Alle de brieven. Deel 3: 1679-1683
(1948)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||
Korte inhoud:Waarschijnlijk in antwoord op een vraag van Lambert van Velthuijsen, geeft Leeuwenhoeck een beschouwing over den oorsprong van het leven. Klacht over gebrek aan waardeering van de zijde der genees- en heelmeesters. | ||
Opmerkingen:Volgens P.J. Haaxman (Antony van Leeuwenhoek. Leiden, 1875. blz. 136) heeft Leeuwenhoeck reeds op 11 Mei 1679 een brief geschreven aan van Velthuijsen. A.J.J. Vandevelde (De brieven 1-27 van Antony van Leeuwenhoek, Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Akademie. Gent, 1923. Blz. 326, noot 10) meent, dat dit pas 28 Mei 1679 het geval is geweest. | ||
Letter No. 49.
| ||
Published in:
| ||
Summary:Probably in answer to a question by Lambert van Velthuysen, Leeuwenhoeck discusses the origin of life. He complains of lack of appreciation on the side of physicians and surgeons. | ||
Remarks:According to P.J. Haaxman (Antony van Leeuwenhoek. Leiden, 1875; p. 136) Leeuwenhoeck wrote to van Velthuysen as early as May 11th 1679; A.J.J. Vandevelde (De brieven 1-27 van Antony van Leeuwenhoek. Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Akademie. Gent, 1923; p. 326, note 10) thinks the date was May 28th 1679. | ||
d'Hr: Lambert van Velthuijsen
Delft den 13e Junij 1679.
Mijn Heer.
jck heb UE. aengenamen beneffens mijn papieren ontfangen, waer in gesien, de redenen waerom UE. deselve soo langh hebt opgehouden. jck heb die niet van noden gehadt, maer het eenichste is geweest, dat ick becommert was, dat deselve niet mochten te recht gecomen sijn. Ga naar margenoot+Mij is omtrent 2. jaer geleden,Ga naar voetnoot1) door seecker heer van Leijden gebragt, 't saet van een Manspersoon, dat door besmettelijcke bijslapinge afvloeijden, en hier in leefden de dierkens in groote menichte. Het saet dat door een natuerlijcke sieckteGa naar voetnoot2) afvloeijt, en heb ick noch niet gesien, maer ick twijffel niet, of daer sijn mede levende dierkens in. De dierkens die ick inde buijck, vande dierkens, die des somers inden asijn vinde,Ga naar voetnoot3) sijn van het selfde slach als de groote, en die en vinde ick niet in alle de dierkens, maer alleen inde wijfkens, want het is mij veelmael gebuert, dat als ick een groot dierken int oogh hadde, en mij inbeelde dat het een wijffken was, het echter mij quam te missen,Ga naar voetnoot4) en bevond dat het een manneken was, want ick haelde daer geen jonge dierkens uijt. Mij gedenckt dat omtrent drie jaer geleden, een seer curiueseGa naar voetnoot5) juffr tmijnen huijse hebbende, en genegen sijnde, ommeGa naar voetnoot6) de slangetgens inden asijn te sien, toonde haer 8. à. 10. vande selve in een glase pijp. Dese dierkens inde glase pijp, waren na verloop van 3 mael 24. uren, soo vermenichvuldigt, datr meer dan 80. waren, doch de meeste waren vande kleijnste soort. | ||
Mr. Lambert van Velthuysen.
Delft, June 13th 1679.
