Alle de brieven. Deel 13: 1700-1701
(1993)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||||||||
Korte inhoud:Over de spermatozoën van de kabeljauw, ram en snoek. | ||||||||
Opmerkingen:Op het omslag heeft L. eigenhandig de volgende adressering geschreven: for the Secretarij of the Roijall Societij at Gresham Colledge. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 28 mei 1701, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 10, blz. 219). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) aant. 2 bij Brief 216 [130] van 27 juli 1700, in dit deel. | ||||||||
Letter No. 224 [137]
| ||||||||
Published in:
| ||||||||
Summary:On the spermatozoa of the cod, ram, and pike. | ||||||||
Remarks:On the envelope L. himself wrote the following address: for the Secretarij of the Roijall Societij at Gresham Colledge. The letter was read out in the meeting of the Royal Society of 28 May 1701, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 10, p. 219). See for the Old Style (O.S.) note 2 to Letter 216 [130] of 27 July 1700, in this volume. | ||||||||
Delft in Holland den 15. Ap[ril] 1701.
Hoog Edele HeerenGa naar voetnoot1.
Na presentatie van mijn onderdanigen Dienst, neme ik de Vrijmoedigheijt, tot UE. Hoog Edele Heeren te seggen, dat eenige tijd geleden, d'Heer N:N: mede Lid vande Co: Socit mij uijt den naam van Hare Hoog Edele Heeren, heeft gegroet, en nu voor leden Maandag, komt deselve Heer, nevens nog een Engels Heer, bij mij, en na dat ik die Heeren eenige van mijne ontdekkinge hadde laten sien, presenteerdeGa naar voetnoota de Heer Lid vande Co: Soct sijn dienst, met bij voeginge, datGa naar voetnoot2 aan staande Vrijdag na London stond te verreijsen. Waar op ik dan dese volgende aanteekeningen hebbe op geschrevenGa naar voetnootb. Ga naar margenoot+Ik hebbe ontrent indeGa naar voetnootc helft vande maant jannuarij, verscheijde dagen agter den anderen, weder het Mannelijke zaad, (bij ons Hom genaamt) van levende Cabbeljaeuwen, die hier op de markt te koop wierden gebragt, beschouwt, eens deels, om dat ik hetGa naar voetnootd selvige voor leden jaar besigtigende, geen leven aan de dierkens konde bekennen, ende ten anderen, om dat mijn voornemen was soo het in mijn vermogen stond, de Dierkens die het Mannelijk zaad uijt maken, voor het Vergroot-glas te brengen, ende der selver gedaante, door een Teijkenaar te laten af teijkenen, ende de fig: daar van, de Co: Socit toe te sendenGa naar voetnoot3. | ||||||||
Delft in Holland, the 15th of April 1701.
Very Noble SirsGa naar voetnoot1,
After presentation of my humble services I take the liberty to inform Your Honours that some time ago Mr. N.N., also a member of the Royal Society, greeted me on behalf of Your Honours. Now last Monday the said gentleman as well as another English gentleman came to see me, and after I had shown those gentlemen some of my discoveries, the gentleman who was a member of the Royal Society offered me his services, adding that he was to travel to London next Friday. Upon this I wrote down the following observations. Ga naar margenoot+About the middle of the month of January, for several consecutive days, I studied once more the male sperm (called milt by us) of living cod, which were for sale on the market here, on the one hand because, when I examined it last year, I could detect no life in the animalcules, and on the other hand because I intended, if possible, to place the animalcules which constitute the male sperm before the magnifying glass, and to have their shape drawn by a draughtsman and send the drawing to the Royal SocietyGa naar voetnoot2. | ||||||||
