| |
| |
[pagina t.o.IV]
[p. t.o.IV] | |
Toegangspoort tot het Prinsenhof aan de Lange Delft te Delft Toelichting zie ommezijde - (Foto Van der Reyken te Delft)
Gate giving admission to the Princes' Court at the Lange Delft at Delft
For commentary see over - (photo Van der Reyken, Delft)
| |
| |
[pagina t.o.V]
[p. t.o.V] | |
Antonie van Leeuwenhoek, die van moederszijde stamde uit een familie van lakenhandelaars, was van 1648 tot 1654 te Amsterdam bij een lakenhandelaar in dienst. Of hij, naast zijn administratieve functie, zich ook inderdaad tot meester in de lakenhandel heeft bekwaamd, zoals wel gezegd wordt, is te betwijfelen.
In 1654, ten tijde van zijn huwelijk met de dochter van een ‘Saaydrapier’ (handelaar in serge), heeft Leeuwenhoek zich te Delft gevestigd en hij heeft zeker tot 1660, toen hij werd aangesteld tot kamerbewaarder der Heeren Schepenen, met de handel in textiel in zijn onderhoud voorzien, zoals blijkt uit enkele bewaard gebleven rekeningen.
De gildeboeken van Delft uit die jaren zijn verloren gegaan, doch ongetwijfeld zal Leeuwenhoek zich regelmatig in de ‘Saai, Greine en Stoffe-hal’ hebben begeven en tot het gilde van de Saaihandelaren hebben behoord; de lakenhandel bedreef hij klaarblijkelijk niet.
Al in het midden van de 14e eeuw wordt melding gemaakt van een lakenhal te Delft. Na de reformatie is deze verplaatst naar de kapel van het Oude-Mannenhuis aan de Voldersgracht, waar ook de saainering, in 1596 door Vlamingen te Delft gebracht, haar intrek nam. Beide neringen namen zodanig toe dat meer ruimte noodzakelijk werd. De Lakenhal werd in 1645 gevestigd in een daartoe speciaal ingericht deel van de kerk van het St.-Agathenklooster, terwijl in 1658 de Saayhal is ondergebracht in enkele vertrekken van het Prinsenhof, eveneens een deel van het vroegere St.-Agathenklooster.
Boven de poort aan de Lange Delft die toegang geeft tot het Prinsenhof, bevindt zich een bas-relief, een werk van de beeldhouwer Pieter Rycx uit zijn jonge jaren. De voorstelling op dit beeldhouwwerk is ontleend aan de fabricage en nering van de goederen die in de hal verhandeld werden, en bekroond door het wapen van de stad Delft, ter weerszijden verbonden met gedraaide en gedrapeerde ‘saayen’ en garens.
Literatuur: Dirck van Bleyswyck, Beschrijvinge der Stadt Delft. 1667; Jhr. B.W.F. van Riemsdijk, Historische beschrijving van het klooster van Sinte Agatha met het Prinsenhof te Delft. 3e dr. 1912; Dr. A. Schierbeek, Antoni van Leeuwenhoek. Dl. 1. 1950.
[Swt.]
| |
Antoni van Leeuwenhoek who, on his mother's side, was descended from a family of woollen drapers, was in the service of an Amsterdam draper from 1648 until 1654. It is doubtful whether - as has sometimes been suggested - he actually qualified as a master draper in addition to his administrative function.
In 1654 at the time of his marriage, with the daughter of a serge draper, Leeuwenhoek settled in Delft and, at any rate until 1660, when he was appointed chamberlain to he City's Magistrates, provided for himself by trading in textile goods, as is evident from a number of accounts that have been kept.
The guild books of Delft from those years have been lost; but there is no doubt that Leeuwenhoek must have regularly visited the ‘Serge, Camelot and Cloth Hall’, and have been a member of the guild of the serge drapers, although he evidently did not deal in cloth himself.
As early as the middle of the 14th century a cloth hall at Delft has been mentioned. After the Reformation it was removed to the chapel of the Old Men's Home at the Voldersgracht, which also housed the serge trade, which was brought to Delft in 1596 by the Flemish. Both these trades flourished to such an extent that greater space became necessary. The Cloth Hall was founded in 1645 in part of the church of the St. Agatha Convent, specially equipped for the purpose, while in 1658 the Serge Hall was housed in some rooms of the Princes' Court - also a part of the former St. Agatha Convent.
Above the gate at the ‘Lange Delft’, which gives access to the Princes' Court there is a bas-relief, the work of the sculptor Pieter Rycx, made during his early years. The representation of this sculpture is derived from the manufacture of and trade in the goods that were dealt in in the Hall, and is crowned by the coat of arms of the City of Delft, bound on either side by twisted and draped ‘serges’ and yarns.
Literature: Dirck van Bleyswyck, Beschrijvinge der Stadt Delft. 1667; Jhr. B.W.F. van Riemsdijk, Historische beschrijving van het klooster van Sinte Agatha met het Prinsenhof te Delft. 3rd ed. 1912; Dr. A. Schierbeek, Antoni van Leeuwenhoek. Vol. 1. 1950
[Swt.]
| |
| |
| |
Voorwoord voor Deel VII
Preface to Vol. VII
| |
| |
| |
Voorwoord.
