| |
| |
| |
Brieven 43-69. Letters 43-69.
| |
| |
| |
Brief No. 43 [28].
25 April 1679.
Gericht aan: N. Grew, Secretaris der Royal Society.
Manuscript: Onderteekende, eigenhandige brief; te Londen, Royal Society, MS. 1868. L l. 40. Vier foliobladzijden en één foliobladzijde met berekeningen, benevens één figuur.
| |
Gepubliceerd in:
R. Hooke. Philosophical Collections. London, 1679. No. 1. Blz. 3-5. Met één figuur. (Engelsch extract.) |
Antoni van Leeuwenhoek. Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn, Leyden, 1686. Blz. 5-16. Met één figuur. (Hollandsche tekst.) [A.] |
Bibliothèque universelle et historique de l'année 1686. Tome I. Amsterdam, 1687. Blz. 469-474. (Fransch extract.) |
Antonii a Leeuwenhoek Anatomia seu interiora rerum. C. Boutesteyn, Lugduni Batavorum, 1687. Blz. 1-11 (2de nummering.) Met één figuur. (Latijnsche vertaling.) |
Antoni van Leeuwenhoek. Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn, Leiden, 1696. Blz. 5-16. Met één figuur. (Hollandsche tekst.) [B.] |
Johan von Hoorn. Anatomes publicae anno 1705 Stockholmiae habitae lectio tertia sive omnipotentis mirabilia circa generationem humanam. Upsala, 1709. Blz. 127-130. (Latijnsch extract van het tweede gedeelte van den brief.) |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, sive Arcana naturae detecta. Editio novissima. J.A. Langerak, Lugduni Batavorum, 1722. Blz. 1-11 (2e nummering). Met één figuur. (Latijnsche vertaling.) [C.] |
Collection académique. Tome II. Dijon-Auxerre, 1755. Blz. 531-533. (Fransch extract.) |
J. Anker en S. Dahl. Livets Udforskning. Köbenhavn, 1934. Blz. 212-217. (Deensche vertaling.) |
| |
Korte inhoud:
Waarneming van de spermatozoïden van den kabeljauw, den snoek, den haas, den haan en den hond, en van het aantal spermatozoïden in den hom van een kabeljauw, vergeleken met het aantal menschen op den aardbodem.
| |
Opmerkingen:
In de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevindt zich een met de hand van een onbekende geschreven copie van het P.S. van dezen brief. Daarboven plaatste Constantijn Huijgens Sr. de woorden: ‘Leeuwenhoek. 27. Apr. 1679.’ Aan het einde staat een kort extract van den brief zelf, eveneens door Huijgens geschreven. Eén en ander werd gepubliceerd in de Oeuvres complètes de Christiaan Huijgens. VIII. La Haye, 1899. No. 2168. Blz. 160-162 en No. 2169. Blz. 163. Het is in deze uitgave opgenomen op blz. 38-40.
| |
Figuren:
De oorspronkelijke teekening is in vorm iets verschillend van de reproducties in de drukken. Zij werd vervaardigd in rood krijt.
| |
| |
| |
Letter No. 43 [28].
April 25th 1679.
Addressed to: N. Grew, Secretary of the Royal Society.
Manuscript: Signed autograph; London, Royal Society, MS. 1868. L l. 40. Four folio pages and one folio page of calculations. Also a drawing.
| |
Published in:
R. Hooke, Philosophical Collections. London, 1679; pp. 3-5. One figure. (English extract.) |
Antoni van Leeuwenhoek, Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn, Leyden, 1686; pp. 5-16. One figure. (Dutch text.) [A] |
Bibliothèque universelle et historique de l'année 1686. Tome I. Amsterdam, 1687; pp. 469-474. (French extract.) |
Antonii a Leeuwenhoek Anatomia seu interiora rerum. C. Boutesteyn, Lugduni Batavorum, 1687; pp. 1-11 (2nd numbering). One figure. (Latin translation.) |
Antoni van Leeuwenhoek, Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn, Leiden, 1696; pp. 5-16. One figure. (Dutch text.) [B] |
Johan von Hoorn, Anatomes publicae anno 1705 Stockholmiae habitae lectio tertia sive omnipotentis mirabilia circa generationem humanam. Upsala, 1709; pp. 127-130. (Latin extract of the second part of the letter.) |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, seu Arcana naturae detecta. Editio novissima. J.A. Langerak, Lugduni Batavorum, 1722; pp. 1-11 (2nd numbering). One figure. (Latin translation.) [C] |
Collection académique. Tome II. Dijon, Auxerre, 1755; pp. 531-533. (French extract from the Phil. Coll.) |
J. Anker and S. Dahl, Livets Udforskning. Köbenhavn, 1934; pp. 212-217. (Danish translation.) |
| |
Summary:
A description of the spermatozoids of the cod, the pike, the hare, the cock and the dog, observed in the sperm and of the number of spermatozoids in the milt of a cod as compared with the number of people inhabiting the earth.
| |
Remarks:
In the University Library at Leiden there is a copy of the page with calculations. The handwriting is not Leeuwenhoeck's. Over it Constantine Huygens Sen. wrote ‘Leeuwenhoek. 27. Apr. 1679’. At the end there is a short extract from the letter, also written by Huygens. The whole was published in the Oeuvres complètes de Christiaan Huygens. VIII. La Haye, 1899. Nr. 2168. pp. 160-162 and Nr. 2169, p. 163. Inserted in this edition on pp. 39-41.
| |
Figures:
The original drawing is slightly different from the printed reproductions; it is in red chalk.
| |
| |
| |
[d'] Heer Nehemias Grew
Delft in Hollant den 25. April 1679.Ga naar voetnoot1)
Mijn Heer.
Mijn laestenGa naar voetnoot2) aen UEd: is geweest den 21e Feb:Ga naar voetnoot3) geaddresseert aende Honourable Sr Joseph Williamson, eerste secretaris van sijn Coninckl. Maiesteit, ende President vande Roijale Societeit, doch alsoo ick na het afgaen van mijn geseijde missive verstontGa naar voetnoot4), dat dien Heer dat ongeluck hadde gehadt, dat hij inden Tour hadde geseten, en van sijn ampt was ontslagen, en alsoo ick mijn selven inbeeltGa naar voetnoot5), dat in sodanige conjuncture van tijden, als tegenwoordich het Coninckrijck van Engelant isGa naar voetnoot6), de brieven die aen sulcke hooge Personagien worden toe gesonden, selden te recht comen, soo stel ick bij mij selven vastGa naar voetnoot7), dat dit de eenichste oorsaeck is, dat ick van U Ed: geen antwoort hebbe becomen, dierhalven hebbe ick niet ledich connen staenGa naar voetnoot8), dese mijne geringe observatien U Ed: te laten toe comen, als niet twijffelende, off sij sullen U Ed: ende de Coninckl. Societeit aengenaem sijnGa naar voetnoot9).
| |
| |
| |
Mr. Nehemiah Grew.
Delft, Holland, April 25th 1679Ga naar voetnoot1).
Sir,
My last letterGa naar voetnoot2) to you was dated February 21stGa naar voetnoot3) and addressed to the Honourable Sir Joseph Williamson, first Secretary to His Royal Highness and President of the Royal Society. But having learnt since sending my said missive, that this gentleman unfortunately had been imprisoned in the Tower and dismissed from his office, and presuming that in a conjuncture of this nature through which the Kingdom of England at present passesGa naar voetnoot4), letters sent to such high personages will rarely come to hand, I take it that this is the only cause of my not hearing from you. Consequently I could not omit sending you these trifling observations, not doubting but they will be welcome to you and to the Royal SocietyGa naar voetnoot5).
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Na het afgaen van mijn geseijde missive vanden 21. Febr: siende leggenGa naar voetnoot10) een levende Cabbeljaeuw, die sijn HomGa naar voetnoot11) ongemeen (sonder eenige druckinge daer omtrent te geschieden) uijt liep. dese Hom heb ick opgenomen, en de selvige observerende, heb ick de dierkens inde Hom, sonder dat de materie weghwasemde, sien leven, Ja soo langh dat mijn gesicht moede sijnde vant besichtigen, tot drie distincteGa naar voetnoot12) achter den anderenGa naar voetnoot13) het weder hervatten, en echter deselve haer bewegingen niet en vertraeghdenGa naar voetnoot14).
Jck heb oock de hommen (anders het mannelijck saet) van verscheijde snoecken geobserveert, op die tijt als de snoeck sijn Hom schoot, en heb insgelijcx, soo een overgroote menichte van dierkens daer in sien leven dat het ongeloofflijck is, niet alleen dat ick deselve heb sien leven, als ick die uijt de vis hadde gedruckt, maer na dat deselve eenige uren op mijn Comptoir hadden gestaen, en was haer bewegingh niet minderGa naar voetnoot15). en ick oordeelde mede dat in ijder santge groote materie mede meer dan 10000. dierkens warenGa naar voetnoot16), dese dierkens waren vande selvige groote, als die vande cabbeljaeuw, sonder dat ick eenich verschil daer aen conde bemercken, maer deselve haer lichamen waren veel kleijnder, dan
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+After my above-mentioned letter of February 21st had been forwarded, I saw a live cod, whose milt flowed out extraordinarily without any pressure being exerted. I took up this fluid, and observing it I saw that the little animals in it lived without the matter evaporating. Indeed, I observed it so long that, my eyes getting tired, I resumed my observation three times consecutively; yet there was no diminution of their mobility. I have also observed the milt (or male sperm) of several pikes, at the time when the pikes discharge their sperm, and again saw living in it such an immense multitude of animalcules that it passes belief. Not only that I saw them living after I had pressed it from the fish, but even after it had been standing in my closet for some hours, their activity was not lessGa naar voetnoot6). I also judged that there were more than 10.000 little animals in every small sand-grain of matterGa naar voetnoot7). These little animals were of the same size as those of the cod and I could not see any difference, but their bodies were much smaller than
| |
| |
| |
de dierkens in het mannelijck saet van BeestenGa naar voetnoot17), doch haer staerten waren langer en dunderGa naar voetnoot18).