En gelijk ik voor desen, het geseijde Mannelijk zaad niet en beschoude, dan in een glase tuba, die ik uijt nemende dun van glas hadde toe gesteltGa naar voetnoot4, soo hadde ik nu andere middelen bedagt, om het selve mij naeuwkeuriger voor de oogen te stellen, dog wat voor bedenkelijkeGa naar voetnoot5 middelen ik int werk stelde, soo konde ik mij de Dierkens soo naaktGa naar voetnoot6 niet te voorschijn brengenGa naar voetnoot7, dat den Teijkenaar die perfekt konde bekennen; niet alleen, om der selver uijt nemende kleijnheijt, maar omGa naar voetnoota dat der selver Lighame, soo onstark sijn, dat wanneer deselve met regen water vermengt waren, om door sulk doen, deselve wat van een te scheijden, endeGa naar voetnoot8 de wateragtige vogtigheijt lietGa naar voetnootb weg wasemen, de lighaamtgens, ontstukken barsten, waar door ik selden quam te sien, en dat niet anders dan met groote opmerkingeGa naar voetnoot9, platte ovaale deeltgens, waar aan ik voor een gedeelte de staart konde bekennen; welke ovaale deeltgens, ik vast steldeGa naar voetnoot10 dat ontstukken gebarste Dierkens waren, om dat soo danige gebrooke deeltgens, mij wel vier maal soo groot voor quamen, als het lighaam van een levend Dierken is. Op andere plaatsen, daarGa naar voetnoot11 wat veel Dierkens bij een lagen, vertoondenGa naar voetnootc veel Dierkens, alsGa naar voetnoot12 een helder bolleken, die ijder als om vangen lagGa naar voetnootd, van een krings gewijse stoffe, even als of wij ons in beelden, dat het geseijde heldere bolletge, in het Dierke hadde beslooten geweest, ende dat het selvige om vangen hadde geweest, van een watrige gomagtige stoffe, ende dat deselve stoffe nog beslooten ofte om vangen hadden geweest, van een Vlies, ende dat het Vlies ontstukken barstendeGa naar voetnoot13, het rond agtig deeltge, met de omleggende stoffe dus quamGa naar voetnoote te vertoonenGa naar voetnoot14. Ik hebbe niet eens, maar veel malen, de verhaalde Dierkens van verscheijde Cabbeljaeuwen, voor mijn gesigt gebragt, selfs in het Mannelijk Zaad van Cabbeljaeuw, vande welken ik geen gedagten hadde, datter levende Dierkens in soude wesen, om dat soo danig Mannelijk zaad, de Cabbeljaeuw niet was ontloopendeGa naar voetnootf, maar dat ik het uijt het afvoerende zaad-vat liet parssen, en ook boven gemeen dik was in vergelijkinge, het geeneGa naar voetnootg de Cabbeljaeuw ontloopt, als men hetGa naar voetnoot15 neder werpt, en hebbe door gaansGa naar voetnoot16 een onbegrijpelijk getal van uijt nemende kleijne dierkens ende dat kleijnder, als ik oijt gedagt hadde dat ze waren, sien leven, en door malkanderen swemmen, en dit soo lang voor mijn gesigtGa naar voetnoot17, dat veel malen de vogtige stoffe, waar in sij swommen, was weg gewasemt, ende de Dierkens doot waren, ende daarGa naar voetnoot11 deselve wat dun lagen ontstukken barsten, maar daar deselve wat veelGa naar voetnooth op malkanderen lagen, en konde ik hetGa naar voetnooti ontstukken barsten van hare lighame niet gewaar werden. | ||||||||
And since I had previously examined the said male sperm only in a glass tube, which I had made of extremely thin glass, I had now devised other means to place it more accurately before my eyes; but whatever conceivable means I used, I could not make the animalcules so plainly visible that the draughtsman could perceive them perfectly, not only because of their extreme smallness, but because their bodies are so frail that when they were mixed with rain-water in order to separate them somewhat from each other, while I caused the watery fluid to evaporate, the little bodies burst asunder, so that I could rarely see, and that only by close observation, flat oval particles, on which I could partly detect the tail. I was firmly convinced that these oval particles were animalcules which had burst asunder, because these broken particles appeared to me to be at least four times larger than the body of a live animalcule. In other places, where a good many animalcules were accumulated, many animalcules looked like bright globules, each of which was as it were enveloped in a circular matter, as if the said bright globule had been enclosed in the animalcule and it had been surrounded by a watery, gum-like substance, and the latter substance had in turn