Sir,
I have received your kind letters together with my papers, from which I see the reasons, why you have kept them so long. I did not want them, but only feared that they might not have reached you. Ga naar margenoot+About two years agoGa naar voetnoot1) a gentleman from Leiden brought me the semen of a man, discharged after infectious coition. A multitude of animalcules lived in it. I have not yet seen semen discharged in case of a natural disease, but I have no doubt that in it there will also be living animalcules. The animalcules which I find in the bellies of the little animals which I find in vinegar in summerGa naar voetnoot2), are of the same kind as the big ones, and these I do not find in all the animalcules, but only in the females. For it often happened to me that, when I had my eye upon a big animalcule and imagined it was a female, I was yet mistaken and found it to be a male as I did not extract young animalcules from it. I remember that about three years ago a lady, very desirous of knowledge, visited me and was anxious to see the little snakes in vinegar, and that I showed her about 8 or 10 in a glass tube. These little animals in the glass tube had so multiplied after 3 times 24 hours, that there were more than 80, but most of them were of the smallest kind. | ||
jck kan mede niet begrijpen, dat eenich dierken sonder voortelingh kan voortcomen.Ga naar voetnoot7) Men heeft mij mede wel geseijt, dat de jonge ongeboore muijsen, weder muijsen in haer buijck hadden,Ga naar voetnoot8) maer sulcx is bij mij altijt verworpen. enGa naar voetnoot9) soo wij eens vast stellen, dat de muijsen alle Maenden (soo wel als onse tamme conijnen) jongen voortbrengen, en dat wanneer de jonge muijsen, een maent out sijn geworden, weder bequaem sijn, tot de versamelingh,Ga naar voetnoot10) ende dat in ijder worp vande muijsen, 6. jongen, te weten 3. mannekens, ende 3. wijffkens worden voort gebracht, ende dat de eerste worp geschiet in April, ende de laeste in November, sijnde acht maenden. en dit soo sijnde, soo salmen bevinden, dat een paer muijsen, omtrent het getal van van (!) thien duijsent muijsen kan voortbrengen, en dusdanige vermeninghvuldinghe (!) is veel eer aen te nemen.Ga naar voetnoot11) Maer men soude mij te gemoet connen voeren, waer dat het saet int regenwater can sijn, om datGa naar voetnoot12) na verloop van 24. uren, dat het van den hemel gevallen is, soo een menichte van levende | ||
Nor can I understand how any animalcule can originate without fertilization. I have been told that young unborn mice in their turn have mice in their belliesGa naar voetnoot3), but I have always rejected this, for if we state the fact that mice (like our tame rabbits) produce young every month, and that the young mice when a month old are fit for copulation, and that in each cast there are six young, to wit 3 males and 3 females, and that the first cast is in April while the last is in November, eight months altogether, we shall find - this being the case - that one pair of mice can produce about ten thousand mice. A similar multiplication is much more acceptableGa naar voetnoot4). But the question might be put forward: whence this seed in rain-water since, 24 hours after falling out of the sky, it produces such | ||
schepsels voort brengt,Ga naar voetnoot13) hier opGa naar voetnoot14) beelt ick mij in, dat het dus can comen te geschieden, het saet van dese kleijne dierkens int water sijnde, kan seer licht met off in de water deeltgens, die door de bewegingh vande son,Ga naar voetnoot15) uijt het water worden opgestooten,Ga naar voetnoot16) en gevoert tot inde wolcken, weder met het hemel-water tot ons gesonden worden, want het is weijnige wijs te maecken,Ga naar voetnoot17) hoe veel aertscheGa naar voetnoot18) deeltgens, (anders geseijt delen die geen water sijn) dat in een droppel water te sien sijn, als het vanden hemel gevallen is, en bij mij soo suijver gevangen is, als ick oordeel dat bedacht kan werden. Maer waer sullen wij seggen, dat het saetGa naar voetnoot19) van daen comt waer uijt de dieren voortcomen, die inde mannelijcke testicullen van dieren, vogelen, (en na alle aparentie van menschen) en inde hommen van visschen sijn. en dit is oock het eenichste waer in ick mij niet en kan voldoen,Ga naar voetnoot20) want soo wij stellen, datse van ons geboorte aen in onse lichamen sijn geweest, off selfs wel vande voorttelingh,Ga naar voetnoot21) soo souden mijns oordeels de saden geen 16. off meer jaren in ons lichaem connen blijven, sonder leven voort te brengen,Ga naar voetnoot22) want ick beelt mij vastelijck in,Ga naar voetnoot23) dat wanneer alsr | ||