Jck heb uijt eenige insichten genegen geweestGa naar voetnoot19), om eenigeGa naar margenoot+ delen van een haes te besichtigenGa naar voetnoot20), hebbende dan een Haes die sonder off weijnich bloetstortinge gedoot was, beginnen te ontledigenGa naar voetnoot21), en voor eerst comende aende testicullen, want het een manneken was, heb ick deselve uijt de huijt gehaelt, ende het saet afdragende vat, tot bij het mannelijck lit afgesneden, ende de materie die in dit vat was geobserveert, en gesien dat het van binnen in sigh niet anders beslooten had, dan een ongeloofel. menichte van dierkens met staerten, leggende in een klare heldere materie, bij naGa naar voetnoot22) van groote en gedaente, als int mannelijck saet van honden, doch deselvige waren sonder beweginge, wand den Haes die hadde al vier dagen doot geweest, ick heb het verhaelde vat (anders soo ick onderricht ben genaemt, Vas deferens) aen verscheijde stucken gesneden, ende het vervolgt tot inde testicul waer uijt dit vat sijn begin had, ende doorgaensGa naar voetnoot23) het selfde ondervondenGa naar voetnoot24); Jck heb de testicul over dwars op sijn dickste doorsneden ende de materie,
| |
| |
| |
the animalcules in the sperm of mammalsGa naar voetnoot8), and their tails were longer and thinnerGa naar voetnoot9).
Ga naar margenoot+For various reasons I felt inclined to examine some parts of a hare. Now having a hare which had been killed with little or no loss of blood I began to dissect it, and first arriving at the testicles - for it was a buck - I took them from the skin, cutting off the spermvessel close to the virile member. And I observed the substance in this vessel and saw that it contained nothing but an incredible number of tailed animalcules, lying in a clear transparent matter. They were about the size and shape of those in the male sperm of dogs, but were motionless, the hare having been dead already four days. I cut the aforesaid vessel (also called vas deferens I am told) into several pieces and followed it up into the testicle from which this vessel took its origin, and constantly found the same. I cut across the thickest part of the testicle and observing the matter
| |
| |
| |
die ick uijt de doorgesneden draatachtige deelen (waer uijt de testiculGa naar voetnoot25) bestont) nam, en observerende heb ick mede eenige dierkens gesien.
Ga naar margenoot+Jck heb oock eenigen tijt herwaerts genegenGa naar voetnoot26) geweest, om het mannelijck saet van vogelen te observeren, en heb bij mij vast gestelt, dat ick tot die observatien niet en soude connen geraeckenGa naar voetnoot27), dan bij geval, te weten, als ick het soo kon aentreffen, dat een Haen, de Henne tredende, de Haen sijn saet mocht comen te ontvallen, gelijck ick wel gesien heb; Maer dese mijne hier vooren verhaelde observatien, omtrent de testicullen van een haes, hebben mij doen nemen de testicullen uijt gedoode Hoenderen, en Calcoenen, ende de materie uijt het saet afdragende vat mede geobserveert, ende gesien dat deselve niet anders in haer beslooten hadden, dan langhachtige seer kleijne deeltgens, na mijn oordeel in het midden dickst, ende aen de eijndenen wat spits toe lopende,
| |
| |
| |
which I took from the fibrous parts (of which the testicleGa naar voetnoot10) consists) I also saw some animalcules.
Ga naar margenoot+Some time ago I was also anxious to observe the male sperm of birds, and felt convinced that it would not be possible for me to make these observations, unless by chance I could hit upon a cock which, treading a hen, should drop its sperm, as I sometimes have seen to happen. But my aforesaid observations concerning the testicles of a hare, induced me to take the testicles from killed fowls and turkey-cocks. I also observed the matter from the vas deferens and saw that it contained nothing but longish minute particles, thickest in my opinion in the middle, tapering somewhat towards
| |
| |
| |
leggende mede in een heldere materieGa naar voetnoot28), ick heb de testicullen doorsneden, en soo nu en dan gesien eenige vande geseijde deeltgens. Welcke deeltgens ick mij waerlijck inbeeldeGa naar voetnoot29) dat diertgens waren. Jck heb dan voorgenomen een Haen levendigh open te snijden, ende de testicullen, met het vas deferens na mijn vermogen daer uijt te halen, om was het mogelijck de dierkens levendich daer in te sien. Maer ick ben van resolutieGa naar voetnoot30) verandert,Ga naar margenoot+ en hebbe voorgenomen, het eerst aende testicullen van honden te proberen, en heb tot dien eijnde gesprooken met een arbeijtsman die onder anderen sijn werck maeckten, van honden en katten te lubben, die tmijnenGa naar voetnoot31) heeft gebracht twee honden dewelcke hij in mijn bij wesen, de testicullen heeft uijtgehaelt, en een vande testicullen, na dat ick deselve vande tweede huijtGa naar voetnoot32) ten merendeelGa naar margenoot+ hadde gesepareert laten
afteijckenen A B C D E F G. is de testicul van van (!) sijn tweede huijt ontbloot. C H I D. is de tweede huijt die aende testicul vast is vereenicht, en die de tijt niet toe en liet, dat ick deselve vande testicul separeerde. D K L M N O. is het vas deferens: G P. is het voetsel toedragende saet vat, (anders genaemt vas preperans)Ga naar voetnoot33) ick heb soo aenstonts, als de testicul uijt de Hont was gehaelt, de materie uijt het vas deferens aen O. daer het selvige afgebrooken was, genomen, en het selvige observerende, daer inne soo een menichte levende dierkens gesien, als ick voor
| |
| |
| |
the ends, and also lying in a clear substanceGa naar voetnoot11). I cut the testicles through and now and then saw some of the aforesaid particles, which I actually imagined to be little animals. I then resolved to cut a live cock open, and, as best I could, to take out the testicles together with the vas deferens, that I might, if possible,Ga naar margenoot+ observe the living animalcules in it. But I changed my plan and resolved first to try the testicles of a dog and so spoke to a labourer who also applies himself to the castration of dogs and cats. He brought to my house two dogs whose testicles he took out in my presence. I had a drawing made of one of these testicles after I had taken off the greater part of the second skinGa naar voetnoot12).Ga naar margenoot+ ABCDEFG is the testicle after the second skin had been taken off. CHID is the second skin sticking to the testicle as I had not time to separate it from the testicle. DKLMNO is the vas deferens: GP is the food-carrying sperm-vessel (otherwise called vas preparansGa naar voetnoot13)). As soon as the testicle had been taken from the dog I took the matter from the vas deferens at O, where it had been broken off. Observing it I saw in it a multitude of living animalcules
| |
| |
| |
desen geseit heb, in het afdruijpende saet van een hont gesien te hebben: jck heb vorder het vas deferens, aen N M L K D. ontstucken gesneden, ende de materie uijt het selvige geobserveert, ende de dierkens als vooren daer in sien leven, ick heb het vervolgt, ende de saetvaten, die aen C. gekrinckelt leggen mede doorsneden, ende de materie die ick uijt het selvige nam geobserveert, ende daer inne mede menichte van dierkens sien leven, doch alsoo dese doorsnijdinge niet en conde geschieden, dan met bloetstortinge vande kleijne bloetvaten, soo lagen onder dese dierkens vermengt veel globulen bloet. Jck heb oock de vaaten soo aen E. als aen F. en G. mede doorsneden, welcke vaten soo ick onderricht ben, epididijmis int Latijn worden genaemtGa naar voetnoot34), ende de dierkens daer noch als vooren in sien levenGa naar voetnoot35), Doch alsoo mij ijets anders voor quamGa naar voetnoot36), heb ick de laeste testicul soo laten leggen, en na verloop van drie uren, heb ick de vaten aen A: doorsneden, ende inde materie die ick uijt dese vaten nam, eenige weijnige dierkens sien leven, de rest vande dierkens warenGa naar voetnoot37) dootGa naar voetnoot15).
Ga naar margenoot+ Vorders heb ick genomen een haen, die 4. à. 5. dagen hadde gestaen sonder bij de hennen te comen, uijt consideratie dat de afdragende saet vaten vol souden sijn, desen haen die omtrent een jaer out was, heb ick eerst de aderen aen den hals geopent, uijt insichte, om datGa naar voetnoot38) mij het bloetGa naar voetnoot39) niet en soude hinderen, en hebbe soo aenstonts, terwijl hij noch leeffde, en in sijn volle veeren was, het achterlijf open gesneden, ende alsoo de testicullen die ongemeen groot waren, met de afdragende saet vaten, tot aende stuijt vanden haen, tot mijn genoegenGa naar voetnoot40), daer uijt genomen, en heb geobserveert, de materie die ick uijt het eijndenste van dese
| |
| |
| |
like what I saw, as I have told before, in the dripping sperm of a dog. I further cut up the vas deferens at NMLKD and, observing the matter taken from it, I saw in it the little animals, living as heretofore. I followed it up and also cut up the sperm-vessels which lie in coils at C. I took the matter from it, and observing it I saw living in it again numbers of little animals. But as I could not cut without shedding blood from the little blood-vessels, many globules of blood lay mixed with these little animals. I also cut the vessels both at E and at F and G, which vessels I am told are called epididymis in LatinGa naar voetnoot14). And as before I saw the little animals living in itGa naar voetnoot15). But, as something intervened, I left the last testicle where it lay, and after an interval of three hours I cut the vessels at A, and found a small number of animalcules alive in the matter I took from these vessels, the rest of the little animals being dead.
