| |
| |
| |
| |
Brief No. 62 [32].
14 Juni 1680.
Gericht aan: Thomas Gale.
Manuscript: Onderteekende, eigenhandige brief te Londen, Royal Society. MS. 1886. L l. 57. Vijf kwartobladzijden met drie teekeningen.
| |
Gepubliceerd in:
Antoni van Leeuwenhoek. Ondervindingen en beschouwingen. D. van Gaesbeek. Leyden, 1684. Blz. 3-10. Met 3 figuren. (Hollandsche tekst.) [A.] |
Antoni van Leeuwenhoek. Ondervindingen en beschouwingen. H. van Kroonevelt. Delft, 1694. Blz. 3-10 (3de nummering). Met 3 figuren. (Hollandsche tekst.) [B.] |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, sive Arcana naturae detecta. Editio novissima. J.A. Langerak. Lugduni Batavorum, 1722. Blz. 1-5. Met 3 figuren. (Latijnsche vertaling.) [C.] |
M.W. Beijerinck. De infusies en de ontdekking der bakteriën. (Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Amsterdam, 1913. Blz. 10-11.) Met 1 figuur. (Hollandsche aanhaling van het laatste gedeelte van den brief.) |
C. Dobell. Antony van Leeuwenhoek and his ‘little Animals’. Amsterdam, 1932. Blz. 196-198. Met 1 figuur. (Moderne Engelsche vertaling door Dobell van op één na de laatste alinea van den brief.) |
| |
Korte inhoud:
Waarnemingen over het bier tijdens de gisting, waarbij voor de eerste maal een beschrijving van het microscopische beeld van de biergist wordt gegeven. Een ‘globule’ gist zou uit zes kleine ‘globulen’ zijn opgebouwd, waarvan de herkomst wordt teruggevoerd op de zetmeel-globulen, aanwezig in de verwerkte grondstoffen. Voor den bouw der bloedlichaampjes zouden analoge overwegingen gelden.
Proefneming aangaande het al of niet ontstaan van kleine levende wezens in een peperinfusie, welke zich in een hermetisch gesloten buisje bevindt. Ontdekking van anaërobe gistingsbacteriën.
| |
Figuren:
De teekeningen der gistcellen werden in roodkrijt vervaardigd, die van de glazen buis is geteekend met inkt. In de uitgaven bestaat fig. 1 uit drie teekeningetjes, bij het manuscript is slechts één hiervan teruggevonden. Fig. 3 is in de drukken aanzienlijk verkleind, en gearceerd weergegeven. Dobell publiceert dezelfde figuur èn naar Leeuwenhoecks oorspronkelijke teekennig èn naar de kopergravure in van Gaesbeeks uitgave.
| |
| |
| |
Letter No. 62 [32].
June 14th 1680.
Addressed to: Thomas Gale.
Manuscript: Signed autograph; London, Royal Society, MS. 1886. L l. 57. Five quarto pages; three drawings.
| |
Published in:
Antoni van Leeuwenhoek, Ondervindingen en beschouwingen. D. van Gaesbeek. Leyden, 1684; pp. 3-10. Three figures. (Dutch text.) [A] |
Antoni van Leeuwenhoek, Ondervindingen en beschouwingen. H. van Kroonevelt. Delft, 1694; pp. 3-10 (third numbering). Three figures. (Dutch text.) [B] |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, sive Arcana naturae detecta. Editio novissima. J.A. Langerak. Lugduni Batavorum, 1722; pp. 1-5. Three figures. (Latin translation.) [C] |
M.W. Beyerinck, De infusies en de ontdekking der bakteriën. Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Amsterdam, 1913; pp. 10-11. One figure. (Last part of Dutch letter quoted.) |
C. Dobell, Antony van Leeuwenhoek and his ‘little animals’. Amsterdam, 1932; pp. 196-198. One figure. (Modern English translation by Dobell of the last paragraph but one of the letter.). |
| |
Summary.
Beer observed while fermenting. For the first time the microscopic image of yeast is described. The author believes that a ‘globule’ of yeast is composed of six little ‘globules’, thought to originate from the starch globules of the employed materials. A similar reason is thought to hold for the red blood-cells. Experiments concerning the question whether living little animals will originate in an infusion of pepper kept in an hermetically closed tube. Discovery of anaerobic, fermentative bacteria!
| |
Figures:
The drawings of the yeast-cells were made in red-chalk while the glass-tube was drawn in ink. The editions have three drawings under fig. 1; in the manuscript only one has been found. In the printed editions fig. 3 is reproduced hatched and considerably diminished in size. Dobell reproduced the same figure, both from Leeuwenhoeck's original drawing and from the copperplate in van Gaesbeek's edition.
| |
| |
| |
D'Heer To: Gale
Delft in Holland den 14e. junij 1680.
Mijn Heer.
Mijn laesten aen UEd: is geweest den 13e. passado.Ga naar voetnoot1) in de welke ik met een seer dankbaer gemoet erkenne,Ga naar voetnoot2) de overgroote eer die de Hoogh EdeleGa naar voetnoot3) Heeren vande Conincl. Societeit mij hebben aen gedaen, met mij te erkennenGa naar voetnoot4) tot een lit van Haer Konincl. Collegie. Gelieft soo veel te doen, enGa naar voetnoot5) het geseijde Hooghweerdige Collegie van mijnent wegen onderdanig te groeten. Hier nevens sende UEd: weder eenige van mijne geringe observatien, die ik wil hoopen, dat UEd. ende de Heeren PhilosophenGa naar voetnoot6) niet on aengenaem sullen sijn.
Ga naar margenoot+Jk heb verscheijde observatien gedaen, omtrent de gist die het bier maakt,Ga naar voetnoot7) en doorgaensGa naar voetnoot8) gesien, dat het selvige bestont uijt
| |
| |
| |
Mr. Th. Gale.
Delft, Holland, June 14th 1680.
Dear Sir,
My last letter to you was dated the 13th ultimo. In it I gratefully acknowledge the very great honour the Honourable GentlemenGa naar voetnoot1) of the Royal Society have conferred on me by electing me a member of their Royal College. Please to give my humble greetings to the said Honourable College. Enclosed I send you again some of my trifling observations, hoping they will be welcome to you and the Philosophers.