been enveloped in or surrounded by a membrane. And when the membrane burst asunder, the roundish particle with the enveloping substance presented this appearance. I have brought the said animalcules of several cod before my eyes not only once, but many times, even in the male sperm of cod in which I did not think there would be live animalcules, because this male sperm did not flow out of the cod, but because I had it squeezed from the vas deferens and it was also extremely thick in comparison with that which flows out of the cod if it is thrown down. And I always saw an incredible number of extremely small animalcules - and even smaller than I had ever thought them to be - living and swimming through each other, and that so long before my eyes that frequently the fluid in which they were swimming had evaporated and the animalcules were dead. And where they were lying somewhat sparsely they burst asunder, but also where a good many of them were placed one on top of the other I could not perceive the bursting of their bodies. | ||||||||
DitGa naar voetnoota veel voudig gesigt, dat bij mij als onversadelijkGa naar voetnoot18 wierde beschout, maakten mijne oogen niet alleen moede, maar verwekte mijGa naar voetnootb ook hooft-pijn. Terwijl ik dese dierkens, sonder eenig toe doenGa naar voetnoot19 van eenige vogtigheijt, in soo een onbedenkelijk getal beschouwde, quamen mij deselve kleijnder te vooren, als doen ik deselve voor desen in een ronde glase tuba beschouwde. Ga naar margenoot+Om nu der selver kleijnheijt, soo veel in mijn vermogen is, uijt te beelden, nam ik een geraijseertGa naar voetnoot20 hair van mijn hooft, ende dat selve plaasten ik nevens de Dierkens. Dit hair was platagtig, gelijk de meeste hairen van mijn hooft zijn, ende het selvige lag met sijn platte zijde na het gesigt, en veele dit hair, ende de Dierkens te gelijk ziende, soudenGa naar voetnoot21 met het oog af te meten, wel oordeelen, dat 't negentigGa naar voetnoot22 soo danige Dierkens, den diameter, of te breete van het hair souden uijtmaken, dog ik sal mij aan het minderGa naar voetnoot23 getal houden, en seggen, dat gelijk het hair mij een duijmGa naar voetnoot24 breete int oog te vooren komt, dat ten minstenGa naar voetnootc sestig Dierkens inde diameter van soo een hair breet konnen leggenGa naar voetnoot25.
Dit sooGa naar voetnootd sijnde, soo konnen wij seggen, dat een klootze ronteGa naar voetnoot26 welkers axe is als een geseijt hair breet, ende dat wijGa naar voetnoote daar benevens stellen, dat de lighameGa naar voetnootf vande geseijde dierkens, mede van een klootze ronte zijn, datGa naar voetnootg twee hondert ende sestien duijsent Dierkens te samen, soo veel lighaams niet uijt maken, als een rond bolletge, welkers axe, een geseijde hair breet is. Ga naar margenoot+Wat nu de staarten vande geseijde Dierkens belangtGa naar voetnoot27, die oordeel ik wel soo lang te sijn, als de staarten vande Dierkens die int Mannelijk zaad van een Ram zijn. | ||||||||
This multiple sight, which was contemplated by me as if I could not get enough of it, not only fatigued my eyes, but also gave me a headache. While I observed these animalcules, without any addition of fluid, in such an incredible number, they appeared to me smaller than when I observed them before in a round glass tube. Ga naar margenoot+In order to depict their smallness as well as I could, I took a hair razed off my head and placed it beside the animalcules. This hair was flattish, as are most hairs from my head, and it lay with the flat side facing me; and many people, if they saw this hair and the animalcules side by side, would probably judge, measuring them by eye, that ninety such animalcules would form the diameter or width of the hair, but I will keep to the smaller number and say that since the hair appears to me one inchGa naar voetnoot3 wide, at least sixty animalcules could lie in the diameter of such a hairGa naar voetnoot4.
