dat dese vogt, met een schadelijk scharp Sout vermengt was: ende dat niet de quetsinge, die door nijpinge geschiet, de groote pijn; maar alleen de smert, door de schadelijke vogt wierd toegebragt¹³⁶⁾.

Ik hadde voorgenomen om van dit jaar dese mijne observatien te vervolgen, en hadde tot dien eijnde, aan de Arbeijders belast de Duijsent-beenen op te vangen. Maar sij hebben geen vernomen¹³⁴⁾, hoe wel¹³⁷⁾ binnen Scheeps-boort int lossen vande goederen verscheijde gesien hadde, die men aldaar gedoot heeft.

Dit heb ik niet konnen laten hier nevens te voegen, om dat seker Doctor in indien schrijft, dat aldaar veel saken niet en sijn te doorgronden, en onder die stelt hij ook de schadelijke steek of neep van de Duijsent-been.

Ik hebbe een nijper, schaar, of angelsgewijse deel vande geseijde Duijsent-been bewaart, omme als het de noot vereijste, het maaksel daar van te konnen toonen, ende ook goet gedagt die te laten afteijkenen.

⁺Fig: 10. ABCDEF. vertoont het grooste gedeelte vande Schaar of nijper vande Duijsent-been, soo als die door het microscope is af geteijkent. Alwaar met C. inde nijper of Schaar aan gewesen werd, de grouve, en het gaatge dat inde selve is, waar uijt dit ongediert, in het quetsen (vande Mensch) de geseijde schadelijke Vogt uijt brengt.

136) In het algemeen is de uitwerking van een Scolopendra-beet te vergelijken met een wespensteek, doch de grotere hoeveelheid gif doet de werking zoveel sterker zijn. Deze is overigens nogal afhankelijk van de soort van Scolopendra en van de gevoeligheid van het slachtoffer. De nawerking bij de mens kan enige uren tot enkele dagen duren.
Sterfgevallen zijn zeldzaam, doch komen voor indien zieke of verzwakte personen worden gestoken. [Jee.]

134) Vernemen - waarnemen, zien.

137) Hoe wel - lees: hoewel zij. In A en B is een ander onderwerp in de zin ingevoegd: ‘hoewel binnen scheepsboort, in 't lossen van de Goederen, men verscheyde gesien hadde’.

+ fig. XXVIII.

[p. 131]

From these observations I came to suppose that the Centipede, by nipping with his pincers (into People's Skin), used so much violence that he damaged some blood- and other vessels, and tore them apart, and that, at the same time, he injected the aforesaid fluid into the skin.

And I furthermore supposed that this fluid was mixed with an injurious sharp Salt: and that it was not the damage done by the nipping that caused the great pain; but only the suffering inflicted by the noxious fluid⁴⁶⁾.

I had intended to continue my observations this year, and to this end I had instructed the Workmen to catch the Centipedes. But they have not observed any, although several were seen on board ship during unloading of the goods, and were killed there.

I could not omit adding this, because a certain Doctor in the Indies writes that many things defy investigation over there, among which he also reckons the harmful bite or nip of the Centipede.

I have kept a nipper, or pincer, or sting-like part of the said Centipede, in order to be able, if necessary, to show its structure, and I have also thought fit to have it drawn.

⁺Fig: 10. ABCDEF. shows most of the Pincer of nipper of the Centipede, just as it has been drawn through the microscope. There, at C., in the nipper or Pincer, is shown the groove and the hole in the same, out of which this vermin, when injuring (the Human Being) discharges the said injurious Fluid.

46) Generally speaking, the effect of a Scolopendra's sting may be compared to that of a wasp; but the larger quantity of poison makes the effect so much stronger. The initial effect largely depends on the species of Scolopendra and the sensitivity of the human victim. The after-effect in a human being may last from a few hours to a few days. Fatal cases are rare, but do occur if the person is bitten when ill or weakened. [Jee.]

+ fig. XXVIII.

[p. 132]

Ik hebbe eijntelijk van een Heer (die hem sorteert¹³⁸⁾ op alle⁺ vreemde gedierte die voor hem te bekomen sijn) gekregen, een groote indiaansche¹³⁹⁾ duijsent-been, en die mede laten afteijkenen om dat veele Menschen, dit schadelijke ongedierte niet en kennen, die⁺ hier fig: 11. met GHIKL. werd aangewesen¹⁴⁰⁾. IK. sijn de twee nijpers, daar van een gedeelte inde voorgaande figuur met ABCDEF. door het microscope is aangewesen¹⁴¹⁾.