Ga naar margenoot+ I further took a cock, which had been kept from the hens for four or five days, presuming that the vasa deferentia would be full. I first opened the veins in the throat of this cock which was about one year old, lest the bloodGa naar voetnoot16) should inconvenience me, and at once opened the hind part of his body while he still lived and was in full feather. Successfully taking out the testicles, which were unusually large, together with the vasa deferentia as far as the bird's coccyx, I observed the matter which I took from the
| |
| |
| |
vaten nam; en daer in gesien, soo een overgroote menichte van levende dieren, dat ick daer over verstelt stont, en ick soude met waerheijt wel mogen seggen, dat in een sant groote materie, meerder dan vijftich duijsent levende dieren waren, welckers maeckselGa naar voetnoot41) ick alsnoch niet beter kan vergelijcken, dan bij onse Rivier Alen, dese dierkens maeckten een ongemene groote beweginge, en drongen op veel plaetsen, soo dicht in malcanderen, dat sij een duijster lichaem maeckten, en kort daer aen separeerden sij weder van een, in somma, dese dieren overtreften mijn oogh, in meerder verwonderingh, als oeijt voor desen eenich gesicht gedaen heeft.
Dit vas deferens heb ick vervolgt tot inde testicul, en doorgaensGa naar voetnoot42) het selfde ondervonden. Jck heb de testicul tusschen vas deferens en vas preperans, dat eenichGa naar voetnoot43) gedeelte is van tgene ick hiervooren epididijmis heb genoemt doorsnedenGa naar voetnoot44), ende daer inne mede een groot getal van dierkensGa naar voetnoot45) gesien; doch onder deselve lagen veel seer kleijne globulen verspreijt, alsmede veel platte ovale figuertgensGa naar voetnoot46), welckers circumferentie was omtrent vande groote van onse globulen bloet, die men mede wel leven soude toe schrijven, ende dat omme hare bewegingen, maer ick oordeelde dat alle dese bewegingen, maer veroorsaeckt wierden, door de dierkens, gelijck het inder daet was. Dogh ick beelde mijn selven in, of dese platte ovale deeltgens, niet wel dierkens mochten sijn, die in malcanderen lagenGa naar voetnoot47), en die noch geen leven hadden ontfangen: nademaelGa naar voetnoot48) vande aeltgens of slangetgens die inde somer inden asijn sijn, als de groote aeltgens bij mij ontstucken wierden gesneden, om de jonge alen uijt haer lijf te halen, de selve ongebore
| |
| |
| |
extremities of these vessels and saw in it such an enormous number of living animalcules that I was quite amazed. And I may in truth say that in a sand-grain of matter there were more than fifty thousand living animals, whose shape I cannot for the present compare better than with the eels in our rivers. These little animals were full of stir and movement and in some places pressed together so closely as to form an obscure body, but shortly after separated again. In short these animals surprised me more than any other spectacle had ever done before.
I followed this vas deferens up to the testicle and invariably found the same. I cut the testicle between vas deferens and vas preparans which latter is part of what I have before called epididymisGa naar voetnoot17), and saw in it also a great number of little animalsGa naar voetnoot18). But among them lay spread very many small globules, as also many flat, oval figuresGa naar voetnoot19), whose circumference was about the size of a globule of blood. One would be inclined to attribute life to them on account of their movements, but I judged that all these were caused by the little animals, as was indeed the case. But I thought whether these flat oval particles could not well be animalcules which lay intertwined and had not yet received life: for if I cut up the largest of the eels or snakes which are found in summer in vinegar, in order to take the young eels out of their
| |
| |
| |
alen, op eenGa naar voetnoot49) ovaelse manier in malcanderen lagen gevlochten.
Jck heb vorders de testicul op verscheijde plaetsen doorsneden en daerinne verscheijde dierkens sien leven, doch de meeste waren dootGa naar voetnoot50), niet alleen op de selfde stont, maer selfs na dat de testicul 3. á. 4. uren uijt den haen hadde geweest.
Ga naar margenoot+Door dese mijne voor verhaelde observatien en twijffel ick niet off U.E.d: ende geleerde Heeren PhilosophenGa naar voetnoot51) sullen nevens mij vast stellen, dat de testicullen tot geen ander eijnde en sijn gemaeckt, dan om de dierkens daer in te fourmerenGa naar voetnoot52), ende deselve soo langh te onderhoudenGa naar voetnoot53), tot dat die afgesonden worden; Maer dit alsoo sijnde, waer sullen wij met alle de deeltgens die boven de dierkens int mannelijck saet van menschen sijn, en die bij mij vaten, enGa naar voetnoot54) bij U.Ed: striemenGa naar voetnoot55) genoemt worden, blijven. Jck heb voordesenGa naar voetnoot56) in gedachten geweest, dat de striemen, anders vaten, uijt de testicullen quamen, ende dat de dierkens in het mannelijck lit wierden voortgebrachtGa naar voetnoot57), maer hier blijckt het ter contrarie. Als oock mede sullen die gene
oockGa naar voetnoot58) overwonnen sijn, die doorgaensGa naar voetnoot59) hebben willen staende houden, dat de dierkens alleen door een puterfactieGa naar voetnoot60) gemaeckt wierden, en niet en diende tot de
| |
| |
| |
bodies, these unborn eels lay twisted up in an oval shapeGa naar voetnoot20).
Further I cut the testicle in various places and saw living in it several little animals, but most of them were dead not only at that instant, but even after the testicle had been out of the bird for 3 or 4 hours.
As a result of the observations related above I have no doubtGa naar margenoot+ but yourself and the learned Philosophers will agree with me in stating that the testicles have been made for no other purpose than to furnish the little animals in them, and to keep them till they are ejected. But if this is the case, what about all the particles, called vessels by me and fibresGa naar voetnoot21) by you, found in the male human semen besides the little animals? At one time I thought that the fibres or vessels came from the testicles, and that the animalcules were produced in the virile memberGa naar voetnoot22), but here the contrary proves. Also, those who have always tried to maintain that the animalcules were the product of putrefaction and did not serve for procreation,
| |
| |
| |
voort teelingeGa naar voetnoot61). Oock beelden eenige haer in, dat dese dierkens geen leven hebben, maer dat dit alleen het vuijer isGa naar voetnoot62), dat int saet is; Maer ick stelGa naar voetnoot63), dat dese dierkens uijt soo een groote menichte van deelen sijn gemaeckt, als ick gelooff, dat dat(!) sodanige luijden haer connen inbeeldenGa naar voetnoot64), de menichte van deelen waer uit onse lichamen, sijn te samen gesteltGa naar voetnoot65).
Jck sal ondertusschen niet aflaten van mijne speculatien te vervolgenGa naar voetnoot66), en heb last gegeven, om mij weder een hont te brengen. Maer alsoo ick verstaen heb, datmen de eene hont becomen hadde, onder voorgeven, van den hont maer eenige vloeijen af te nemen, sonder dat als noch bekent is, dat den hont gelubt is, ende den anderen hont, vande straet is opgenomen, sonder datmen weet, wie dat deselve toe comt, soo heb ick in sulck doen geen behagen.
Mijn Heer dit ist geringe dat ick de Coninckl. Societeit, ende U Ed: voor dees tijt hebbe goet gedacht mede te deelen, en alhoewel
| |
| |
| |
will be defeatedGa naar voetnoot23). Some also imagine that these animalcules do not live, but that it is only the fireGa naar voetnoot24) that is present in the spermGa naar voetnoot25). But I take it that these animalcules are composed of such a multitude of parts as, such people believe, compose our
bodiesGa naar voetnoot26).
However, in the meantime I shall not leave off my speculations and have ordered another dog to be brought to me. But having heard that one of the dogs has been procured on the mere pretext of ridding it of fleas, and that it is not known that it has been castrated, and that the other dog has been taken up from the street without its owner being known, I cannot but dislike such doings.
This, Sir, is what little I thought fit to communicate for the present to the Royal Society and yourself. And although I am
| |
| |
| |
ick mijn selven verseeckerGa naar voetnoot67), dat dese mijne verhaelde observatien, bij weijnige menschen sullen aengenomen werden, nademael het onmogelijck is, sulcken grooten getal van levende schepsels, in soo een kleijneGa naar voetnoot68) quantiteit materie te bevatten, soo wil ick alle de geenen, die het selvige verwerpen, het haer ten goede afnemenGa naar voetnoot69), te meer, om dat wanneer ick van het groot getal van levende schepsels int water schreeff, bij de Coninckl. Societeit selfs, niet konde aengenomen werdenGa naar voetnoot70). Maer doen ick mijn calculatie, en eenichsints mijn methode van doen schreef, soo heeft U.E. comfrater de heer Robert Hooke, het getal noch vergroot, ende mij geschreven, dat sijn Coninckl: MaiesteitGa naar voetnoot71) sulcx gehoort hebbende, begerigh was omme het selvige te sien, ende dat hij hem beliefdeGa naar voetnoot72), ende de dierkens siende, met verwonderingh deselvige aenschoude, ende met groot respect van mijn naem sprack. Want
| |
| |
| |
convinced that these observations, imparted by me, will be accepted by few people because it is impossible for so small a quantity of matter to contain so many living creatures, I will bear those who reject it no grudge, the less so because, when I wrote about the great number of living creatures in water, even the Royal Society would not accept itGa naar voetnoot27). But when I communicated my calculation and something about my method, your colleague, Mr. Robert Hooke, increased the number and wrote to tell me that His Royal MajestyGa naar voetnoot28), having heard about it, was anxious to see it, and that Mr. Hooke complied with his request, and that His Majesty seeing the little animals, contemplated them in astonishment and mentioned my name with great respect. For, as truthfully as I
| |
| |
| |
soo waerachtich, als ick vande dierkens int water heb geschreven, soo waerachich (!), schrijff ick vande dierkens int mannelijck saet van Menschen, BeestenGa naar voetnoot17), Voogelen, ende Visschen; en het sal mij genoegh sijn, soo ick maer credijt bij U.Ed: ende geleerde Heeren Philosophen vinde, waer aen ick oock niet en twijffele, Hier nevens gaet oock een gansch rouwe calculatie van menschen en dieren, die ick voor mijn speculatieGa naar voetnoot73) maer opt papier hebbe gestelt. AfbreeckendeGa naar voetnoot74) blijve na presentatie van mijn geringen dienst, en groetenisse, soo aen Hoogh Edelheden de Heeren Vice comesGa naar voetnoot75) Brounker, Joseph Williamson, Robert Boijle als oock aen den de Heer Hooke U.Ed: Comfrater.