This being so, we may say that if we take a sphere whose diameter is equal to the width of one such hair and we assume further that the bodies of the said animalcules are also spherical, two hundred and sixteen thousand animalcules together do not have as much volume as a round globule whose radius has the width of such a hair. Ga naar margenoot+Now as to the tails of the said animalcules, I think they are at least as long as the tails of the animalcules in the male sperm of a ram. | ||||||||
Dese staarten zijn niet dan met groote op merkingeGa naar voetnoot9 te bekennen en ik kan voor geen waarheijtGa naar voetnoot28 seggen, dat ik de uijterste, ofte het dunste eijnde vande staarten, seer distinct hebbe komen te sien, want gelijkGa naar voetnoot29 de staarten digt aan het lijf dikst sijn, soo sijn deselve egterGa naar voetnoot30 daar soo dik niet, als het uijterste, ofte dunste eijnde vande staarten, vande DierkensGa naar voetnoota in de Mannelijke zaaden van de RammeGa naar voetnoot31. Wanneer men maar een gedeelte van een hair breet spatie, door een gemeen vergroot glas te beschouwen, verneemtGa naar voetnoot32 daar geen Dierkens, met hare lighame leggen, daar siet men der selver staarten, soo over en door malkanderen leggen, als of wij de striemtgens, en dunne vaatgens, in een vande dunne vliesen, uijt het lighaam van een Dierke, voor een gemeen Vergroot glas hadden staan. Ga naar margenoot+Gelijk wij nu weten, datter een groot onderscheijt is, inde Starkte, ofte Vastigheijt, van het lighaam van een Cabbeljaeuw, soo van huijt, Vis, en beenderen, bijGa naar voetnootb vergelijkinge vande huijt, Vlees en beenen, van een schaap, soo nam ik in opmerkinge, dat de onstarkte, en starkte, selfs ook plaats hadde inde Dierkens vande Mannelijke zaaden. Want in soo veel duijsenden van Dierkens, die ik uijt de Testicullen van een Ram van malkanderen hebbe gescheijden, en waar van veeleGa naar voetnootc bij mij nog in wesenGa naar voetnoot33 sijn, en hebbe ikker niet een konnen sien, die ontstukken was gebrooken, maar wel veel malen ondervonden, dat hare lighamen, int weg wasemen vande vogtigheijt, platagtig wierden. Ik hebbe verscheijde malen de Dierkens uijt het Mannelijk zaad van een Ram, die wel vijf maanden op glas hadden gelegen, en voor vergroot glasen waren staande, met een kleijn pinceeltge, dat ik in regen water was nat makende seer sagt, gins, en weder, over de lighame vande DierkensGa naar voetnootd gestreken, in hoope, dat ik door soo danige beweginge het opperste huijtge, van der selver lighame, soude af strijken, met insigteGa naar voetnoot34 was het mogelijk, meerder te ontdekken, dan als ze in haar geheel leggen, maar het is mij niet gelukt. | ||||||||
These tails can only be detected by close observation, and I cannot say truthfully that I have seen the extremity or thinnest end of the tails very distinctly, for although the tails are thickest close to the body, they are not as thick there as the extremity or thinnest end of the tails of the animalcules in the male sperm of the ramGa naar voetnoot5. If one observes only a part having the width of a hair's diameter, by looking through a common magnifying glass, where there are no animalcules with their bodies, one sees their tails lying about criss-cross as if the little stripes and narrow vessels in one of the thin membranes out of the body of the animalcule were before a common magnifying glass. Ga naar margenoot+Whilst we now know that there is a great difference in the strength or firmness of the body of a cod, as to the skin, the flesh, and the bones, when compared with the skin, the flesh, and the bones of a sheep, I observed that this frailty and strength was even present in the animalcules of the male sperm as well. For among the many thousands of animalcules which I separated from each other from the testicles of a ram, many of which are still in good condition, I have not been able to see one which had been broken to pieces, but I have often found indeed that upon the evaporation of the fluid their bodies became flattish. I have several times stroked the bodies of the animalcules from the male sperm of a ram, which had lain on glass for at least five months and were standing before magnifying glasses, very softly to and fro with a small paint brush which I moistened in rain-water, hoping that by this movement I might brush off the uppermost skin from their bodies, my intention being to discover, if possible, more than if they are intact, but I did not succeed. | ||||||||