Ga naar margenoot+I have made several observations with regard to the yeast formed by beerGa naar voetnoot2) and have constantly seen that it consists of globules
| |
| |
| |
globulen, drijvende door een heldere materie, dat ik oordeelde het Bier te sijn; alsmede sag ik seer naecktGa naar voetnoot8) dat ijder globule
| |
| |
| |
floating in a clear substance, which I took to be beer. I also saw quite distinctly that each globule of yeast in its turn consisted of
| |
| |
| |
Gist, weder bestont uijt ses distincte globulen,Ga naar voetnoot9) ende dat net, van een ende deselvige groote, en maeksel, als de globulen van ons bloet,Ga naar voetnoot10) Uijt dese observatien heb ik voor genomen het Bier te observeren, op die tijt als het vande koel-backen in een kuijp is gedaenGa naar voetnoot*) om aldaer te werken.Ga naar voetnoot11) en gist te maken, hebbende dan genomen, van dit geseijde bier, en dat gedaen in twee distincte glasen, daer noeijt eenig nat in geweest hadde; en gesien dat dit bier vermengt was, met seer veel kleijne deeltgens, soo dat het gans troubel was, en eenige vande selvige schenen mij gansch ront te wesen, andere waren irregulier, en eenige staken in groote
| |
| |
| |
six distinct globulesGa naar voetnoot3), and that it was of the same size and form as the globules of our bloodGa naar voetnoot4). As a result of these observations I planned to observe beer at the time when it is turned from the coolers into the vatGa naar voetnoot*) for fermentationGa naar voetnoot5) and the formation of yeast. I then took some of the said beer and put it into two separate glasses which had never contained any liquid, and noticed that this beer was mixed with many minute particles so as to be quite turbid. Some of them seemed to me to be quite round, while others were irregular, some of them were larger than the others and seemed
| |
| |
| |
boven de andere uijt, en schenen te bestaen uijt 2. 3. á. 4. vande verhaelde deeltgens te samen gevoegt, en andere weder uijt 6. globulen, en dese laeste maekten een volkomen globule gist; en hoe wel ik seer genegen was, en veel devoirenGa naar voetnoot14) aen wende, omme dese samen stremmingeGa naar voetnoot15) van globulen te sien, soo en is mij dit niet te vooren gekomen, Dog ik beelde mij selven haer eerste begin en maaksel, dus in, de globulen waer uijt het Meel van Taruw, Boekweijt, Haver, en etc. bestaet, worden door de hitte van het water ontdaen,Ga naar voetnoot16) en vereenigt met het water; dit water dat wij wel bier mogen noemen weder kout geworden sijnde, stremmen veel vande seer kleijne deeltgens int bier te samen, en maaken alsoo een deeltge, off globule dat een seste part van een globule gist is, ende dat daer na weder ses van dese globule haer te samen voegen, en omme mij dese same voeginge voor de oogen te stellen, heb ik genomen 6. globulen van Wasch, ende deselvige te samenGa naar margenoot+ gevoegt als Fig: 1. ende die soo danig geleijt ende af geteikent, datmen alle de 6. globulen kan sien. Vorders heb ik genomen deselvige 6. te samen gevoegde globulen, ende die tusschen mijn handen soodanig gerolt, dat deselvige de gedaente aen namen vanGa naar margenoot+ fig: 2. want ik beeld mij in, dat het gene ik hier met het rollen vanGa naar voetnoot17) mijn handen te wege brenge, om de globule was, in een te drucken, dat de werkinge van
het bier, de globule gist, naer advenant mede in een drucken, en dat alsdan een globule gist volmaakt is, Dog men moet sig niet in beelden, dat ik de globulen gist soo gesepareert met haer ommetrecken sie leggen, als fig: 2. hier geteikent staet, Want veeltijts komen mij de globulen soo danig te vooren, als of de 6. globulen in een blaesie besloten lagen, want als ik de gist in schoon water hadde gedaen, om dat het bier al te aen een klevende, en te dik was, en deselve globulen
| |
| |
| |
to consist of 2, 3 or 4 of these particles joined together. Others, again, consisted of 6 globules forming a perfect globule of yeast. Although I was eager to see this coagulationGa naar voetnoot7) of globules, I have not succeeded in spite of my efforts.
I imagined, however, that it began and that they were formed in the following manner. The globules of which the meal of wheat, buckwheat, oatsGa naar voetnoot7a) etc. consists are decomposed by the heat of the water and combined with the water. This latter, which we may safely call beer, having become cold, causes many of the minute particles in the beer to coagulate, thus forming a particle or globule that is one sixth of one globule of yeast, after which six of these globules are in their turn combined. For ocular demonstration of this combination, I took 6 globules of bees' wax and united themGa naar margenoot+ as in fig. 1, arranging and drawing them so as to show each of the six globules. Next I took these six joined globules and rolledGa naar margenoot+ them in my hands so as to give them the form of fig. 2, judging that what my hands did in order to compress the globules of wax, the fermentation of the beer will do to compress the globules of yeast in a similar manner, after which globules of yeast will be perfect. But you must not think that I see the yeast globules lying as well separated in their circumference as they are drawn in fig. 2, for mostly the globules make the impression on me as if 6 globules lay enclosed in a little bladder, because if I put the yeast in clear water, the beer being so sticky and thick, and allowed the globules to roll
| |
| |
| |
langs de gront liet om wentelen, soo en separeerden de 6 globulen die een globule gist uijt maken niet van een; Dese observatien quamen mij soo naekt voor, als of wij voor ons bloote oogen een kleijnGa naar voetnoot18) door schijnent blaesie hadden, welk blaesie weder gevolt was met 6. andere kleijnder blaesiens, ende dat deselve alle seer sagt en buijgsaem waren, van een schuijnse plank sagen af rollen.Ga naar voetnoot19)
Ga naar margenoot+Uijt dese observatien wil ik niet twijffelen, off daer sullen geneesmrs sijn, die met mij in dit gevoelen sullen sijn, te weten, dat het niet nodig is, dat het Hert, nog Lever, dese globulen bloet
| |
| |
| |
along the bottom, the six globules forming a globule of yeast did not get separated. These observations were as distinct as if we had a small transparent bladder before our naked eye, filled with six other, smaller bladders, all of them very soft and pliable, and saw them rolling down a slanting boardGa naar voetnoot8).
Ga naar margenoot+After these observations I have no doubt that there will be physicians who will agree with me in my opinion that it is not necessary for the heart or the liver either to make these blood-
| |
| |
| |
behoeven te maken,Ga naar voetnoot20) (want als eenige van Bloet maken spreeken soo gelooff ik, dat sij geen andere gedagten hebben, als die materie die het bloet root maakt, het welk de geseijde globulen sijn) maer dat deselvige doorgaensGa naar voetnoot21) inde Vena kanGa naar voetnoot22) gemaakt werden, want ik beeld mij in, dat soo ras het subtijlste van onse spijs, of drank, soodanig door het continueel kneden vande Maeg en Darmen,Ga naar voetnoot23) in een waterachtige materie is gebragt, en eenige van het selvige gesonden ofte gestooten sijnde inde kleijne vaaten vande Vena,Ga naar voetnoot24) of het is aenstonts Bloet, en eenige van die deelen stremmen aldaer inde eerst geseijde kleijne deelen, die dan een seste part van een globule bloet uijt maken, en dese 6. weder te samen, en makenGa naar voetnoot25) alsoo een globule bloet uijt.Ga naar voetnoot26)
| |
| |
| |
globulesGa naar voetnoot9) (for when some speak of blood being made I believe that they only think of the matter that colours blood red, that means the said globules) but that they can be formed anywhere in the veinGa naar voetnoot10); for I imagine that, as soon as the most subtile part of our food, owing to the constant kneading motion of the stomach and the intestinesGa naar voetnoot11), has been turned into a watery mass, and some of it has been sent or thrust into the small vessels of the veinsGa naar voetnoot10), it will at once be turned into blood. There some of these particles will first coagulate into the former small parts forming a sixth of a globule of blood and these six, coagulating, will thus form a globule of bloodGa naar voetnoot12).