Mijn Heer
U.Edele onderdanige dienaer
Antonj LeeuwenhoeckGa naar voetnoot76).
Ga naar margenoot+BovenGa naar voetnoot77) het over groot getal van dierkens in het mannelijck saet van menschen en dieren, heb ick in mijn missive vanden 21e Febr: aende Roijale Societeit tot LondenGa naar voetnoot78) geschreven, vande menichvuldige dierkens inde hom van een Cabbeljaeuw, en geseijt dat ijder sant groote materieGa naar voetnoot79) hom meerder dan 10000. levende dieren voortbracht, versien met lange staerten, en heb mijn selven te meermael ingebeelt, dat een groote Cabbeljaeuw uijt sijn hom meerder levende dieren voortbracht, alsr menschen op den aert-
| |
| |
| |
wrote about the animalcules in water, so truthfully also do I write about the little animals in the male sperm of human beings, quadrupeds, birds and fishes; and I shall be satisfied if yourself and the learned Philosophers will only credit me, of which I have no doubt. Enclosed follows a very rough calculation of human beings and animals, which I put on paper for my own pleasureGa naar voetnoot29). After offering my slight services, and my compliments to Viscount Brouncker, Sir Joseph Williamson and the Hon. Robert Boyle, as also to Mr. Hooke, your colleague, I remain, Sir,
Your obedient servant
Antonj Leeuwenhoeck.
Ga naar margenoot+In my letter of February 21st to the Royal Society in LondonGa naar voetnoot30) I have also written about the numerous animalcules in the milt of a cod in addition to what I had said about the male sperm of human beings and quadrupeds. I said that every sand-grain of matter in the milt produced over 10.000 living creatures, provided with long tails, and often thought that a large cod would produce from its milt more living animals than there are human beings on this earth.
| |
| |
| |
bodem sijnGa naar voetnoot80), Jck steldeGa naar voetnoot81) dan vast, dat 100 sanden nevens den anderenGa naar voetnoot13) leggende, de lengte van een duijm uijt maeckten, ende dat de homGa naar voetnoot82) 15. cubicq duijmen groot was.
|
100 |
|
|
100 |
|
|
100 |
|
|
----- |
|
Comt dan |
1000000. |
sanden in een cubicq duijm |
|
15 |
|
|
----- |
|
Comt |
15000000. |
sandenGa naar voetnoot83) in 15. cubicq duijmen die de hom groot is. |
|
10000. |
dierkens inde materie van een sant groote. |
|
----- |
|
comt |
150000000000. |
dierkens inde hom van een Cabbeljaeuw. |
Jck sal (doch seer onseecker)Ga naar voetnoot84) tgetal vande menschen op den aertklootGa naar voetnoot85) bereeckenen.
De lengte vande groote circkulGa naar voetnoot86) wort ordinair genomen op 5400. mijlenGa naar voetnoot87).
| |
| |
| |
I stated that 100 grains of sand, placed side by side, would be an inch long, and that the milt would be 15 cubic inches.
|
100 |
|
|
100 |
|
|
100 |
|
|
----- |
|
makes |
1.000.000 |
grains of sand in a cubic inch |
|
15 |
|
|
----- |
|
makes |
15.000.000 |
grains of sand in 15 cubic inches, the size of the milt |
|
10.000 |
little animals in a sand-grain of matter |
|
----- |
|
makes |
150.000.000.000 |
little animals in the milt of a cod. |
I will now calculate (but very roughly) the number of human beings on the earth. The length of the great circleGa naar voetnoot30a) is generally taken to be 5400 milesGa naar voetnoot31).
| |
| |
| |
22-7-5400 |
|
|
|
7 |
|
|
|
----- |
|
|
|
37800 |
|
|
|
|
3̷7̷8̷0̷0̷2̷2̷ |
1718Ga naar voetnoot88). |
mijlen voor de asse vanden aertcloot. |
Metius seijt. om de superficie van een globeGa naar voetnoot89) te rekenenGa naar voetnoot90). 7 geeft 22. Wat geeft het quadraat getal vande asseGa naar voetnoot91).
1718. |
1718. |
----- |
2951524 |
22 |
----- |
64933528. |
| |
| |
| |
22-7-5400 |
|
|
7 |
|
|
----- |
|
|
37800 |
|
|
|
3̷7̷8̷0̷0̷ |
1718 milesGa naar voetnoot32) for the axis of the earth. |
|
2̷2̷ |
|
For measuring the surface of a globe Metius says: 7 yields 22: which yields the square of the axisGa naar voetnoot33).
1718 |
1718 |
----- |
2.951.524 |
22 |
----- |
64.933.528 |
| |
| |
| |
Laten wijGa naar voetnoot95) stellen dat het lant vanden aertcloot 1/3 onbewoont is.
|
3092072 |
|
3̷0̷9̷2̷0̷7̷2̷ |
1030690 |
|
3̷ |
----- |
|
comt |
2061382Ga naar voetnoot96). |
vierkante mijlen voor het bewoonde lant vanden aertcloot |
Laten wij oockGa naar voetnoot97) stellen dat Hollant ende WestvrieslantGa naar voetnoot98)
| |
| |
| |
6̷4̷9̷3̷3̷5̷2̷8̷ |
9276.218 |
7̷ |
|
square miles for the surface of the earth Ga naar voetnoot34).
It is said that 2/3 of the terrestrial globe is water and 1/3 landGa naar voetnoot35), which leaves
9̷2̷7̷6̷2̷1̷8̷ |
3.092.072 |
3̷ |
|
square miles for the land of this earth Ga naar voetnoot36).
Let us assume that 1/3 of the land of the earth is uninhabited.
|
|
3.092.072 |
|
3̷0̷9̷2̷0̷7̷2̷ |
1.030.690 |
|
3̷ |
----- |
leaves |
|
2.061.382 |
square miles Ga naar voetnoot37) for the inhabited land of the earth.
Let us also assume that Holland and WestfrieslandGa naar voetnoot38) are 22
| |
| |
| |
22Ga naar voetnoot99) langh ende doorgaensGa naar voetnoot100) 7 mijlen breet isGa naar voetnoot101) comt
vierkante mijlen voor Hollants groote.
mael de bewoonde aerde grooter Ga naar voetnoot103) dan Hollant
Volgens N:N: die sijn speculatiesGa naar voetnoot104) heeft laten gaen op de menichte van menschen die in Hollant sijn, seijt, dat Hollant be-
| |
| |
| |
miles long and on an average 7 miles broadGa naar voetnoot39)
22 |
7 |
----- |
which makes 154 square miles |
for the area of Holland. The inhabited earth is
2̷0̷6̷1̷3̷8̷2̷ |
13.385 |
1̷5̷4̷ |
|
times Ga naar voetnoot40) larger than Holland.
According to N.N. who has speculated on the number of
| |
| |
| |
woont wort van 1000000. menschenGa naar voetnoot105) en soo wij vast stellenGa naar voetnoot106), dat in het bewoonde deel vande aerde, de menschen soo dicht bij den anderen woonen als in Hollant, daer het ter contrarie soo onmogelijck soo bewoont can worden.
De dieren inde hom sijn 150000000000. dat is meer dan thien dieren inde hom van een Cabbeljaeuw tegen een Mensch op den aertbodemGa naar voetnoot109).
| |
| |
| |
inhabitants of Holland, it is inhabited by 1.000.000 human beingsGa naar voetnoot41), and if we assume that the inhabited part of the earth is as densely populated as Holland, though it cannot well be so inhabited, the inhabited earth being
13.385 |
times larger than Holland yields |
1.000.000 |
|
----- |
|
13.385.000.000 |
human beings on the earth. |
The little animals in the milt number 150.000.000.000, which means more than ten animals in the milt of a cod as against one human being on the earth's surface.
|
-
voetnoot2)
- A. en B. hebben: ‘Geschreven Aan de Koninglijke Societeit tot Londen, ende geaddresseert aan de Heer Nehemias Grew. Secretaris van de selve Societeit. Mijn Heer. Mijn laatsten enz:’ en missen verder de geheele alinea.
-
voetnoot5)
- Alsoo ick mijn selven inbeelt - daar ik vermoed.