Bij het verschijnen van Deel VII van ‘Alle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek’ schrijven wij al 1964, dat is drie jaren na het tijdstip, waarop Deel VI het licht zag. Mogen wij enerzijds verheugd zijn dat de regelmaat, waarmede dit werk van piëteit tegenover onze vaderlandse wetenschap verschijnt, ongebroken is, anderzijds blijft de wens bestaan dat de tijdsduur tussen de opeenvolgende delen nog verder zal inkrimpen.
Het streven dat de redacteur en de Commissie op het bereiken van dit doel richten, ontmoet op zijn weg echter telkens weer de zeer grote overbelasting van alle medewerkers, die met moeite de tijd voor een terugblik op het roemrijk verleden ontrukken aan de voortdurende aandacht en inspanning die het moderne leven van een wetenschappelijk werker vergt. Ook technisch is een uitgave als deze niet eenvoudig. Alle drukkerijen zijn overladen met spoedeisend werk. De rust voor deze welverzorgde en grote nauwkeurigheid eisende serie wordt moeilijk gevonden en de prijzen en lonen stijgen voortdurend.
Toch vordert het werk rustig en gestaag.
De Brieven 102 tot en met 109 (57 tot en met 64 in Leeuwenhoek's eigen nummering), geschreven van 6 augustus 1687 tot 24 augustus 1688, vertellen van Leeuwenhoek's werk gedurende juist één jaar. De No's 103 tot en met 109 zijn in manuscript aanwezig in de Royal Society in Londen; deze vormen, aangevuld met de uit de gedrukte uitgave overgenomen Brief 102 (manuscript niet meer aanwezig), de gebruikelijke basis voor de Nederlandse tekst. Het was wederom Dr. B.C. Damsteegt die deze brieven taalkundig verzorgde en de Engelse vertaling is ook thans weer van de hand van de heer E. van Loo; hun toewijding blijft onuitputtelijk. Wij prijzen ons gelukkig dat Prof. Dr. Hugh Nicol, na de eerste kennismaking met een aantal brieven die in Deel VI werden gepubliceerd, bereid is gebleven de brieven van het thans verschijnende deel deskundig te ‘polijsten’. Wij kunnen ons er aldus zeker van weten, dat de Engelse weergave van de technische termen overeenkomt met de vaak zeer fijn genuanceerde bedoelingen van de oorspronkelijke tekst.
De aantekeningen, een wel zeer wezenlijk deel van de heruitgave van Leeuwenhoek's brieven, zijn wederom door een een groot aantal Nederlandse deskundigen verzorgd (hun namen vindt men in de Lijst van Medewerkers). Het is merkwaardig, dat Leeuwenhoek's veelzijdigheid vragen opwerpt, die beantwoording door zo vele hedendaagse specialisten eisen. Inderdaad, de visie van de oerwaarnemer verschilt veelal sterk van het inzicht, dat zich in enige eeuwen wetenschapsbeoefening heeft ontwikkeld. Helpt de specialist van heden de
| |
| |
| |
Preface.
With the appearance of Volume VII of ‘The Collected Letters of Antoni van Leeuwenhoek’ we are already writing 1964, which is three years after the time when Vol. VI saw the light. While we may, on the one hand, feel pleased at the unbroken regularity with which this work of piety towards the study of science in this country appears, on the other hand the wish remains that the lapse of time between successive volumes may be further cut down.
The efforts which the Editor and the Committee direct towards this aim, however, repeatedly meet on their way the very great burden of work already in the hands of all contributors, who can only with difficulty snatch away some time from the never-ending attention and exertion which modern life demands of a scientific worker, for a retrospective view upon the glorious past. Technically, too, a publication like the present one is anything but a simple matter. All printing firms are overburdened with pressing work. The tranquillity needed for this well-produced series, which demands very great accuracy, is not easily found; and both prices and wages are continually rising.
Letters 102 to 109 incl. (57 to 64 incl. in Leeuwenhoek's own numbering), written between 6th August, 1687 and 24th August, 1688, describe Leeuwenhoek's work during precisely one year. Nos. 103 to 109 incl. are present in manuscript at The Royal Society, London; they form - together with Letter 102, copied from the printed edition (manuscript lost) - the customary basis for the Dutch text. It was once again Dr. B.C. Damsteegt who sub-edited these letters linguistically; and the translation, also this time, is again by Mr. E. van Loo; their devotion remains inexhaustible. We feel very fortunate that Prof. Dr. Hugh Nicol, after a first acquaintance with a number of letters published in Volume VI, has remained willing to give an expert ‘polish’ to the letters of the present volume. We can thus be sure that the English rendering of the technical terms corresponds to the often very subtly shaded implications of the original text.
The notes - a truly essential part of the re-publication of Leeuwenhoek's Letters - were once again contributed by a large number of Dutch specialists, whose names may be found in the List of Co-workers. It is remarkable that Leeuwenhoek's versatility raises questions that demand answers by so many present-day special -ists. Admittedly the vision of the original investigator often differs much from the insight which has developed during some centuries of scientific study. But when the specialist of to-day helps the reader
| |
| |
| |
lezer te kijken naar dat verre verleden, dan krijgt de oorspronkelijke waarneming extra kleur.