a multitude of living beingsGa naar voetnoot5). As to this I imagine it comes about in this manner. The seed of these little animals, being present in the water, can very easily be carried in or with the particles of water which by the motion of the sunGa naar voetnoot6), are driven upward from the water and carried unto the clouds, and again be sent down to us with the rain. For few people will believe how many earthy particlesGa naar voetnoot7) (in other words particles which are not water) can be seen in a drop of water fallen from the sky, and caught by me in a manner as pure as I believe can be contrived. But whence shall we say that the seedGa naar voetnoot8) springs from which the animals originate which are present in the testicles of beasts, birds (and apparently of human beings) and in the milt of fish. And this indeed, is the only point that I cannot satisfactorily solve. For if we assume that they have been in our bodies from our birth or even from the moment of procreationGa naar voetnoot9), the seeds, in my opinion, could not remain in our bodies for sixteen years or more, without producing lifeGa naar voetnoot10), for I certainly believe that, when there are in the | ||
dieren inde testicullen sijn, die leven hebben ontfangen,Ga naar voetnoot24) datter dan een lust comt tot de versamelingh, doch dit sijn maer speculatien, mijn voornemen is t selvige na mijn vermogen te ondersoecken. Ga naar margenoot+Mijn opset is niet omme het ondersoeck inde natuer te staecken, maer omme onse geneesmrs en heelmrs geen versoeck na dees tijt meer te doen, omme teen off tandr van haer te hebben. Maer dat ick voor dato mede wel heb voor genomen, mijn ondersoeck te laten varen,Ga naar voetnoot25) is oock waer, eensdeels om dat weijnige luijden, den arbeijt die daer toe vereijscht, verachten,Ga naar voetnoot26) en ten anderen, dat die gene het mij hebben laten afraden, die ick oordeelde, haer studie te sijn, licht en leeringe te scheppen, uijt mijne ontdeckingen,Ga naar voetnoot27) doch als ick van geleerde Heeren, waeronder UE. de minste niet en sijt, wort aengemaent om mijne speculatien te vervolgen,Ga naar voetnoot28) schep ick weder moet, en segge bij mijn selven, tis haer te vergeven. Dat UE. van die gene sijt die voor groote moeijten, arbeijt, en dienstGa naar voetnoot29) voor het gemeen,Ga naar voetnoot30) niet als smaet en hoon hebt ontfangen,Ga naar voetnoot31) is mij leet te verstaen, doch wij moeten de tijden aen- | ||
testicles animalcules that have received lifeGa naar voetnoot11), there must be a desire for coition. But these are only contemplations and I am determined to investigate this matter to the best of my abilities. Ga naar margenoot+My intention is not to stop my investigations in nature, but henceforward not to ask our physicians or surgeons for one thing or another. But on the other hand it is also true that I had previously resolved to stop my investigationsGa naar voetnoot12), partly because some people have a low opinion of the labour they require, partly because those who, in my opinion, ought to be bent on drawing light and instruction from my discoveries have sent to dissuade me from these investigationsGa naar voetnoot13). But when I am urged to continue my speculations by learned Gentlemen, among whom you are not the least, I take courage once more and say to myself, there is an excuse for these people. I am sorry to learn that you are one of those who have received nought but contumely and insult in reward of the cares, pains and work for the benefit of the communityGa naar voetnoot14). But we must take the | ||
sien;Ga naar voetnoot32) en ick heb veeltijts inde mont als wij niet anders en trachten als wel te doen, dat is voor een genereus man, altijt wel gedaen, t sij hoe de tijden loopen. Ga naar margenoot+D'Heer Constantijn Huijgens van Zuijlichem laest alhier op de Delflantse Rekeningh sijnde,Ga naar voetnoot33) quam mij des voor middaeghs, ende des naermiddaeghs besoecken, en na het verwisselen van veel redenenGa naar voetnoot34) versocht mij dat ick de proportie vande alderkleijnste dierkens tegen een sant, ende desselffs geimagineerdeGa naar voetnoot35) vaaten en senuwen wilde laten toe comen, dat ick sijn E.E. gaerne toe stont,Ga naar voetnoot36) en waer van de menuit hier nevens sende, mijn versoeck is, dat de selve mij mach terugh gesonden worden, om dat van tgene ick aen ijemant schrijff, gewoon ben een copie daar van te houden, afbreeckende blijve onder des na presentatie van mijn geringen dienst.
Mijn Heer
UE: ootmoedige Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck. | ||
times into consideration, and I am wont to say that if we only try to do good, an honourable man has done well, whatever may be the course of events. Ga naar margenoot+When Mr. Constantine Huygens van Zuylichem was recently at the audit-office of DelflandGa naar voetnoot15), he called on me in the morning and in the afternoon; he asked me after long discussions to send him the proportions of the smallest animalcules and of their supposed vessels and sinews to a grain of sand, which I readily promised to doGa naar voetnoot16). I enclose the minute, requesting its return, because I am wont to keep a copy of what I write to people. After which I remain, offering my slight services,
Your obedient servant,
Antonj Leeuwenhoeck. |
|