-
voetnoot6)
- L. doelt met deze ‘conjuncture van tijden’ (= tijdsomstandigheden) op den nasleep van het ‘Popish plot’ (zie aant. 41 bij den brief van 21 Febr. 1679. Alle de Brieven II. blz. 420), toen door toedoen van Titus Oates' gefantaseerd verhaal aangaande een samenzwering tegen den koning, het ministerie Danby ten val werd gebracht op aandringen van het Parlement. Tot dat ministerie behoorde ook Sir Joseph Williamson, Secretary of State. De ministers werden door het Parlement naar den Tower verwezen, in afwachting van hun vonnis. Van een veroordeeling is evenwel niets gekomen. De aanval richtte zich al spoedig meer tegen de Katholieken. In Januari 1679 werd het Parlement ontbonden en de verkiezingen brachten een nog feller anti-Katholiek Parlement, dat echter in Mei eveneens door den koning
ontbonden werd. [Br.]
-
voetnoot8)
- Niet connen ledich staen - niet kunnen nalaten.
-
voetnoot2)
- A. and B. read: ‘Written to the Royal Society in London, and addressed to Mr. Nehemias Grew, Secretary to the said Society. Sir. My last letter, etc.’, but the rest of the paragraph is missing.
-
voetnoot4)
- By ‘conjuncture’ L. refers to the consequences of the ‘Popish plot’ (see Collected Letters, II, p. 467, Biographical Register). Titus Oates asserted that some Catholics had formed a plot to kill the King. Danby's ministry came to an end and the ministers (i.a. Williamson) were sent to the Tower. A verdict was never pronounced. Before long the attack was specially directed against the Roman Catholics. In January 1679 the Parliament was dissolved. A new Parliament, even more outspokenly anti-catholic, was in its turn dissolved in the next May. [Br]
-
voetnoot12)
- Hier heeft L. blijkbaar het woord ‘reijsen’ vergeten, dat in A. en B. werd verbeterd. [M.]
-
voetnoot14)
- De beteekenis van deze passage is: De diertjes bleven zoo lang leven, dat mijn oogen moe werden van het kijken. Hoewel ik ze tot drie keer toe, na even te rusten, opnieuw observeerde, was ook den laatsten keer hun beweging onvertraagd. [M.]
-
voetnoot15)
- De zaaddiertjes van warmbloedige dieren zouden na dezen tijd reeds lang bewegingloos zijn. [H.]
-
voetnoot16)
- Een ‘santge groote materie’ (= 260 µ in doorsnede) kan op zijn hoogst ongeveer 87.000 spermatozoïden inhouden. L.'s getal is dus waarschijnlijk wel juist. A. en B. vermelden, dat in een ‘zand groote materie’ voorkomen ‘meer dan 10000. duijsent’ diertjes, wat ten eenemale is uitgesloten. [de B.]
-
voetnoot6)
- The spermatozoids of warm-blooded animals would long since have become motionless. [H.]
-
voetnoot7)
- A ‘small sand-grain of matter’ (= 260 µ in diameter) can at most contain about 87.000 spermatozoids; so the number given by L. is probably correct. A. and B. say that in ‘one sand-grain of matter’ there are more than 10.000 thousand animalcules, which is utterly impossible. [de B.]
-
voetnoot17)
- Beesten - dieren. Zie verder aant. 5 bij den brief van 21 Febr. 1679 (Alle de Brieven II. blz. 410), waar verklaard wordt, dat ‘dieren’ destijds vaak gebruikt werd in den zin van zoogdieren. Naar aanleiding daarvan is voor het synoniem ‘beesten’ hier dezelfde beteekenis aan te nemen. [S.]
-
voetnoot18)
-
Ga naar margenoot+De kop van een spermatozoïde van den snoek is nagenoeg rond en ongeveer 2,2 µ in doorsnede. De staart van een dergelijke spermatozoïde is uiterst dun en 41,4 µ lang. (Zie: E. Ballowitz. Untersuchungen über die Struktur der Spermatozoen. Arch f. Mikr. Anat. 36 (1890) blz. 239 en 244). Aangezien de in de literatuur vermelde maten der spermatozoa bij de beenvisschen onderling niet veel verschillen, is wel aan te nemen, dat L. gelijk heeft wanneer hij zegt dat ‘dese dierkens vande selvige groote’ waren als ‘die vande cabbeljaeuw’. Eveneens is het juist, dat de lichamen der vischspermatozoa veel kleiner zijn dan die der ‘beesten’. (Zie: E. Ballowitz l.c. blz. 228). De bewering van L. dat de staart der visch-spermatozoa veel langer is, gaat, althans in vergelijking tot de spermatozoa van den mensch, niet op. Terwijl de staat van de spermatozoïde van een snoek 41,4 µ lang is, is die van de spermatozoïde van den mensch volgens Gegenbaur 16-55 µ. [de B.]
-
voetnoot19)
- Ick heb uijt eenige insichten genegen geweest... - ik had, om verschillende redenen, lust... [M.]
-
voetnoot21)
- Ontledigen - ontleden. Zie verder aant. 32 bij den brief van 7 Nov. 1676 (Alle de Brieven II. blz. 184), waar een bewijsplaats voor dit woord uit le Mort's Chymia (1696) wordt opgegeven. [M.]
-
voetnoot8)
- See note 4 to the letter of February 21st 1679 (Collected Letters, II, p. 411). It is there stated that in those days ‘animals’ was often used in the sense of ‘mammals’. In this passage the Dutch text has ‘beesten’, i.e. beasts. It seems natural to take this synonym in the same sense. [S.]
-
voetnoot9)
-
Ga naar margenoot+The head of a spermatozoid is nearly spherical and measures about 2,2 µ in diameter. The tail of such a spermatozoid is excessively thin and 41,4 µ long. (See E. Ballowitz, Untersuchungen über die Struktur der Spermatozoen. Arch. f. mikr. Anat. 36 (1890), pp. 239 and 244). Since, according to the literature, the spermatozoids of the different teleosts do not differ much in size, we may take it for granted that L. is right when he says that ‘these little animals were of the same size as those of the cod’. The statement that the bodies of the spermatozoids of fishes are much smaller than those of mammals is also correct (see E. Ballowitz, l.c. p. 228). L.'s assertion that the tail of the spermatozoids is much longer in fishes does not hold good, at least not in comparison with human spermatozoids. While the tail of a spermatozoid of the pike measures 41.4 µ that of a human spermatozoid varies between 16 and 55 µ according to Gegenbaur. [de B.]
-
voetnoot25)
-
Ga naar margenoot+De zaadklier is een ovaalrond orgaan, omgeven door een stevige fibreuse kapsel. Van de kapsel naar binnen afgaande schotten verdeelen de klier in een 200-tal kwabjes. Ieder kwabje bevat 3-5 zeer lange en dunne, sterk gekronkelde kanaaltjes (doorsnede plm. 140 µ). Door vermenigvuldiging en vervorming van de cellen van den wand dezer kanaaltjes ontstaan de spermatozoïden. De kanaaltjes komen samen in een massief gedeelte aan de achterzijde van het orgaan (corpus Highmori); daar monden zij uit in een netwerk van buizen, dat het begin vormt van het afvoersysteem. Dit bestaat uit de epididymis en het vas deferens (= ‘saet afdragende vat’). Aan de epididymis onderscheidt men een kop- en een staartgedeelte. De kop ligt tegen het corpus Highmori aan en bevat een vijftiental spiraalvormig opgewonden kanaaltjes, de ductuli efferentes. Ze komen samen in een meters lang, sterk gekronkeld kanaal (ductus epididymidis), dat den staart van het orgaan vormt, en dat, volgens de gangbare opvatting, als bewaarplaats der spermatozoïden dienst doet. Aan het onderste uiteinde van den epididymisstaart buigt dit kanaal met een scherpen knik om in het vas deferens, dat weer naar boven loopt. Tezamen met de bloedvaten van den testis (de slagader, arteria spermatica, droeg in L.'s tijd den naam ‘vas praeparans’, zie ook aant. 33) loopt het vas deferens door het lieskanaal verder. Na de prostaatklier doorboord te hebben, bereikt het de urethra, uitmondend in den achterwand van dit orgaan op een verhevenheidje, dat den naam colliculus seminalis draagt. [H.]
-
voetnoot27)
- De vertaling van dezen zin is: ‘Maar heb bedacht, dat ik met die observaties niet zou kunnen slagen...’ [M.]
-
voetnoot10)
-
Ga naar margenoot+The testicle is an oval organ, surrounded by a strong, fibrous capsule. Septa, running inward from the capsule, divide the gland into about 200 lobes. Each lobe contains 3-5 very long, thin and twisted ducts (diameter about 140 µ). The spermatozoids originate by multiplication and transformation of the cells of the wall of these canals. The ducts meet in a massive part of the organ lying at the back (corpus Highmori), where they open into a network of canals, thus forming the beginning of the deferent system. This consists of the epididymis and the vas deferens. The epididymis has a head and a tail. The head rests upon the corpus Highmori and contains some fifteen convoluted canals, the ductuli efferentes. They meet in the ductus epididymidis, a twisted canal. several metres in length, forming the tail of the organ and serving - it is generally accepted - as a repository for the spermatozoids. At the lower extremity of the tail of the epididymis this canal turns with an abrupt bend into the vas deferens, which then runs upwards. Together with the blood-vessels of the testicle (the artery, arteria spermatica, was called ‘vas praeparans’ in L.'s day, see also note 13) the vas deferens continues its way through the inguinal canal. After traversing the prostate gland, it reaches the urethra, opening into the posterior wall of the organ on a slight elevation, called colliculus seminalis. [H.]
-
voetnoot28)
- Waarschijnlijk heeft L. hier roode bloedlichaampjes gezien, die bij vogels ovaal zijn; en profil gelijken zij op beiderzijds spits toeloopende staafjes (zie ook aant. 46). Bij deze beschrijving zou L. dan een dergelijke vergissing begaan als indertijd bij het palingbloed, waar hij de erythrocyten voor ‘pijpkens’ hield. Zie aant. 19 bij den brief van 5 Oct. 1677 (Alle de Brieven II. blz. 242), waar de lensvormige erythrocyten der visschen beschreven worden. [H.]