Ga naar margenoot+Ik hebbe ook opGa naar voetnoota den 28e jannuarij, des mergens een seer levende Cabbeljaauw sien leggen, en alsoo ik bevond, dat het hetGa naar voetnootb Mannelijk zaad, meer als gemeen dun, van deselveGa naar voetnootc met een weijnigeGa naar voetnootd drukkinge ontliep, hebbe ik ontrent een droppel vandeGa naar voetnoote selvige genomen, ende dat inGa naar voetnootf mijn vermogen observerende, sag ik tot verscheijde malen, de Dierkens inGa naar voetnootg een over groote menigte leven, en dit vervolgden ik des avonts, ontrent negen uren, met deselve uijtkomst; Maar wanneer ik des anderen daags het selve opnieuw beschouwde, en konde ik geen leven, aan deselve gewaar werden, en alsoo de geseijde stoffeGa naar voetnooth op een kooper plaatge hadde gelegen, waar door de dunste stoffeGa naar voetnooti weg gewasemt was, soo nam ik in gedagten, of de weg wasemdeGa naar voetnootj vogt, wel oorsaak vande doot van de Dierkens mogte geweest hebben, om dat ik mij in beeldeGa naar voetnoot35 dat de koude die wij doen hadden, dese Dierkens geen hinder konden toe brengen. Ga naar margenoot+Vorders hebbe ik int begin vande maant April, de Hom, ofte Mannelijk Zaad van snoeken genomen, dog daar inneGa naar voetnootk niet anders konnen bekennen, als aan de Dierkens int Mannelijk Zaad, van Cabbeljaeuw. en wanneer ik bij dese stoffe, wel vier maal soo veel regenwater bragt, als dat gedeelte vande Hom was, en dan was beschouwende, soo sag ik de dierkens niet alleen starker bewegen, en veel snelder voort gang maken, dan offer geen water bij was, maar ik sag ook totGa naar voetnootl mijn verwondering, dat veele vande selve, soo stark voort schooten, als of wij met ons bloote oog, een Rivier vis, door het water sagen schieten, die van een andere vis vervolgt wierdeGa naar voetnootm, dog dese voort gang, en was niet grooter, als den diameter van een hair van ons hooftGa naar voetnoot36. Ga naar margenoot+Ik sal afbreken, met te seggen, dat ik als nog met verlangen te gemoet sie, het Boek, waar van de Heer Hans Sloane, in een van sijne Brieven aan mij geschreven, heeft mentie gemaakt, dat mij soude vereertGa naar voetnoot37 werden, als de plaaten waren af gewerkt, ende dat mij ook de Transactions, van voorleden jaar souden toe gesonden werdenGa naar voetnoot38. | ||||||||
Ga naar margenoot+I also saw, on the morning of the 28th of January, a living cod, and as I found that the male sperm, which was unusually thin, flowed out of it when I applied some pressure, I took about one drop of it and when I observed this as well as I could, several times I saw the animalcules alive in excessive numbers; and I continued this in the evening, at about nine o'clock, with the same result. But when I observed them again the next day, I could detect no life in them, and as the said substance had lain on a thin copper plate, as a result of which the thinnest substance had evaporated, I considered whether the evaporation of the fluid had perhaps caused the death of the animalcules, because I thought that the cold weather we then had would not be able to injure these animalcules. Ga naar margenoot+Furthermore, in the early days of the month of April I took the milt or male sperm of pike, but I could not detect therein anything else than on the animalcules in the male sperm of cod, and when I added to this substance at least four times as much rain-water as that part of the milt and observed this, not only did I see the animalcules move more briskly and make much faster progress than if no water were present, but I was also astonished to see that many of them rushed on so rapidly as if with the naked eye we saw a river fish, which was pursued by another fish, darting through the water, but the distance it covered was not greater than the diameter of a hair from our headGa naar voetnoot6. Ga naar margenoot+I will conclude by saying that I am as yet looking forward to receiving the book of which Mr. Hans Sloane has made mention in one of his letters written to me, which book was to be presented to me when the plates are finished, and to the Transactions of last year, which were also to be sent to meGa naar voetnoot7. | ||||||||
Ga naar margenoot+Ik hebbe veel werk gemaakt, vande Spinnekop, daar maar nogGa naar voetnoota een weijnig aan gebreekt, die ik eer lang, UE: Hoog Edele Heeren sal laten toe komenGa naar voetnoot39, en sal onder des blijven
Hare Hoog Edele Onderdanige Dienaar
Soo UE: Hoog Ed: Heeren mij gelieft ijets toe te senden, laat het geaddresseert werden aan d'Hr Philip van Leeuwen Coop man tot RotterdamGa naar voetnoot40Ga naar voetnootc. | ||||||||
Ga naar margenoot+I have done a good deal of work on the spider, only a little of which is lacking now, and which I will let Your Honours have before longGa naar voetnoot8, and meanwhile I remain
Your honours' humble servant,
If Your Honours choose to send me anything, let it be addressed to Mr. Philip van Leeuwen, merchant at RotterdamGa naar voetnoot9. |
|