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+ Beneffens dese observatien vande globulen gist, trachten ikGa naar voetnoot27) omme waer te nemen de eerste oorsaek vande lugt belletgens,Ga naar voetnoot28) die in een over groote menichte uijt dit bier van onderen op quamen, en haer plaesten, tot aen de superfitie van het Bier, maer wat devoiren ik ook aenwende, soo en konde ik desselfs oorsaek niet gewaer werden, want op de eene tijt sag ik een groote menigte lugt bellekens voort komen, uijt een deeltge dat swartachtig was,Ga naar voetnoot29) en dat wel 1000 mael kleijndr was dan een sant, en ijder belletgen quam daer uijt rasser voort als onse pols
slagen,Ga naar voetnoot30) en deselvige waren als ik die sag voort komen ongelooflijk kleijn, en namen soo lang in groote toe, tot dat deselvige gekomen waren, tot aen de superfitie van het Bier. alsmede sag ik de lugt belletgens wel voort komen, daer het glas wat ongelijk was, ende ook mede wel uijt het midden van het Nat. Maer wat sullen wij seggen vande
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Besides these observations on the globules of yeast I tried to observe what might be the first cause of the bubblesGa naar voetnoot13) which rose up in such great numbers from the bottom of the beer to its surface. But in spite of all my efforts I could not discover the cause, for at one time I saw a large number of bubbles proceed from a blackish particleGa naar voetnoot14), at least 1000 times smaller than a grain of sand. Each bubble rose from it in more rapid succession than our pulse beats. On first appearing they were incredibly small, but they constantly increased in size till they reached the surface of the beer. Occasionally I saw these bubbles rise where the glass was slightly uneven, and also from the centre of the
liquid. But what
| |
| |
| |
menigvuldige lugt bellekens, die voortgebragt werden, vande kreeften oogen,Ga naar voetnoot31) als wij die in asijn leggen, gelijk ik nog laest door een microscope sag, dat uijt een kleijnGa naar voetnoot32) stuckie kreefte oogh, het welk niet grooter was, dan een gemeen santge, in seer korten tijt, meer dan 1000. lugtGa naar voetnoot33) belletgens voort quamen, en dat niet op eene plaets, maer wel 25. te gelijk, en dat ront om aen alle kanten, en dat wanneer veel lugt belletgens een weijnig aen het selvige stukie bleven aenhangen, dan wiert het om hoog gedreven, en wanneer dan weder eenige lugt belletgens het stuckie kreeften oog verlieten, soo sackten het selvige na de gront, en het was nauwlijkx weder
een weijnig gesakt, off de lugt belletgens waren weder in soo een menigte, ofte eenige vande selvige in sodanige groote toe genomen, dat het weder om hoog wiert gedragen; int kort, soo lang de lugt bellekens uijt de stukiens kreeften oogen oog(!) quamen, wierden de selvige in een continuele
| |
| |
| |
to say of the numerous bubbles produced by crab's eyesGa naar voetnoot15) deposited in vinegar, like what I recently saw through a microscope: from a small piece of crab's eye, no larger than an ordinary grain of sand, more than 1000 bubbles rose in a very short time, and not in one place either but in at least 25 places at a time, all around and on every side. And when many bubbles stuck for some time to the same piece this was pushed upwards. When some of the bubbles again left the bit of crab's eye it sank once more to the bottom. Scarcely had it dropped a little, but the bubbles were again so numerous or had so much increased in size that once more it was carried upwards. In short, as long as bubbles rose from the pieces of crab's eye they
| |
| |
| |
beweginge gehouden, soo met het om hoog te brengen, te dalen,Ga naar voetnoot34) off deselve om te wentelen.
Ga naar margenoot+Na dat ik verstaen hadde, de verscheijde gevoelen,Ga naar voetnoot35) over de voortelinge vande kleijne dieren, en wel voornamentlijk dat seeker Heer geschreven hadde, datter geen levent schepsel en kan voortkomen, soomen eenig vat, off Fles, wel digt toe stopt, daermen alvooren eenig nat off vlees in hadde gedaen.Ga naar voetnoot36) Hier van heb ik mede eenige prueven willen nemen; Hebbende dan genomenGa naar margenoot+ twee glase Tuben ABCDEFHIKL. die na dat deselvigeGa naar voetnoot37) onder aen AL. waren toe gemaekt gevolt met gestooteGa naar voetnoot38) Peper tot
| |
| |
| |
were kept in constant motion, being pushed up, descending, or rolling about.
Ga naar margenoot+Having become acquainted with the various opinions concerning the reproduction of little animals, and more especially with what a certain Gentleman has written, who maintains that no living being can originate in a firmly closed bottle, previously filled with meat-juice or meatGa naar voetnoot16), I had a mind to make some experiments uponGa naar margenoot+ this. I took two glass tubes ABCDEFHIKL, which, after they had been closed below at AL, were filled with pounded pepper
| |
| |
| |
BK. en voort gevolt tot aen CI. met schoon regen water, dat soo aenstonts op den 26. Meij, in een schone porseleijne schotel (inde welke in geen thien jaren eenige spijs en hadde geweest) was gevangen, en alsdoen door de hitte van het Vuijer het glas de figuer gegeven van ABCDGHIKL. hebbende het selvige aen het spitse eijnde G. een kleijne opening, uijt consideratie, om datGa naar voetnoot39) het glas warm sijnde, de lugt die in het glas was, soude gelijke koude aennemen, met de lugt die buijten het glas was; en na verloop van omtrent een quart van een ure, heb ik de openheijt aen G. door het vuijer, digt toe geslooten. Jk heb mij ook bereijt een tweede glas, ende daer insgelijcx mede gehandelt, uijtgesondert, dat ik aen het laeste, de opening aen G. heb open gelaten, omme was het mogelijk waer te nemen waer eerst de levende dierkens int water souden komen, maer na dat ik het selvige soo drie dagen hadde laten staen, en in die tijt verscheijde observatien daer omtrent hadde gedaen, oordeelde ik, dat schoonGa naar voetnoot40) daer seer kleijne levende dierkens int water waren, dat het mij onmogelijk soude wesen, omme die te ontdekken, om redenen dat het glas te dik was, en om de veel kleijne deeltgens vande peper die van binnen tegen het glas aen lag, en soo danigeGa naar voetnoot41) naeuwkuerige observatien, als hier toe vereijste, voor mij niet doenlijk was te weeg te brengen, dierhalven nam ik door de kleijne opening aen G. uijt het tweede glas een weijnig water, en ontdeckte int selvige een groote menigte van seer kleijne dierkens, en dat van verscheijde soorten, die door malkanderen haer beweegden, hebbende ijder soort, hare bijsondere voortgang. Dog alsoo de eerste Tube wat dunder van glas was, heb ik de selvige tot den 5e dag geslooten gelaten, en sedert die
tijtGa naar voetnoot42) nog verscheijde observatien gedaen, maer geen levende dierkens, daer inne konnen ontdecken, als wanneer ik resolveerde het glas aen G. ontstucken te breeken, in welk breeken de lugt die int glas dus 5. dagen hadde geslootenGa naar voetnoot43) geweest (en die door de lugtbelletgens, die doorgaensGa naar voetnoot44) uijt het water om hoogh quamen seer in een gedrongen was) met Force uijt het glas vloogh, uijt welke oorsaek ik mij eenigsints inbeelde, datter geen levende schepsels int water soude
| |
| |
| |
up to BK, and further up to CI with clean rainwater, collected then and there on the 26th of May in a clean china dish (in which there had not been any victuals for the last ten years). Then by the heat of the fire the glass was fashioned to the figure of ABCDGHIKL, having at its pointed end G a small opening, because I considered that, the glass being hot, the air inside it would take the same cold temperature as that of the air outside it. After the lapse of about a quarter of an hour I sealed up the aperture at G by means of the fire. I also prepared a second glass, and dealt with it in like manner, save that in this I left the aperture at G open, in order to ascertain, if possible, where the living animalcules would first appear in the water; but after having allowed it to stand thus for three days, during which time I made several observations on it, I judged that, if there should be very little animalcules in the water, it would be impossible for me to discover them, as the glass was too thick and on account of the many little particles of pepper which lay against the glass inside, so that it was not feasible for me to make such accurate observations as required in this case. So I took a little water from the second glass through the aperture at G, and discovered in it a great many very little animalcules of various sorts, moving among themselves and each having its own particular motion. But as the first tube was of a somewhat thinner glass, I left it closed till the fifth day, making various observations upon it since that time; but I could not discover any living animalcules in it and so resolved to break the glass at G, and while I broke it the air which had thus been shut up in it for five days (and which had been very much compressed by the bubbles which constantly rose from the water) flew from the tube with great force, for which reason I rather fancied that there would be no
| |
| |
| |
wesen, Maer ik sag ter Contrarie, want ik en hadde soo ras door de kleijne openingh, die ik aen G. gemaekt hadde, geen water voor het gesigt gebragt, off ik sag daer een soort van levende dierkens in, die ront en grooter waren, dan de grooste soort die ik geseijt heb dat in het ander water waren, maer deselvige waren echter soo kleijn, dat mij die onmogelijk door de verhaelde oorsaekenGa naar voetnoot45) te bekennen waren,Ga naar voetnoot46) en na dat de verhaelde tube, dus 24 uren hadde open gestaen, observeerde ik het water weder, en doen sag ik nog boven de geseijde dierkens, verscheijde soorten, dog deselvige waren soo kleijn, dat die beswaerlijk te bekennen sijn; Maer ik heb gedagten, als dien Heer van levende dierkensGa naar voetnoot47) spreekt, dat hij alleen meent van wormen, off maijen, diemen ordinarie in bedurven Vlees siet, en die gemenelijck voort komen
| |
| |
| |
living creatures in the water. But I saw the contrary, for I had no sooner taken some water through the small opening I had made at G and put it before my microscope, than I saw in it a kind of living animalcules, that were round and larger than the largest sort that I have said were in the other water; however, they were so small that it was impossible for me to discern them owing to the above-mentioned causesGa naar voetnoot17). After the said tube had thus stood open for 24 hours, I again observed the water and then saw besides the aforesaid animalcules, several sorts, but so small, that they were hardly discernible. But I think that when
that Gentleman speaks of living little animals, he only means worms or maggots, such as we commonly see in rotten meat, and which ordinarily proceed
| |
| |
| |
uijt de Eijeren van Vliegen, die soo groot sijn, dat wij geen microscope daer toe van nooden hebben om die te bekennen.Ga naar voetnoot48)
Hier hebt ghij mijn Heer, mijn geringe observatien die ik voor dees tijt heb goet gedagt, UEd. toe te laten komen, mijn gedienstigGa naar voetnoot49) versoek is, off UEd: mij gelieft te adviserenGa naar voetnoot50) vanden ontfang. Blijve
Mijn Heer
UEd: seer onderdanige Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck.