-
voetnoot29)
- Welcke deeltgens ick mij waerlijck inbeelde - welke deeltjes ik werkelijk meende...
-
voetnoot32)
- Deze ‘tweede huijt’ moet wel de tunica vaginalis propria zijn, die de zaadklier omgeeft. [H.]
-
voetnoot33)
- Merkwaardig is de naam ‘zaadvat’ of ‘vas praeparans’ voor de slagader van den testis. Vgl. hiervoor wat L.'s tijdgenoot Philippus Verheijen daaromtrent schreef in zijn Anatomie oft ontleed-kundige Beschrijvinge van het Menschen Lichaam (1711) blz. 180: ‘De bloedvaten van de klooten worden zaad-vaten en bereijdende vaten genaemt (vasa spermatica et praeparantia), even oftse de stoffe des Zaeds bereijdden die in de klooten moet volmaekt worden: hetwelk nochtans niet als aen de slagaders toekomt. Ondertusschen twist ik niet geirne over den naem.’ [de F.]
-
voetnoot11)
- Possibly L. found here red blood-corpuscles, which are oval in birds. Seen in profile they look like rods tapering to a point on both sides (see also note 19). Thus L. would have made the same mistake as in the case of the blood of eels, when he took the erythrocytes to be rods. See note 9 to the letter of October 5th 1677 (Collected Letters, II, p. 243), where the lenticular erythrocytes of fishes are described. [H.]
-
voetnoot12)
- No doubt this ‘second skin’ is the tunica vaginalis propria which surrounds the testicle. [H.]
-
voetnoot13)
- ‘Sperm-vessel’ or ‘vas praeparans’ is a curious name for the testicular artery; cf. what L.'s contemporary,
Philippus Verheyen, wrote about it in his Anatomie oft ontleed-kundige beschrijvinge van het menschen lichaam (1711), p. 180: ‘The blood-vessels of the testicles are called seed-vessels and preparative vessels (vasa spermatica et praeparantia), as if they prepared the matter of the semen which must be perfected in the testicles, which, however, is exclusively the function of the artery. However, I dislike quarrelling about a name.’ [de F.]
-
voetnoot34)
- C. heeft: ‘Vocata Latine ab anatomicis, Epididymis sive parastata’.
-
voetnoot35)
- De tegenwoordige leerboeken beweren, dat de spermatozoïden in de epididymis onbewegelijk zijn, wat men dan toeschrijft aan remmende werking van een in de epididymisbuis afgescheiden stof. Men meent, dat de bewegelijkheid pas terug komt, wanneer het zaadvocht wordt vermengd met de afscheiding van de prostaatklier. Adnotator heeft echter herhaaldelijk bij zaaddiertjes in door punctie van een spermatocèle verkregen epididymisvocht bewegelijkheid kunnen vaststellen. Het is dus zeer wel mogelijk, dat L.'s observaties juister zijn dan de tegenwoordig gangbare meening. [H.]
-
voetnoot36)
- Alsoo mij ijets anders voor quam - daar er iets tusschen kwam. [M.]
-
voetnoot15)
- De zaaddiertjes van warmbloedige dieren zouden na dezen tijd reeds lang bewegingloos zijn. [H.]
-
voetnoot14)
- C. reads: Vocata Latine ab anatomicis, Epididymis sive parastata.
-
voetnoot15)
- Modern textbooks maintain that the spermatozoids are motionless in the epididymis, ascribing it to the checking influence of a substance secreted in the tube of the epididymis. It is thought that motility only returns when the seminal fluid is mixed with the secretion of the prostate gland. The writer of this note, however, has repeatedly observed mobility in spermatozoids present in epididymidal fluid, obtained by the punction of a spermatocele; so it is quite possible that L.'s observations are more correct than the current opinion. [H.]
-
voetnoot41)
- Maecksel - vorm. L. spreekt hier dus alleen over de uitwendige verschijning der ‘dieren’. Vgl. ook C: ‘forma seu externa figura sua’. [M.]
-
voetnoot44)
- L. snijdt dus den ductus epididymidis en de arteria spermatica van den testis af ter hoogte van het caput epididymidis. Zie afb. 3. [H.]
-
voetnoot46)
- Deze ‘ovale figuertgens’ zijn waarschijnlijk erythrocyten. [H.]
-
voetnoot48)
- Nademael - daar immers. L. wil dus zeggen: aangezien de jonge, ongeboren azijnalen ook in elkaar gekronkeld liggen ‘op een ovaelse manier’, vermoed ik, dat deze platte ovale deeltjes (in het zaadvocht) eveneens ‘dierkens mochten sijn, die noch geen leven hadden ontfangen’. [M.]
-
voetnoot17)
- Consequently L. cuts the ductus epididymidis and the arteria spermatica from the testicle at the caput epididymidis. See ill. 3. [H.]
-
voetnoot49)
- Waarschijnlijk heeft L. door anticipatie het woord ‘selve’ geplaatst voor ‘ongebore’, in plaats van voor ‘ovaelse’. Zie voor de onderzoekingen omtrent de levendbarendheid der azijnalen, den brief van 9 Oct. 1676 (Alle de Brieven II. blz. 126-128). [M.]
-
margenoot+
-
Het ontstaan van de zaaddiertjes in den testis.
-
voetnoot51)
- Philosophen - beoefenaren der natuurwetenschappen.
-
voetnoot52)
- De vorm ‘fourmeren’ is dialectisch en komt o.a. in de Morvan, in Languedoc en de Provence ook thans nog voor. [V.]
-
voetnoot54)
- ‘Bij mij vaten, en’ is door A. en B. weggelaten.
-
voetnoot55)
- Het is niet duidelijk, wat L. met deze ‘vaten’ of ‘striemen’ (= vezels) bedoelt. Uitvoerig heeft hij ze beschreven en afgebeeld in zijn brieven van Nov. 1677, 18 Maart en 31 Mei 1678. (Alle de Brieven II. blz. 292-296, 336-338 en 364-366). [H.]
-
voetnoot57)
- Deze meening vinden wij in voorgaande brieven niet terug. Vgl. o.a. den brief van Nov. 1677. (Alle de Brieven II. blz. 362.) [M.]
-
margenoot+
-
The generation of spermatozoids in the testicle.
-
voetnoot22)
- We cannot trace back this opinion to a previous letter; cf. i.a. the letter of November 1677 (Collected Letters, II, p. 363). [M.]
-
voetnoot61)
- De eerste, die de zaaddiertjes gezien heeft, was de Leidsche student Ham (zie den brief van Nov. 1677. Alle de Brieven II. blz. 278. aant. 2). Hij meende, dat de spermatozoïden uit een ‘bederfelijkheid’ (putrefactio) waren voortgekomen. Vele jaren later vinden wij deze opvatting terug bij Buffon (Histoire naturelle. T. II (1749) blz. 53 e.v.). [S.]
-
voetnoot62)
- Met het ‘vuijer’ werd bedoeld de warmtebeweging. Zie verder aant. 25 bij den brief van 25 Aug. 1673, waar verschillende opvattingen aangaande den aard van het vuur weergegeven worden (Alle de Brieven I. blz. 50), en hetgeen H. Boerhaave zegt in zijn Elementa Chemiae (uitg. Isaac Severinus. T.I. Leyden, 1732) blz. 189: ‘Tertium, quod satis certum inde sequi creditur est, quod ille ipse Ignis ita haerens in omni spatio et corpore, ibidem semper moveri, et movere, pergat, licet fuerit vel minimus creditus.’ De beweging der spermatozoïden zou dus toegeschreven moeten worden aan hun warmte (aan het ‘vuur’ dat daarin aanwezig is, en dat zijn beweging aan de zaaddiertjes meedeelt). [C-n.]
Aristoteles had de meening verkondigd, dat het mannelijk zaad aan de stof der eieren meedeelde ‘het begin van de beweging’. Het zaad ontstaat volgens hem uit het bloed en deze vloeistof draagt de ‘aangeboren warmte’ (calor innatus) door het lichaam. Zoo kan men gemakkelijk tot de voorstelling komen, dat het zaad ‘vuur of warmte’ bevat. [S.]
-
voetnoot65)
- Uit dezen zin blijkt weer, dat L. bij spermatozoïden (net als bij de andere door hem waargenomen ééncellige organismen) een organisatie als bij hoogere dieren veronderstelde. (Zie verder aant. 14 bij den brief van 9 October 1676. Alle de Brieven II blz. 68, waar L.'s beschouwingen over den bouw der infusiediertjes vergeleken worden met Ehrenberg's opvattingen dienaangaande bij de spermatozoïden.) [H.]
-
voetnoot66)
- Jck sal niet aflaten van mijne speculatien te vervolgen - ik zal mijn navorschingen blijven voortzetten.
-
voetnoot23)
- The first to see spermatozoids was the Leyden student Ham; see letter of November 1677 (Collected Letters, II, p. 279, note 2). He thought the spermatozoids originated in putrefaction. Many years later we find this opinion once more in Buffon (Histoire naturelle, T. 2 (1749), pp. 53 ff.). [S.]
-
voetnoot24)
- By ‘fire’ heat-motion is meant. See note 15 to the letter of 25 August 1673, where several notions concerning the nature of fire are mentioned (Collected Letters, I, p. 51) and compare what H. Boerhaave says on p. 189 of his Elementa chemiae (Isaac Severinus, Leyden, 1732, T.I): ‘Tertium, quod satis certum inde sequi creditur, est, quod ille ipse Ignis ita haerens in omni spatio et corpore, ibidem semper moveri, et movere, pergat, licet fuerit vel minimus creditus’. Thus the motion of spermatozoids would have to be ascribed to their heat, i.e. their inherent ‘fire’, which communicates its motion to the spermatozoids. [C-n.]