Dat aan de Commissie haar medelid (sinds 1959) Mej. Dr. A. Kleinhoonte door de dood ontviel is reeds in het vorige deel vermeld. De rangen hebben zich gesloten, maar de herinnering aan haar zo hoog gewaardeerde medewerking is niet vervlogen.
Prof. Dr. Ir. G. van Iterson jr. (lid sinds 1940) heeft zijn lidmaatschap van de Commissie met ingang van 1963 beëindigd. Wij respecteren dit temeer, omdat zijn zeer hoge leeftijd daar de dwingende noodzaak toe was. Menige jongere moge zich aan zijn onverflauwde belangstelling en daadwerkelijke bijdragen spiegelen. Hij was een der gangmakers van de onderneming.
Wederom kan met dankbaarheid melding worden gemaakt van de financiële steun die de commissie bij voortduring van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ontvangt; deze vormt de basis voor het werk. De Curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht verlenen ononderbroken gastvrijheid aan de werkzaamheden van de Commissie in het Biohistorisch Instituut, waarvoor de Commissie dankbaar is. Maar zonder de aanvullingen, toegekend door de Vereniging ‘Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde’ en door het ‘Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds’ zouden de middelen niet toereikend zijn. De verhoogde kosten van de uitgave vervullen de Commissie dan ook onmiskenbaar met zorg; helaas moet dit ook in de prijs van de delen tot uiting komen.
Het is niet anders dan gewoonte om te vermelden dat de samenwerking met de uitgeefster, de firma Swets en Zeitlinger te Amsterdam, aangenaam is geweest; juist het feit dat niets deze gewoonte heeft gestoord, onderstreept onze erkentelijkheid hiervoor.
In 1961 mocht de Commissie in haar midden begroeten Prof. Dr. G.A. Lindeboom en in 1963 Prof. Dr. W.K.H. Karstens.
| |
| |
| |
to contemplate that bygone past, the original observation will appear still more colourful.
That the Committee was without its member (since 1959) Miss Dr. A. Kleinhoonte has already been reported in the preceding volume. The ranks have been closed, but the memory of her so highly valued co-operation remains alive.
Prof. Dr. Ir. G. van Iterson, who had been a member from 1940 onwards, terminated his membership as from 1963. We respect his decision all the more because his very great age made it a compelling necessity. Many a younger man may well take his unflagging interest and effectual contribution to work as a shining example. He was one of the energizers of the undertaking.
We may once again make grateful mention of the financial aid granted the Committee in continuity by the Royal Netherlands Academy of Sciences and Letters; it forms the basis to the work.
Curators of the State-University of Utrecht grant continuous hospitality to the activities of the Committee in the Biohistorical Institute, for which the Committee expresses its recognition. Without the additional funds awarded by the Society ‘Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde’ and ‘Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds’, however, the financial means would not suffice. The higher cost of the publication, in fact, causes the Committee considerable anxiety, and must unfortunately be reflected in the price of the volumes.
It is no more than customary to mention that the co-operation with the publishers, Messrs. Swets & Zeitlinger, Amsterdam, has been most satisfactory; and the fact that nothing has disturbed this custom underlines our sincere recognition of it.
In 1961 the Committee welcomed in its midst Prof. Dr. G.A. Lindeboom, and in 1963 Prof. Dr. W.K.H. Karstens.
| |
| |
| |
Aldus luidt de huidige samenstelling der Commissie:
Prof. Dr. H.W. Julius, voorzitter,
Prof. Dr. F. Verdoorn, secretaris-penningmeester,
Prof. Dr. H. Engel, lid,
Prof. Dr. G.C. Heringa, lid,
Prof. Dr. R. Hooykaas, lid,
Prof. Dr. W.K.H. Karstens, lid,
Prof. Dr. J. Lanjouw, lid,
Prof. Dr. G.A. Lindeboom, lid,
Prof. Dr. J.R. Prakken, lid,
Mej. Dr. M. Rooseboom, lid,
Dr. A. Schierbeek, lid,
Dr. W.H. van Seters, lid,
Redacteur: Dr. J.J. Swart.
H.W. Julius
| |
| |
| |
The present constitution of the Committee is accordingly as follows:
Prof. Dr. H.W. Julius, chairman,
Prof. Dr. F. Verdoorn, secretary and treasurer,
Prof. Dr. H. Engel, member,
Prof. Dr. G.C. Heringa, member,
Prof. Dr. R. Hooykaas, member,
Prof. Dr. W.K.H. Karstens, member,
Prof. Dr. J. Lanjouw, member,
Prof. Dr. G.A. Lindeboom, member,
Prof. Dr. J.R. Prakken, member,
Miss Dr. M. Rooseboom, member,
Dr. A. Schierbeek, member,
Dr. W.H. van Seters, member.
Editor: Dr. J.J. Swart.
H.W. Julius.
|
|