| |
| |
| |
from the eggs of flies and are so large that we have no need of a microscope to discern themGa naar voetnoot18).
These, Sir, are my trifling observations which I thought I had better send you now. My humble request is that you will acknowledge their receipt. I am, Sir,
Your very obedient servant,
Antonj Leeuwenhoeck.
|
-
voetnoot3)
- A. en B. hebben: ‘Hoog Edele, en Hoog-geleerde’.
-
voetnoot4)
- A. en B. hebben: ‘te erkennen en aan te nemen’.
-
voetnoot5)
- Gelieft soo veel te doen, en - wees zoo vriendelijk om...
-
voetnoot6)
- Philosophen - liefhebbers der natuurwetenschappen.
-
voetnoot7)
- Voor een juiste waardeering van deze uitspraak, alsmede van de hierop aansluitende uiteenzettingen, kunnen de volgende opmerkingen bevorderlijk zijn. Te bedenken valt allereerst, dat de bierbrouwerij te Delft ten tijde van L. reeds een zeer lang bestaande en belangrijke tak van nijverheid was. Zoo schrijft Petra Beydals in haar Kroniek der stad Delft (1936) blz. 10: ‘Langs de Delften vestigden zich in de 15de eeuw een 140-tal bierbrouwerijen en in de nabijheid van hun bedrijf woonden de welgestelde brouwers, al spoedig de stadsregeering uitmakende.’ Wel was op dezen bloei reeds in de 16de eeuw een aanmerkelijke reactie ingetreden, maar dit neemt niet weg, dat de uiterst ervaren Delftsche brouwers ten tijde van L.'s onderzoekingen ongetwijfeld bekend waren met het feit, dat de omzetting van het wort in bier aan de aanwezigheid van gist is gekoppeld.
Over den aard van deze koppeling bestonden evenwel toentertijd nog slechts zeer vage voorstellingen. Zooals o.a. wordt opgemerkt in de bijdrage van H. Lüers en F. Weinfurtner tot de in 1931 verschenen publicatie ‘Die Hefereinzucht in der Entwicklungsgeschichte der Brauerei’ (Veröffentlichungen der Gesellschaft für die Geschichte und Bibliographie des Brauwesens. blz. 23) werd bij de gisting zich vormende gist aanvankelijk geheel beschouwd als een minderwaardig afscheidingsproduct (‘faeces cerevisiae’), een zienswijze, welke in de uitdrukking ‘de heffe des volks’ heden ten dage nog voortleeft (vgl. het Duitsche woord ‘Hefe’). Ook de voorstellingen der alchimisten over de gisting waren nog zeer vaag, maar bij Libavius (1540-1616) vindt men toch reeds het inzicht, dat de gist verantwoordelijk is voor het tot stand komen der gisting. Dit standpunt komt eveneens tot uiting in de geschriften van de iatrochemici van Helmont (1577-1644) en de le Boë Sylvius (1614-1672). Men vergelijke hiervoor: Cosmas Ingenkamp, Die geschichtliche Entwickelung unserer Kenntnis von Fäulnis und Gärung (Ztsch. f. klin. Medizin. X, 1885). Deze verhandeling is herdrukt in M. Delbrück en A. Schrohe, Hefe, Gärung und Fäulnis. Eine Sammlung der grundlegenden Arbeiten von Schwann, Cagniard-Latour und Kützing, sowie von Aufsätzen zur Geschichte der Theorie der Gärung und der Technologie der Gärungsgewerbe (1904).
Desniettemin duurde het nog geruimen tijd, voor deze zienswijze ook in de practijk doordrong en door de brouwers werd dan ook de gist na afloop der gisting steeds zoo zorgvuldig mogelijk uit de gistingsbakken verwijderd. De eerste zekere vermelding van het gebruik van de bij de gisting gevormde gist om daarmede een nieuw brouwsel aan te zetten dateert van 1650 (vgl. Lüers en Weinfurtner l.c. blz. 30), toen deze werkwijze in Londen toepassing schijnt te hebben gevonden.
Hoewel het geenszins is uitgesloten, dat wij in L's woorden ‘de gist die het bier maakt’, ‘bier’ als nominatief moeten beschouwen - ook de Latijnsche tekst laat in dit opzicht geen beslissing toe - zou men deze woorden ook kunnen interpreteeren als een aanwijzing dat hij een juist besef had van de rol van de gist bij de gisting. De onmiddellijk aansluitende zinsnede ‘heb ik voor genomen het Bier te observeren, op die tijt als het vande koel-backen in een kuijp is gedaen om aldaer te werken, en gist te maken’ doet dan evenwel uitkomen, dat L. zich ook niet heeft kunnen ontworstelen aan het vage dualisme, dat kenmerkend is voor den geheelen stand van het inzicht in het gistingsvraagstuk in de 17de eeuw. In ieder geval is uit L.'s mededeelingen te concludeeren, dat in 1680 het 30 jaren tevoren in Londen toegepaste procédé van gisttoevoeging te Delft nog geen ingang had gevonden. Uit de verdere door L. gegeven beschrijving blijkt duidelijk, dat hij zich de gist ontstaan denkt door samenstremming van de ontlede globulen der in het wort verwerkte granen, waarbij de te voorschijn komende ‘lugt belletgens’ (het bij de gisting uit de suiker gevormde koolzuur, zie ook aant. 28) als rechtstreeksche mechanische oorzaak werkzaam zouden zijn (vgl. afb. 41 en ook de brieven van 12 November 1680 en 22 Januari 1683). Elke gedachte, dat de gist een levend organisme zou zijn, is blijkbaar bij L. afwezig. De eerste nadere voorstellingen aangaande de wijze, waarop het ferment bij het gistingsproces zijn werk uitoefent, dateeren resp. van 1682 (Willis) en 1697 (Stahl). Zie verder C. Ingenkamp, l.c. blz. 65 e.v. [K.]
-
voetnoot1)
- A and B have: the Honourable and Very Learned Gentlemen.