-
voetnoot25)
-
Aristotle had proclaimed the view that male sperm communicates ‘the initial motion’ to the matter in the eggs. According to him the sperm takes its origin in the blood and this fluid carries the innate heat (calor innatus) through the body. In this manner we can easily arrive at the conception that sperm contains ‘fire or heat’. [S.]
-
voetnoot26)
- Again it appears that L. considered the spermatozoid as a complete organism. See also note 10 to the letter of 9 October 1676 (Collected Letters, II, p. 69). [H.]
-
voetnoot68)
- A. en B. hebben het woord ‘kleijne’ weggelaten.
-
voetnoot70)
- In de bijeenkomsten der Royal Society van 1 Febr., 15 Febr. en 22 Febr. 1677 werden gedeelten van L.'s brief dd. 9 Oct. 1676, handelend over de ontdekking van levende wezens in regenwater en verschillende infusies, voorgelezen. In laatstgenoemde vergadering was ‘the secretary desired to procure from Mr. Leewenhoeck his method of observing, that by making use of the same the Society might be enabled to confirm his observations.’ Op 15 Oct. 1677 was ‘Mr. Hooke desired’ (mede naar aanleiding van L.'s brief van 5 Oct. 1677 met bijgevoegde attesten) ‘to make a microscope after a way, which he proposed as very likely to do as much, if not in the same manner as that of Mr. Leewenhoeck.’
De eerste proef, genomen op 1 Nov. 1677 was geheel zonder resultaat. De volgende week werd het experiment herhaald ‘with better microscopes and thinner and small pipes.’ ‘But notwithstanding the pepper-mixture was very strong and notwithstanding the microscope was much better than that shown at the last meeting; yet nothing of Mr. Leewenhoecks animals could be seen.’ De opmerking, als zouden ‘these small imagined creatures’ niets zijn geweest dan ‘the small particles of the pepper swimming in the water’, werd wel weerlegd, maar veel geloof vond L.'s ontdekking toch niet. Op 15 Nov. 1677 echter werd de proef opnieuw herhaald en nu zagen de leden der Society ‘great numbers of exceedingly small animals swimming to and fro’... ‘so that there was no longer any doubt of Mr. Leewenhoecks discovery’. (Zie: Th. Birch The History of the Royal Society of London, III (1757) blz. 332-334, 346, 349, 352. [M.]
-
voetnoot71)
- ‘Sijn Coninckl: Maiesteit’ is Karel II, van wien bekend is, dat hij zich zeer voor het werk der Royal Society interesseerde. Zie o.a.A. Bryant
King Charles II (1931) blz. 142. [M.]
-
voetnoot72)
- Dat hij hem beliefde - dat hij (= Hooke) hem (= den Koning) ter wille was. [M.]
-
voetnoot27)
- In the meetings of the Royal Society on February the 1st, 15th and 22nd 1677 parts were read of L.'s letter dated 9th October 1676, dealing with the discovery of living beings in rain-water and in various infusions. During the last of these sessions ‘the secretary was desired to procure from Mr. Leewenhoeck his method of observing, that by making use of the same, the Society might be enabled to confirm his observations’. On October the 15th 1677 ‘Mr. Hooke was desired to make a microscope after a way, which he proposed as very likely to do as much, if not in the same manner as that of Mr. Leewenhoeck’. This in consequence of L.'s letter of 5 October 1677 and the additional attestations.
The first experiment, made on 1 November 1677, was a complete failure. It was repeated the next week ‘with better microscopes and thinner and small pipes’. ‘But notwithstanding the pepper-mixture was very strong and notwithstanding the microscope was much better than that shown at the last meeting; yet nothing of Mr. Leewenhoeck's animals could be seen.’ It is true that the objection that ‘these small imagined creatures’ were nothing but ‘the small particles of the pepper swimming in the water’ was refuted, but yet L.'s discovery was hardly credited. On the 15th November 1677, however, the experiment was again repeated and this time the members of the Society saw ‘great numbers of exceedingly small animals swimming to and fro’...... ‘so that there was no longer any doubt of Mr. Leewenhoeck's discovery’. See Th. Birch, The history of the Royal Society of London, III (1757), pp. 332-334, 346, 349, 352. [M.]
-
voetnoot28)
- King Charles II, who was greatly interested in the work of the Royal Society; see for instance A. Bryant, King Charles II (1931). p. 142. [M.]
-
voetnoot17)
- Beesten - dieren. Zie verder aant. 5 bij den brief van 21 Febr. 1679 (Alle de Brieven II. blz. 410), waar verklaard wordt, dat ‘dieren’ destijds vaak gebruikt werd in den zin van zoogdieren. Naar aanleiding daarvan is voor het synoniem ‘beesten’ hier dezelfde beteekenis aan te nemen. [S.]
-
voetnoot73)
- Speculatie - plezier, genoegen. Vgl. Nederlandsche Woordenschat (1654) die voor ‘speculatie’ opgeeft ‘sinlijckheijt’ en Nl. Wdb. XIV. 2636. In Antwerpen gebruikt men ‘speculatie’ ook nu nog in den zin van ‘liefhebberij, behagen’ (J. Cornelissen en J.B. Vervliet Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899). [M.]
-
voetnoot74)
- A. en B. hebben ‘die ik maar voor mijn speculatie op 't Papier heb gestelt. Afbrekende enz.’ en laten het volgende weg tot aan de onderteekening.
-
margenoot+
-
Het aantal spermatozoïden in den hom van den kabeljauw, vergeleken bij het aantal menschen, dat de aarde bewoont.
-
voetnoot77)
- In A. en B. staat boven het hier volgende ‘P.S.’
-
voetnoot78)
- A. en B. hebben ‘21. February 1679.’ Weggelaten is ‘aende Roijale Societeit tot London’. Zie verder: Alle de Brieven II. blz. 420.
-
voetnoot29)
- A. and B. read: which I put on paper for my own pleasure. Breaking off etc., Antoni van Leeuwenhoek.
-
margenoot+
-
A calculation of the number of spermatozoids in the milt of a cod as compared with the number of people inhabiting the earth.
-
voetnoot30)
- A. and B. read: ‘In my letter of February 21st 1679’. See Collected Letters, II, p. 421.
-
voetnoot82)
- A. en B. hebben ‘de Hom van een Cabbeljaauw’.
-
voetnoot86)
- De groote circkul - de omtrek der aarde. A. en B. hebben, evenals de copie van 27 April 1679, hierna ‘van den Aardkloot’.
-
voetnoot87)
- De in de 17de eeuw algemeen gebruikte lengtemaat was de ‘mijl van 15 in een graad’, d.w.z. 15 mijlen vormden één graad van den omtrek der aarde, of, zooals L. zegt, van den ‘grooten circkul’. Deze groote cirkel omvat derhalve 360 maal 15 mijlen, d.i. 5400 mijlen, het getal, dat L. ook geeft. Verder werkt L. met de formules ‘omtrek van een cirkel = π d’ en ‘oppervlakte van een bol = π d2’, waarin L. voor π neemt 22/7, en waarin d de diameter of ‘asse van den aerdcloot’ voorstelt. Zoo vindt L. voor de ‘asse’ 5400 gedeeld door 22/7 d.i. 1718, en voor de oppervlakte van de aarde 22/7 maal 17182, d.i. 9276218 vierkante mijlen. Aannemende (zooals L. doet) dat 1/3 van het aardoppervlak land is, en 2/3 daarvan is bewoond, bedraagt de oppervlakte van het bewoonde gedeelte 2/9 van 9276218, d.i. 2061382 vierkante mijlen. [Wa.]
-
voetnoot31)
- In the 17th century the linear measure in general use in the Netherlands was the mile of fifteen to the degree, which means that 15 miles are one degree of the earth's circumference, or as L. puts it ‘of the great circle’. Consequently this ‘great circle’ comprises 360 times 15 miles, i.e. 5400 miles, the number L. also gives. Then, L. also uses the formulae ‘circumference of a circle = π d’ and ‘surface of a sphere = π d2’, in which L. takes 22/7 for π and where d represents the axis of the terrestrial globe. In this manner L. finds for the ‘axis’ 5400 divided by 22/7, i.e. 1718, and for the surface of the earth 22/7 times 17182, i.e. 9.276.218 square miles. Supposing (with L.) that 1/3 of the earth's surface is land, and that 2/3 of this is inhabited, the area of the inhabited part amounts to 2/9 of 9.276.218, i.e. 2.061.382 square miles. [Wa.]
-
voetnoot88)
- In de copie van 27 April 1679 staat ‘1718 2/11’. C. heeft:
1̷ |
|
1̷2̷2̷ |
|
1̷5̷4̷8̷4̷ |
1718 2/11 |
3̷7̷8̷0̷0̷ |
|
2̷2̷2̷2̷2̷ |
|
2̷2̷2̷ |
|
Zie voor de wijze van L.'s berekening het overzicht op blz. 442.
-
voetnoot91)
- L. haalt hier het boekje aan van den Franeker hoogleeraar Adrianus Metius: Manuale Arithmeticae et Geometriae Practicae. De tweede druk is uitgegeven ‘Tot Franeker’ bij Ulderick Balck in 1646. Op blz. 254 staat de methode ‘Om den Superficie van een Globo ofte Sphaera te meten’, waarbij gezegd wordt: ‘Als de lengte van de As afgemeten is, soo segget, 7, geven 22, wat gevet het Quadraet-getal van de As, het facit (= de uitkomst) geeft de Superficie...’