Hier hebt gij Hoogh Edele Heeren mijn Sevende Missive die ik vande Soomer aan hare Hoogh Edele hebbe geschreven, sonder dat ik in alle die tijd eenig antwoort hebbe bekomen¹⁴²⁾. Ik wil hoopen dat deselvige niet onaangenaam sullen sijn geweest, ende dat in dese ende inde voor gaande ijets sal wesen, hetgeene de geleerde Werelt behaagt, en ik sal onder des blijven.

Hoogh Edele Heeren.

Hare Hoogh Edelen alder onderdanigste Dienaar.

Antoni van Leeuwenhoek.

138) Hem sorteren op - L. bedoelt waarschijnlijk verzamelen. Hier is wel bedoeld Hendrick d' Acket, - Henricus d' Acquet -, (1632-1706), de bekendste kabinetbezitter in Delft. In zijn tekeningencollectie, thans nog aanwezig in het Kon. Instituut voor de Tropen te Amsterdam, is in Pars 1 op pag. 63 afgebeeld een ‘Duijsentbeen uijt Indijen’ die vrijwel volkomen overeenkomt met de figuur van L.
Zie ook Brief 65 [33] van 12 november 1680, Alle de Brieven. Dl. III, blz. 312. aant. 97. [Swt.]

+ ‘Groote Indiaansche Duijsentbeen’.

139) Indiaansche - Indische.

+ fig. XXIX.

140) Deze duizendpoot is wel Scolopendra subspinipes Leach, één van de gewoonste tropische ubiquisten. De afmetingen komen overeen met die welke L. geeft. [Jee.]

141) In A en B volgt hierop: ‘Ik sal hier mede afbreken, enz. A. van Leeuwenhoek’.

142) Dit is hoogstwaarschijnlijk te verklaren uit het feit dat de publicatie van de Philosophical Transactions van de Society is onderbroken van 1679 tot 1682. [S.]

[p. 133]

Finally, I have received, from a Gentleman (who collects all⁺ strange animals that he can get hold of⁴⁷⁾ a large Indian Centipede, which I have also had drawn because many people do not know⁺ this harmful vermin, as here shown in Fig: 11. by GHIKL.⁴⁸⁾. IK. are the two nippers, part of which is shown in the preceding figure by ABCDEF. through the microscope.

Here You have, Very Noble Sirs, my Seventh Missive that I have written to Your Honours this Summer, without my having received any reply all that time⁴⁹⁾. I should like to hope that the same will not have been unpleasing, and that, in this as in the preceding ones, there may be something that will interest the learned World; and I meanwhile remain,

Very Noble Sirs.

Your Honours' most humble Servant.

Antoni van Leeuwenhoek.

+ Large Indian Centipede.

47) Most probably L. here refers to Hendrik d' Acket, - Henricus d' Acquet -, (1632-1706), the most noted owner of cabinets in Delft. In his collection of drawings, which is still preserved at the Royal Tropical Institute at Amsterdam, Part 1 shows at p. 63 a ‘Centipede from the Indies’ which corresponds almost exactly with L.'s figure.
See also Letter 65 [33] of 12th November, 1680, The Collected Letters. Vol. III. p. 313. note 36. [Swt.]

+ fig. XIXX.

48) This centipede is surely Scolopendra subspinipes Leach, one of the most common and ubiquitous tropical species. The dimensions correspond to those given by L. [Jee.]

49) The reason for this may be the suspension of the publication of the Philosophical Transactions of the Royal Society from 1679 until 1682. [S.]

+ afb. 10.

+ ill. 10.

+ afb. 11.

+ ill. 11.

+ afb. 12.

+ afb. 13.

+ ill. 12.

+ ill. 13.

+ afb. 14.

+ ill. 14.

+ afb. 14.

+ ill. 14.

+ afb. 15.

+ afb. 16.

+ afb. 17.

+ afb. 18.

+ ill. 15.

+ ill. 16.

+ ill. 17.

+ ill. 18.

+ afb. 15.

+ afb. 16.

+ afb. 17.

+ afb. 18.

+ ill. 15.

+ ill. 16.

+ ill. 17.

+ ill. 18.

+ afb. 19.

+ afb. 20.

+ fig. XXIII.

+ ill. 19.

+ ill. 20.

+ fig. XXIII.