-
voetnoot2)
- The following remarks will perhaps contribute to a correct appreciation of this observation and the subsequent explanations. In the first place it should be remembered that in L's time beer brewing had long been an important industry at Delft. Petra Beydals in her Kroniek der stad Delft (1936), p. 10, writes as follows: ‘In the course of the 15th century about 140 breweries were established on the banks of the Delfts (i.e. canals). The well-to-do brewers lived in the neighbourhood and soon became members of the corporation.’ It cannot be denied that as early as the 16th century a considerable reaction had set in, but this does not alter the fact that undoubtedly the experienced brewers at the time of L's investigations were well acquainted with the circumstance that the transformation of wort into beer is bound up with the presence of yeast. However, at the time people had only a very vague notion of the nature of this connexion. As we read i.a. in H. Lüers' and F. Weinfurtner's contribution to ‘Die Hefereinzucht in der Entwicklungsgeschichte der Brauerei’ (Veröffentlichungen der Gesellschaft für die Geschichte und Bibliographie des Brauwesens; p. 23) published in 1931, the yeast formed during fermentation was at first absolutely considered as an inferior secretion: ‘faeces cerevisiae’. This view survives in the Dutch idiom ‘de heffe des volks’, literally ‘the yeast of the people’, with which compare the English ‘the dregs of the nation’ (German: ‘Hefe’). The alchemists also had but vague notions about fermentation, but in Libavius (1540-1616) we already find the
opinion that yeast is responsible for fermentation, a view also expressed in the writings of the iatrochemists van Helmont (1577-1644) and de le Boë Sylvius (1614-1672), for which cf. Cosmas Ingenkamp, Die geschichtliche Entwickelung unserer Kenntnis von Fäulnis und Gärung (Ztsch. f. klin. Medizin, X, 1885), a treatise reprinted in M. Delbrück and A. Schrohe, Hefe, Gärung und Fäulnis. Eine Sammlung der grundlegenden Arbeiten von Schwann, Cagniard-Latour und Kützing, sowie von Aufsätzen zur Geschichte der Theorie der Gärung und der Technologie der Gärungsgewerbe (1904).
For all this, it took a considerable time before this view found its way into practice, and brewers were always anxious to have the yeast carefully removed from the vats after the fermentation. The first undoubted mention of the application of the yeast formed during fermentation for starting a new brew dates from 1650 (cf. Lüers and Weinfurtner, ut supra, p. 30), when this method appears to have been applied in London.
Although the Dutch phrase ‘de gist die het bier maakt’ has been translated ‘the yeast formed by beer’, there is a possibility that the words mean ‘the yeast that makes the beer’, in which case we may assume that L. had a correct notion of the part played by yeast in the process of fermentation. I must add that the Latin translation is no help. However, the next paragraph ‘I planned to observe beer at the time when it is turned from the coolers into the vat for fermentation and the formation of yeast’ clearly shows that L. could not free himself from the vague dualism characteristic of the view commonly held with regard to the problem of fermentation in the 17th century. In any case we can conclude from L's communications that the process of adding yeast, first applied 30 years before, had not yet been employed at Delft in 1680. From L's further description it is also clear that he considers yeast to owe its origin to a conglutination of the disintegrated globules of the grain used for the wort, the ‘bubbles’ (the carbonic acid formed from the sugar by fermentation; see note 13) being in his opinion active as the immediateGa naar margenoot+ mechanic origin (see also ill. 41 and the letters of 12 November 1680 and 22 January 1683). Evidently L. had absolutely no notion that yeast was a living organism. The first, more precise ideas about the manner in which the ferment works during fermentation date from 1682 (Willis) and 1697 (Stahl). See also C. Ingenkamp, p. 65 ff. [K.]
-
voetnoot9)
- Het op den voorgrond stellen van het getal 6 blijft hier onverklaard en is te meer bevreemdend in verband met het voortdurend terugkeeren van dit getal in den brief van 12 Nov. 1680 bij de beschrijving van de structuur van de ‘wijnmoer’, de ‘globulen in het hemelwater’ en ‘het bloet’. Daarbij komt dan nog de in genoemden brief gegeven verwonderlijke speculatie over den opbouw van de globulen in de ‘vena lactea’ uit 6 × 6 × 6 = 216 globulen. [K.]
-
voetnoot10)
- Zie o.a. den brief van 14 Jan. 1678 (Alle de Brieven II blz. 308) waar L. beweert gezien te hebben, dat ‘ijder globulus (bloed) weder bestont uijt 6. distincte globulen’ en dien van 12 Nov. 1680.
-
voetnoot*)
- Nota. dese kuijp was soo groot, datr 40. Bordeauxe oxhoofden nat in stond,Ga naar voetnoot12) en t Bier was gebrouwen tegen 12. Gl. het oxhooft.Ga naar voetnoot13)
-
voetnoot13)
- In E.M.A. Timmer, De generale brouwers van Holland (1918) vindt men eenige prijzen vermeld tegen welke men in het midden der 17de eeuw bier mocht brouwen. Als zoodanig wordt meegedeeld (blz. 5), dat bier in Holland minstens 1 gld. per ton moest kosten; ‘verder mocht men bier brouwen van 30 st., 2 gld. enz. tot welken prijs men verlangde’. De prijzen varieerden tot 7 gld. of meer per vat of ton. Daar een vat of ton 155,2 liter bevatte, was het
door L. onderzochte bier gebrouwen tegen een prijs van ongeveer 8 gld. per ton. Dit moet dus een zeer zwaar of zoogenaamd ‘dubbelbier’ zijn geweest, en wel één der beste soorten. [K. en P.]
-
voetnoot11)
-
Ga naar margenoot+De techniek van het bierbrouwen is sinds L.'s tijd principieel niet veranderd. Doordat het geklaarde moutbeslag wordt gekookt, wordt het van levende kiemen bevrijd. Alvorens het nu aan de gisting kan worden onderworpen, moet het in de koelbakken op een passende temperatuur worden gebracht. Tijdens het verblijf in deze bakken is de vloeistof in sterke mate aan infectie door in de lucht zwevende kiemen blootgesteld, die in dit stadium bijzonder gevaarlijk kunnen worden. In deze phase toch is er nog geen gist aanwezig, welke in de gistingskuipen de ontwikkeling van vreemde kiemen in belangrijke mate onderdrukt. Alle bierziekten resulteeren dus practisch uit de koelperiode van de wort, hetgeen L. misschien heeft aangevoeld. In de hedendaagsche brouwerijen wordt er dan ook naar gestreefd, het koelproces in een zooveel mogelijk steriele atmosfeer te laten verloopen. [v.M.K.]
-
voetnoot3)
- L. does not explain this stressing of the number six, which surprises us the more because it again and again returns in the letter of 12 November 1680 where he describes the structure of the lees of wine, the ‘globules of rain-water’ and those of blood. Add to this the curious speculation in that letter on the composition of the globules in the ‘vena lactea’ of 6 × 6 × 6 = 216 globules. [K.]
-
voetnoot4)
- See i.a. the letter of 14 January 1678 (Collected Letters, II; p. 309) where L. pretends to have seen that ‘every one of the greater globules of blood consisted of six smaller globules’, and also the letter dated 12 November 1680.
-
voetnoot*)
- Note. This vat was so large as to contain 40 Bordeaux hogsheadsGa naar voetnoot6) of liquid. The beer
had been brewed at 12 guilders a hogshead.
-
voetnoot6)
- A Bordeaux hogshead contains about 220 l. [M.] In E.M.A. Timmer, De generale brouwers van Holland (1918) we find some of the prices mentioned at which beer was allowed to be brewed in the middle of the 17th century. We find on p. 5 that in Holland beer was not to be sold under 1 guilder a ton. ‘Besides brewers were allowed to brew beer of 30 stivers, 2 guilders, or any other price’. Prices varied up to 7 florins a barrel or ton and even more. As a barrel or ton contained 155,2 l. the beer examined by L. must have been brewed at about 8 florin per ton. This must have been a particularly strong or so-called ‘double beer’, and one of the best qualities. [K.; P.]