De bedoeling van Metius is dus: De oppervlakte O van een bol verhoudt zich tot het quadraat van de middellijn of as, d, als 22 tot 7. Een waarde 7 voor d2 geeft dus 22 voor O; de gezochte waarde voor O is dan zooveel maal d2, als 7 op 22 begrepen is. [D.]
C. heeft de volgende berekening:
1718 |
1718 |
----- |
13744 |
1718 |
12026 |
1718 |
----- |
2951524 |
22 |
----- |
5903048 |
5903048 |
----- |
64933528 |
-
voetnoot32)
- In the copy of 27 April 1679 we read: ‘1718 2/11’. C. has:
1̷ |
|
1̷2̷2̷ |
|
1̷5̷4̷8̷4̷ |
1718 2/11 |
3̷7̷8̷0̷0̷ |
|
2̷2̷2̷2̷2̷ |
|
2̷2̷2̷ |
|
For the technique of L's calculation see the Summary on p. 443.
-
voetnoot33)
- On p. 254 of A. Metius' Manuale arithmeticae et geometriat practicae (1646) a method is given to ‘measure the superficies of a globe or sphere’. It says practically: ‘The surface of a globe O stands to the square of the axis, d, as 22 to 7. The value 7 for d2 yields 22 for O; consequently the required value for O is as many times d2 as 7 goes into 22’. [D.]
C. has the following computation:
1718 |
1718 |
----- |
13744 |
1718 |
12026 |
1718 |
----- |
2951524 |
22 |
----- |
5903048 |
5903048 |
----- |
64933528 |
-
voetnoot92)
- Met ‘bult’ bedoelt L., ook hierin Metius volgend, de oppervlakte van den bol. Zie l.c. blz. 262, waar Metius spreekt over ‘den Clootbult ofte Superficie van de gansche Globe.’ [M.]
C. heeft:
1̷5̷4̷1̷1̷5̷ (2 |
|
6̷4̷9̷3̷3̷5̷2̷8̷ |
9̷2̷7̷6̷2̷1̷8̷ |
7̷7̷7̷7̷7̷7̷7̷ |
|
-
voetnoot93)
- A. en B. hebben: 2/3 Water of Zee is, en 1/3 Land, komt dan voor het Land 9276218/3092072. vierkante mijlen.
3
Men rekent thans de verhouding oppervlakte land: oppervlakte water = 1 : 2,4, dus ongeveer overeenkomend met wat L. veronderstelde. [Bro.] A. en B. hebben weggelaten: ‘voor het land vanden aertcloot’.
C. heeft:
(2 |
|
9̷2̷7̷6̷2̷1̷8̷ |
3092072. |
3̷3̷3̷3̷3̷3̷3̷ |
|
-
voetnoot94)
- De copie van 27 April 1679 heeft
‘9̷2̷7̷6̷2̷1̷8̷ |
3092072 |
3̷ |
|
comt dan voor het land vanden aerdkloot 3092072. vierkante mijlen. Laten wij stellen’ enz.
-
voetnoot96)
- C. heeft:
2̷ |
3092072 |
3̷0̷9̷2̷0̷7̷2̷ |
1030690 |
|
----- |
3̷3̷3̷3̷3̷3̷3̷ |
2061382 |
-
voetnoot97)
- A. en B. hebben ‘oock’ weggelaten, evenals de copie.
-
voetnoot98)
- L. zal met ‘Hollant’ hoogstwaarschijnlijk bedoeld hebben Holland en West-Friesland, d.w.z. de tegenwoordige provincies Noord- en Zuid-Holland (benevens een klein gebied in het tegenwoordige Noord-Brabant, met Geertruidenberg en Heusden als centra, dat toen onder Holland hoorde). [P.]
-
voetnoot34)
- C. reads:
1̷5̷4̷1̷1̷5̷ (2 |
|
6̷4̷9̷3̷3̷5̷2̷8̷ |
9̷2̷7̷6̷2̷1̷8̷ |
7̷7̷7̷7̷7̷7̷7̷ |
|
-
voetnoot35)
- Nowadays the proportion between land and water is taken to be 1 : 2.4, in approximate agreement with L.'s supposition. [Bro.]
-
voetnoot36)
- In A. and B. ‘for the land of this earth’ has been omitted. C. reads:
(2 |
|
9̷2̷7̷6̷2̷1̷8̷ |
3092072. |
3̷3̷3̷3̷3̷3̷3̷ |
|
-
voetnoot37)
- C. reads:
2̷ |
3092072 |
|
3̷0̷9̷2̷0̷7̷2̷ |
1030690 |
|
|
----- |
|
3̷3̷3̷3̷3̷3̷3̷ |
2061382 |
square miles. |
-
voetnoot38)
- In all probability L. means Holland and West-Friesland, viz. the territory now roughly covered by the provinces of North- and South-Holland, together with a small area surrounding and including the cities of Geertruidenberg and Heusden, which area is nowadays included in the province of North-Brabant. [P.]
-
voetnoot99)
- A. en B. hebben, evenals de copie ‘22 mijlen’.
-
voetnoot101)
- L. heeft een ruwe schatting gemaakt van de grootte van Holland en West-Friesland samen en aangenomen, dat zij een rechthoek vormen, met een breedte van 7 mijlen en een lengte van 22 mijlen. Zoo komt hij tot het veel te groote getal van 154 vierkante mijlen. Hij weet, zooals uit den tekst blijkt, dat het aantal inwoners dezer streken grooter is per vierkante mijl dan elders, doch neemt aan, dat deze bevolkingsdichtheid toch voor de geheele aarde geldt. Zelfs nu, bij deze sterk overdreven getallen, komt hij tot de slotsom, dat in de hom van één kabeljauw, meer dan 10 maal zooveel ‘dierkens’ leven, dan menschen op den geheelen aardbodem. Dit was wat hij wilde aantoonen en daarom volstond hij met deze ruwe berekening. Men schat tegenwoordig, terwijl de bevolking zoo is toegenomen, het aantal menschen op den geheelen aardbodem op ongeveer 2.000.000.000, dus aanmerkelijk minder dan L. toen ruw becijferde. [S. en Wa.]
-
voetnoot102)
- C. heeft:
1̷1̷ |
|
2̷5̷1̷ |
|
5̷3̷3̷9̷ |
|
2̷7̷4̷8̷1̷ |
|
1̷5̷2̷9̷1̷6̷ |
|
2̷0̷6̷1̷3̷8̷2̷ |
13385 |
1̷5̷4̷4̷4̷4̷4̷ |
|
1̷5̷5̷5̷5̷ |
|
1̷1̷1̷ |
|
-
voetnoot39)
- L. has roughly estimated the area of Holland and West-Friesland combined, and has assumed that they form a rectangle, broad 7 and long 22 miles. That is how he arrives at 154 square miles, an excessive number. He is aware that in these parts the number of inhabitants per square mile is larger than elsewhere, but yet assumes that this density holds good for the whole population of our earth. Even thus, with these greatly exaggerated numbers, he concludes that more than ten times as many animalcules live in the milt of one cod than human beings on the whole earth. This is what he wanted to demonstrate and therefore a rough calculation would do for him. At the present day, even though the population has increased so much, the number of human beings on this terrestrial globe is calculated at about 2.000.000.000, considerably fewer than L. computed. [S.; Wa.]
-
voetnoot40)
- C. reads: 13385 times
1̷1̷ |
|
2̷5̷1̷ |
|
5̷3̷3̷9̷ |
|
2̷7̷4̷8̷1̷ |
|
1̷5̷2̷9̷1̷6̷ |
|
2̷0̷6̷1̷3̷8̷2̷ |
13385 |
1̷5̷4̷4̷4̷4̷4̷ |
|
1̷5̷5̷5̷5̷ |
|
1̷1̷1̷ |
|
-
voetnoot105)
- Officieele volkstellingen zijn in de 17de eeuw niet gehouden. De beste gegevens, die wij hebben omtrent het inwonertal in het tegenwoordige Zuiden Noord-Holland (destijds samen ‘Holland’ genaamd) zijn de noteeringen van het z.g. hoofdgeld, in 1622 geheven. Het aantal inwoners bedroeg toen ongeveer 671675. Op grond van de voortdurende verbeteringen in de economische omstandigheden mogen wij aannemen, dat dit getal omstreeks 1680 tot 800000 als maximum gestegen was, welk getal volgens bepaalde gissingen ook aangenomen wordt voor het jaar 1685 door W. Kersseboom in zijn Verhandeling tot een proeve om te weeten de probable menigte des volks in de provintie van Hollandt en Westvrieslandt (1738) blz. 18. [P.]
-
voetnoot107)
- A. en B. hebben na dit getal ‘Menschen in Holland’.
-
voetnoot108)
- De copie heeft hierna ‘Comt 150000000000. dieren inde hom als hier boven dat is meer dan thien dierkens inde hom van een Cabbeljaeuw tegen een mensch op den aerdbodem’.
-
voetnoot41)
- No official census was taken in the 17th century. The most reliable data for the numbers of inhabitants of Holland (the present provinces of North- and South-Holland) are furnished by the capitation levied in 1622. In that year the number of inhabitants was approximately 671.675. Owing to improved economic conditions this number will have increased to a maximum of 800.000 in 1680. By means of a computation based on certain conjectures, W. Kersseboom in his Verhandeling tot een proeve om te weeten de probable menigte des volks in de provintie van Hollandt en Westvrieslandt (1738), p. 18, also arrived at this number for the year 1685. [P.]
|