-
voetnoot5)
-
Ga naar margenoot+ Since L's time the process of brewing has undergone no fundamental change. As the clarified mash is boiled, it is freed from living germs. Before being subjected to fermentation the wort must be cooled down in the coolers to the proper temperature. While in these vessels the liquid is highly exposed to an infection by germs which float in the air and are a source of great danger at this stage when there is as yet no yeast, which afterwards, in the fermenting vessels, suppresses in large measure the development of extraneous germs. Practically all diseases to which beer is subject result from the period when the wort is being cooled down, and perhaps L. had an inkling of this. In modern breweries every effort is made for the cooling process to take place in sterile air free from micro-organisms. [v.M.K.]
-
voetnoot15)
- Zie voor het gebruik van het woord ‘samenstremminge’ in de geschriften uit L.'s tijd, aant. 49 bij den brief van 11 Juli 1679, blz. 98.
-
voetnoot16)
- A. en B. hebben: ‘Tarw, Garst, Haver, Boekweijt, &c.’ - Ontdaen - ontbonden.
-
voetnoot7a)
- A and B have: wheat, barley, oats, buckwheat.
-
voetnoot18)
- Quamen mij soo naekt voor - zag ik zoo duidelijk. A. en B. hehben: ‘seer kleijn’.
-
voetnoot19)
- A. en B. hebben: ‘en dat wij deselve alle seer sagt en buigsaam sijnde, van een schuijns plankjen af rollen’.
Een commentaar op deze eerste, weliswaar weinig bevredigende beschrijving van het microscopisch beeld van de gist vindt men in het artikel van A. Chaston Chapman, getiteld: ‘The Yeast cell: What did Leeuwenhoeck see?’ (Journal of the Institute of Brewing XXXVII (1931) blz. 433). Chapman komt hierbij tot de conclusie, dat L. zeer waarschijnlijk kleine celcomplexen waarnam, welke niet door ‘samenvoeging’, doch door knopvorming uit éénGa naar margenoot+ enkele gistcel waren ontstaan, z.g. ‘Sprossverbände’. Chapman acht het evenwel niet uitgesloten, dat L.'s beschrijving althans ten deele betrekking heeft op kleine conglomeraten van naast elkaar liggende cellen, welke bij sommige gistrassen een sterke neiging hebben om samen te kleven. Op grond van L.'s beschrijving en in het bijzonder ook van zijn teekeningen, lijkt hetGa naar margenoot+ inderdaad alleszins denkbaar, dat hij een auto-agglutineerende gistsoort heeft waargenomen.
De zienswijze, dat wat L. als een ‘volkomen globule gist’ aanduidt, niet één gistcel was, doch een celcomplex of een conglomeraat van cellen, wordt voorts gesteund door de overweging, dat de eenige in de levende gistcellen waarneembare structuren de vacuolen en - onder bijzondere, hier zeker niet gerealiseerde voorwaarden - de ascosporen zijn. Het aantal der vacuolen in de gist is doorgaans tot één of twee per cel beperkt, zoodat het uitgesloten is, dat deze kunnen worden vereenzelvigd met de ‘6 globulen’, welke L. meent ‘in een blaesie’ besloten te hebben gezien. Uit de zinsnede: ‘dat ijder globule Gist, weder bestont uijt ses distincte globulen, ende dat net, van een ende deselvige groote, en maeksel, als de globulen van ons bloet’ (blz. 246-248) volgt trouwens, dat de constitueerende globulen de eigenlijke gistcellen waren en dat L.'s ‘volkomen globule gist’ een conglomeraat van cellen moet zijn geweest. [K.]
-
voetnoot8)
- A. and B. have: and rolled them down a slanting board.
In a paper by A. Chaston Chapman, entitled ‘The Yeast Cell: What did Leeuwenhoeck see?’ (Journal of the Institute of Brewing, XXXVII (1931); p. 433) there is a commentary on this first description of yeast as seen throughGa naar margenoot+ a microscope, a description which, it must be owned, cannot be called satisfactory. Chapman's conclusion is that in all probability L. saw small aggregates of yeast (socalled ‘Sprossverbände’). However, Chapman thinks that what L. saw was in some cases perhaps due to small collections of cells which merely happened to be lying side by side; some yeasts showing a marked tendency to stick together. On the ground of L's description and particularly on that ofGa naar margenoot+ his drawings it appears quite possible that he saw an auto-agglutinating yeast
The view, that what L. describes as a ‘perfect globule of yeast’ was not a single yeast-cell, but a complex or conglomerate of cells, also finds support when we consider that the only structures discernible in the living yeast-cells are vacuoles and - in case of special conditions certainly not realized on this occasion - ascospores. Mostly the number of vacuoles in yeast is limited to one or two per cell; consequently they cannot possibly be identified with the ‘six globules’ which L. thinks he has observed enclosed in a ‘bubble’. Moreover, it follows from the passage ‘that each globule of yeast in its turn consisted of six distinct globules, and that it was of the same size and form as the globules of our blood’ (pp. 247-249), that the constituent globules were actually the yeast-cells and that L's ‘complete globule of yeast’ must have been a conglomerate of cells. [K.]
-
margenoot+
-
The formation of bubbles of carbonic acid.
-
voetnoot20)
- Van Aristoteles is de meening afkomstig, dat het bloed in het hart ontstaat. Later leerde Galenus, dat het bloed in de lever bereid werd uit den chijl. Deze meening hield stand tot Olaus Rudbeck den 27sten Januari 1651 de lymphvaten van den darm en hun verdeeling in de klieren der darmen ontdekte. Bovendien beschreef hij hun verbinding deels met den ductus thoracicus, deels met het aderstelsel (Olaus Rudbeck Disputationes de circulatione sanguinis (1653), en Nova exercitatio anatomica exhibens ductus hepaticos aquosos et vasa glandularum serosa, 1653). Hierbij sluit zich L.'s meening, die ook Boerhaave deelde, aan. Zie voor een kritische uiteenzetting van dit vraagstuk: K. Sprengel Versuch einer pragmatischen Geschichte der Arzneikunde IV (1801) blz. 164 e.v. en verder A. van der Boon
Geschiedenis der ontdekkingen in de ontleedkunde van den mensch (1851) blz. 29 e.v. [de F.]
-
voetnoot23)
- Zie voor L.'s opvattingen aangaande de spijsvertering aant. 45 bij den brief van 14 Aug. 1675 (Alle de Brieven I. blz. 318), waar verklaard wordt hoe L. zich de spijsvertering denkt als een zuiver mechanisch proces, en hoe hij elken chemischen invloed hierbij uitschakelt.
-
voetnoot24)
- A. en B. hebben: ‘in seer kleijne bloedvaaten’.
-
voetnoot25)
- A. en B. hebben: ‘te samen loopende maken’.
-
voetnoot26)
- L. heeft zeer bepaald de neiging, om grootere lichamen te beschouwen als ontstaan door samenkleving van kleinere onderdeelen. Zie ook aant. 29 bij den brief van 14 Aug. 1675 (Alle de Brieven I. blz. 310), waar wordt opgemerkt, hoe L. zich de kristallen opgebouwd denkt uit vele kleine kristalkiemen, die denzelfden vorm hebben als de zichtbare kristallen. Een dergelijke voorstelling bepaalt L.'s
gedachtengang in geheel den onderhavigen en volgenden brief. [H.]
-
voetnoot9)
- The opinion that the blood originates in the heart goes back to Aristotle. Later Galen taught that it is prepared in the liver from chyle, an opinion which persisted till, on the 27th January 1651 Olaus Rudbeck discovered the lymph-vessels of the intestines and their distribution in the glands of the intestines. Moreover, he described their connexion partly with the thoracic duct, partly with the venous system (Olaus Rudbeck, Disputationes de circulatione sanguinis (1653) and Nova exercitatio anatomica exhibens ductus hepaticos aquosos et vasa glandularum serosa (1653)). Both L. and Boerhaave held this opinion. For a critical discussion of this subject see K. Sprengel, Histoire de la médecine, IV (1815), p. 215ff., and A. van der Boon, Geschiedenis der ontdekkingen in de ontleedkunde van den mensch (1851), p. 29 ff. [de F.]
-
voetnoot11)
- For L's notions concerning digestion see note 32 to the letter of 14 August 1675 (Collected Letters, I; p. 319). It is there explained how L. sees our digestion as a purely mechanical process and entirely leaves out chemical influences.
-
voetnoot12)
- L. is decidedly inclined to consider larger bodies as the result of the sticking together of the smaller parts. See note 25 to the letter of 14 August 1675 (Collected Letters, I; p. 311) where it is explained that L. thought that the invisible germs of crystals, which grow out into visible crystals, have fundamentally the same form as the latter. There is a similar conception at the bottom of L's line of thought in this and in the next letter. [H.]
-
voetnoot28)
- Het zal nauwelijks toelichting behoeven, dat de door L. in het bier geobserveerde ‘lugt belletgens’ niets anders zijn dan het bij de gisting uit de suiker van het wort gevormde koolzuur, dat door oververzadiging der vloeistof vrij komt. Opmerkenswaardig is, dat door L. geenerlei verband wordt gelegd tusschen de aanwezigheid der gistcellen en het hier door hem bestudeerde verschijnsel. Anderzijds treft het, dat hij blijkens de onmiddellijk aansluitende passage tenvolle de analogie beseft tusschen de waargenomen gasontwikkeling en het ontstaan van koolzuur bij de inwerking van azijn op de carbonaten, aanwezig in de kreeftenoogen. [K.]
-
voetnoot29)
- Het is mogelijk, dat L. hier een gasbelletje zag in eersten aanleg. Men ziet in dergelijke gevallen de gasbelletjes voortdurend in grootte toenemen en de zich onder het microscoop als een zwarte lijn voordoende meniscus, geeft bij de allerkleinste belletjes uiteraard den indruk van een heel klein zwart bolletje. Evenzeer echter kan L. fijne eiwitpartikeltjes hebben waargenomen, die als kernen werkten bij de opheffing van de oververzadiging der vloeistof met koolzuur. [K.]
-
margenoot+
-
The formation of bubbles of carbonic acid.
-
voetnoot13)
- It needs hardly be said that the ‘bubbles’ which L. observed in beer, are nothing but the carbonic acid formed during fermentation from the sugar in the wort and disengaged from the liquid owing to supersaturation. It is remarkable that L. does not connect the presence of yeast-cells with the phenomenon which he investigated. On the other hand it strikes us that, as is evident from the next ensuing passage, he fully realized the analogy between this development of gas and the fact that carbonic acid is disengaged by the action of vinegar on the carbonates in crab's eyes. [K.]
-
voetnoot14)
- Possibly L. on this occasion saw an air-bubble in the first stage of its development. In such cases we see the gas-bubbles continually increasing in size, and the meniscus, which appears as a black line when seen through a microscope, naturally makes the impression of being a minute black globule in the case of the smallest bubbles. However, L. may have seen minute protein particles, acting as nuclei in the abolishment of the supersaturation of the liquid with carbonic acid. [K.]
-
voetnoot31)
- De kreeften vervellen periodiek. Het uitwendige skelet bestaat uit chitine, versterkt door kalk. In den wand van de maag vindt men nu tweeGa naar margenoot+ kalkknobbels, de kreeftsoogen (lapides s. oculi cancrorum) genaamd, waarin reservekalk is opgehoopt. Zij bestaan in hoofdzaak uit koolzure kalk (63 %), phosphorzure kalk (17 %), phosphorzure magnesia (1,3 %), organische stof (4,3 %) en nog enkele minder belangrijke bestanddeelen. Zij zijn onoplosbaar in water, doch lossen gedeeltelijk en onder ontwikkeling van kooldioxyde op in verdunde zuren, waarbij een geleiachtig, uit doorschijnende lagen bestaand skelet achter blijft. [S. en J.]
Fijngemaakte kreeftsoogen vonden toepassing als zuurbindend geneesmiddel. Tot in dezen tijd worden zij gebruikt om vuiltjes uit het oog te wrijven, waartoe de bolvormige zijde langs het gesloten ooglid gerold wordt. In de Gazophylacium medico-physicum, of Schat-kamer der Genees- en Natuurkundige Zaaken van Johannes Jacob Woyt (1783) wordt o.a. verhaald (blz. 141): ‘In de Rivier-kreeften worden de steenen Lapides Cancrorum gevonden... Zomtijds worden deze steenen door de kreeften uitgeworpen, dewelke eenigzins blauwachtig zijn, en voor de besten gehouden worden, of men zoekt dezelve, als ze gekookt zijn; als de kreeften gekookt worden, veranderen de steenen van verwen, en worden wit, hiervan daan heeft men twederleij soorten van Oculi Cancri als Oculi Cancri Albi, witt, en Caerulei, blaauwe kreeft-steenen... De kreeften-steenen hebben een zuurtemperende kracht, ze worden gebruikt, om het tegen-natuurlijke zuur te breeken, en te absorbeeren; hierom gebruikt men dezelve tegen de zode, kolijk, steekingen in de zijde, als ook tegens de heete, en afgaande koortzen, in de inwendige en uitwendige wonden worden dezelve dagelijks voorgeschreeven.’ [v.d.W.]
-
voetnoot15)
- Lobsters cast their shell periodically. The external skeleton consists of chitin reinforced by chalk. In the wall of the stomach there are two calcareousGa naar margenoot+ concretions, the so-called crab's eyes or crabstones (lapides s. oculi cancrorum), an accumulation of reserve chalk. They mainly consist of calcium carbonate (63 %), calcium phosphate (17 %), magnesium phosphate (1.3 %), organic matter (4.3 %) and a few less important components. They do not dissolve in water but are partly soluble in diluted acids; carbon dioxide will then develop and a gelatinous skeleton remains consisting of transparent layers. [S.; J.]
Crushed crab-stones were used as an antacid. They are still used to remove foreign matter from the eye; the convex side is rolled along the closed eyelid. In Johan Jacob Woyt's Gazophylacium medico-physicum, of Schatkamer der genees- en natuurkundige zaaken (1783), p. 141, we read as follows: ‘The crabstones, lapides cancrorum, are found in lobsters. Sometimes they are ejected by the lobsters, those which are bluish being considered the best. They are also taken out after the lobsters have been boiled, during which process the stones turn white. That is why there are two sorts of oculi cancri, viz. oculi cancri albi and caerulei, or white and blue crab's eyes. The crab-stones break and absorb excessive acid; for this reason they are used against heart-burn, colic, stitches in the side and also against hot and remittent fever. They are daily prescribed in case of internal or external wounds.’ [v.d.W.]
-
margenoot+
-
Proefneming over ontstaan van levende ‘dierkens’ in een hermetisch gesloten buis.
-
voetnoot35)
- Na dat ik verstaen hadde, de verscheijde gevoelen - nadat ik de verschillende meeningen had gehoord.
-
voetnoot36)
- Vermoedelijk bedoelt L. hier de proeven door F. Redi beschreven in zijn Esperienze intorno alla generazione degli insetti. Firenze, 1668. (Dit werk werd in 1671 te Amsterdam opnieuw uitgegeven, onder den titel: Experimenta circa generationem insectorum), welk boekje L. wel kende, doch niet kon lezen. Redi toont aan, dat bij vleesch (en het nat, wat er door het lange staan, uitsijpelt), met gaas toegedekt, de vliegenmaden op het gaas komen, terwijl het vleesch onaangetast blijft. Zoo is dus bewezen, dat de maden niet, gelijk men toen meestentijds geloofde, uit het vleesch zelf voortkomen. Merkwaardig is, dat Redi voor de insecten der plantengallen nog aan spontane generatie bleef gelooven, evenals Harvey voor de lagere dieren aan die leer bleef vasthouden. L. aanvaardt hier de door hem vastgestelde aanwezigheid van microscopische wezens in zijn hermetisch gesloten buizen zonder blijk te geven van eenige behoefte om hun aanwezigheid op een of andere wijze te verklaren, hoewel hij de spontane generatie, met betrekking tot alle ‘dierkens’ reeds verwerpt in zijn brief van 13 Juni 1679 (zie aldaar blz. 76). Ook in zijn brief van 15 October 1693 spreekt L. zich met groote scherpte uit tegen deze leer, mede
wat betreft haar toepassing op de kleinste levende wezens. Waarschijnlijk denkt hij aan kiemen, die al aanwezig waren. Zie eveneens aant. 90 bij den brief van 9 October 1676 (Alle de Brieven II blz. 100).
Inmiddels had Swammerdam (Ephemeri vita, 1675, blz. 4) de generatio spontanea reeds eerder principieel verworpen blijkens zijn uitspraak, dat alle planten en dieren ‘haar oorspronck neemen uit een saat of eij’, waarbij intusschen anderzijds te bedenken valt, dat Swammerdam zich nimmer met microörganismen heeft bezig gehouden.
Toch bleef de leer der generatio spontanea dezer organismen nog geruimen tijd talrijke aanhangers tellen. Eerst de omstreeks 1860 door Pasteur in grooten stijl doorgevoerde experimenteele bestrijding bracht hierin verandering, wat niet weg neemt, dat er ook heden ten dage nog steeds enkele onderzoekers worden aangetroffen, welke deze leer voorstaan. [S.]
-
margenoot+
-
Experiments with animalcules generating in hermetically closed tubes.
-
voetnoot16)
- Presumably L. refers to the experiments described by F. Redi in his Esperienze intorno alla generazione degli insetti, Firenze, 1668, republished in Amsterdam in 1671 (Experimenta circa generationem insectorum). L. knew about this booklet, but could not read it. Redi demonstrates that if meat or the liquid which oozes from it after a time is covered with gauze, the maggots will appear on the gauze, while the meat remains untouched. This proves that the maggots do not originate in the meat, as was then the general opinion. It seems curious that Redi in the case of gall-flies stuck to the belief in spontaneous generation as did Harvey in the case of lower animals. L. simply accepts the presence of microscopical beings in his hermetically sealed tubes, without giving any evidence of feeling the need to account for their origin, though he already rejects the doctrine of spontaneous generation for all kinds of animalcules in his letter of June 13, 1679 (p. 77). In the letter of Oct. 15, 1693 L. also takes position, and with great decision, against this doctrine, even as applied to the smallest living beings. In the present case he probably supposes that germs were already present in the tubes. See also note 74 to the letter of 9 October 1676 (Collected Letters, II, p. 101).
Before this, Swammerdam (Ephemeri vita (1675), p. 4) had rejected the theory of spontaneous generation as a matter of principle, as is apparent from his dictum ‘that all plants and animals take their origin from a seed or egg’; it should be admitted, however, that Swammerdam never occupied himself with micro-organisms.
The idea that these organisms arise by spontaneous generation still had its adherents for a considerable time, and not until, about 1860, Pasteur launched his great experimental attack on the doctrine, was this situation changed. And even now there are investigators who advocate the theory. [S.]
-
voetnoot42)
- Sedert die tijt - in (?) dien tijd. (Zie Mnl. Wdb. VII. 853.) [M.]
-
voetnoot43)
- A. en B. hebben: ‘besloten’. Geslooten - opgesloten.
-
voetnoot45)
- A. en B. hebben: ‘door de dikte van de glase tube’.
-
voetnoot46)
- M.W. Beijerinck (De infusies en de ontdekking der bakteriën. Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (1913) blz. 11) heeft er op gewezen, dat de in de voorafgaande passages beschreven waarnemingen bij uitstek belangwekkend zijn. Er volgt namelijk uit, dat L. niet alleen moet worden beschouwd als de ontdekker der bacteriën in het algemeen (zie den brief van 9 Oct. 1676, Alle de Brieven II. blz. 94, en aant. 76 aldaar, waarin gewezen wordt op het feit, dat men 24 April 1676 kan beschouwen als den geboortedag der bacteriologie), maar dat hij tevens de eerste is geweest, die het bestaan van anaërobe bacteriën vaststelde. De geringe hoeveelheid zuurstof, aanwezig in het kleine volume lucht, dat in de toegesmolten buis achterbleef, zal toch snel door een aërobe microflora zijn verbruikt en het is dan ook zeker, dat de talrijke populatie, welke L. na 5 dagen in zijn buizen aantrof, overwegend bestond uit bacteriën, welke zich bij afwezigheid van zuurstof hadden vermeerderd. Het door L. geconstateerde feit, dat er op dat oogenblik overdruk in de buis aanwezig was, laat geen twijfel, of L. nam anaërobe gistingsbacteriën waar. Gemeenlijk wordt de ontdekking van het bestaan van het anaërobe leven, d.w.z. het leven, dat niet aan de aanwezigheid van de lucht (zuurstof) is gebonden,
toegeschreven aan Pasteur (1858). Beijerinck heeft voorts de veronderstelling geopperd, dat de door L. het laatst aangeduide ‘dierkens’ de relatief groote clostridia van Amylobacter saccharobutyricum zullen zijn geweest, maar dit lijkt wel onzeker. (Vgl. hiervoor aant. 76 bij den brief van 9 Oct. 1676. Alle de Brieven II. blz. 94.) [K.]
-
voetnoot17)
- A and B have: owing to the thickness of the glass tube.
M.W. Beijerinck (De infusies en de ontdekking der bakteriën. Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (1913), p. 11) has pointed out that the observations described in the preceding passages are of the greatest interest. From them it appears that L. must be considered not only as the discoverer of bacteria in general (see letter of 9 October 1676, Collected Letters, II, p. 95 and note 61, where the fact is commemorated that 24 April 1676 can be considered as the birthday of bacteriology) but also as the first to recognize the existence of anaërobic bacteria. The small quantity of oxygen in the small amount of air left in the tube after it had been closed by heat will have been soon used up by the aërobic microflora and we may take it for certain that the dense population which L. found in his tubes after 5 days consisted preponderantly of bacteria which had proliferated after the oxygen had disappeared. The fact, observed by L., that at the moment there was an overpressure in the tube leaves no doubt whether L. saw anaërobic fermentation bacteria. Usually the discovery of anaërobiosis, that is to say of life independent of the presence of air (oxygen) is ascribed to Pasteur (1858). Beijerinck has also given expression to the supposition that the ‘animalcules’ mentioned by L. may have been the relatively big clostridia of Amylobacter saccharobutyricum, but this would seem to be rather uncertain. (Cf. for this, note 61 to the letter of 9 October 1676 (Collected Letters, II; p. 95). [K.]
-
voetnoot48)
- A. en B. hebben: ‘dat wij geen goet microscope daar toe van nooden hebben om die te beschouwen. Afbrekende blijve, &c. Mijn Heer Antoni Leeuwenhoek. Super To: Mr. Mr. Tomas Gale Secretarii of the Royal Societet. a London’.
-
voetnoot18)
- A and B read: that we have no need of a good microscope to study them. Breaking off, I remain, &c. Mr. Antoni Leeuwenhoeck. Super to: Mr. Thomas Gale, Secretary of the Royal Society, London.
|