Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendBrief No. 33 [21].
| |||||||||||||||||||
Gepubliceerd in:
| |||||||||||||||||||
Korte inhoud:Over de huid van negers; voortplanting van aal en paling; over het palingbloed; onderzoek naar de ontwikkeling en gedaanteverwisseling van de vloo, met kritiek op een mededeeling dienaangaande van Swammerdam. Nadere toetsing van de gerstekorrel aant. als inhoudsmaat en berekening van het aantal levende organismen in een druppel water. | |||||||||||||||||||
Opmerkingen:Van dezen brief heeft Leeuwenhoeck tevens een Latijnsche vertaling gezonden, welke nog aanwezig is in de Royal Society te Londen (MS. 1859. L l. 30. Drie foliobladzijden). Van de vijf verklaringen van ooggetuigen is er één in het Hollandsch, onderteekend door A. Hodenpijl, met een Engelsche vertaling, één in het Engelsch, onderteekend door A. Petrie en zijn er drie in het Latijn opgesteld, onderteekend door B. Haan en M.H. Cordes; J. Boogert, R. Poitevin en W.V. Burch en door R. Gordon. | |||||||||||||||||||
Letter No. 33 [21].
| |||||||||||||||||||
Published in:
| |||||||||||||||||||
Summary:The skin of negroes; reproduction of the eel; the blood of eels; an investigation of the development and metamorphosis of the flea with a criticism of Swammerdam's communication on this subject. Further remarks on the use of the millet grain as a cubic measure, and a computation of the number of living organisms in a drop of water. | |||||||||||||||||||
Remarks:Leeuwenhoeck also sent a Latin translation of this letter, preserved in the Royal Society at London (MS. 1859, L l. 30. Three folio pages). One of the five declarations by eye-witnesses is in Dutch, signed by A. Hodenpijl, with a translation into English; one is in English, signed by A. Petrie; and three are in Latin, signed by B. Haan and M.H. Cordes; by J. Boogert, R. Poitevin and W.V. Burch; and by R. Gordon. | |||||||||||||||||||
d'Hr Henrij Oldenburgh
Delff in Hollant den 5e Octobr. 1677.
Mijn Heer.
UEdts seer aengenamen vanden 28e Julij laestleden nevens de transactien no. 136. waer inne geinsereert is mijne geringe observatien ontrent Hersenen, Vlees, Ruggemergh, Moxa, en Catoen,Ga naar voetnoot1 sijn mij door de Hr. Doctor Brants opten 11, 7mbr. behandigt, waer over ick UEdt bij desen ten Hooghsten danckbaer ben. Ick heb deselvige Hr eenige van mijn observatien laten sien; en naderhant aen andere Hooghduijtse Hr door de Vo̅o̅r̅n̅Ga naar voetnoot2 Brants, aen mij geaddresseert. UEdt segt in desselffs missive, dat wel wenschte, dat ick met groote naeuwkeuricht examineerde de Huijt van Mooren anders Negers geseijt.Ga naar voetnoot3 Ga naar margenoot+Ick heb voordesen mijne speculatienGa naar voetnoot4 daer ontrent laten gaen, maer alsoo ick bij mij vast stelde; de redenen waerom de Negers swart sijn Hier inte bestaen; namentl. dat de deeltgens die uijt het lichaem worden gedreven, en het vliesje cuteculaGa naar voetnoot5 maecken, van soodanige materie sijn, dat door deselvige het licht niet en can doorgaen, gelijck de deeltgens, off globule sijn, van swart Hair, daer in tegendeelGa naar voetnoot6 het wit Hair, bestaet, uijt doorschijnende globule. Dese mijne vast stellinge hebben mij niet doen trachten, de Huijt van Mooren te observeeren; maer als de gelegentheijt nu toe laet, sal ick deselvige na mijn vermogen besichtigenGa naar voetnoot7. | |||||||||||||||||||
[Mr. Henry Oldenburgh.
Delft, Holland, October 5th 1677.
Sir,
On the 11th of September Dr. Brants delivered to me your welcome letter of July 28th ultimo and also Nr. 136 of the Transactions containing my slight observations on the brain, flesh, spinal marrow, moxa and cottonGa naar voetnoot1, for which I express my heartfelt thanks. I showed some of my observations to that gentleman and afterwards also to some German gentlemen directed to me by the before-mentioned Mr. Brants. You say in your letter that you wish I would closely examine the skin of Moors, also called negroesGa naar voetnoot2. Ga naar margenoot+Before now I have speculated on this subject and I concluded that this must be the reason why negroes are black: that the particles driven forward from the body and forming the cuticulaGa naar voetnoot3 are composed of a matter which does not transmit light, like the particles or globules of black hair, whereas white hair consists of transparent globules. Owing to this solution of the question I have not tried to observe the skin of Moors, but when an opportunity offers I shall investigate the matter to the best of my ability. | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het gemeene seggen alhier is dat Ael en Palingh, uijt een bedervinge in stinckende poelen en slooten voort gebracht worden; Andere seggen weder dat den dauw inde maent van Meij de Palingh en ael voortbrengt.Ga naar voetnoot8 Ick heb inde maent Julij laestleden, inden darm beneden de maegh off RobGa naar voetnoot9, van Palingh en Ael ontdeckt, wormkens, die een weijnich bewegingh hadden, en ontrent van dickte waren als een groff Hair, en na mijn oordeel, ontrent twintich mael soo langh, als dick; Dese wormkens hadden in haer lichaem, een doorgaenden darmGa naar voetnoot10, in welcke darm omtrent het Hooft, een continuele beweginge geschiede, als off het adem hale van de diertgens was; doch na de staert was de beweginge grooter, niet inden darm, maer door het gantsche lichaem; en al wat hier starck op en neer bewogen wiert, dat waren veel kleijnder Aeltgens, off wormkens, waer van ickr veele door de Huijt van het Eerste aeltge sagh leven, en bewegen.Ga naar voetnoot11 Ick heb de eerst geseijde wormkens, off Aelkens, uijt de darm van Ael en Palingh genomen, ende deselvige voor mijn gesichtGa naar voetnoot12 ontstucken gesneden, en met verwonderingh gesien, een getal van meer (na mijn gesicht oordelende) dan 200 wormkens, off Aelkens, uijt ijder vande eerst geseijde wormkens | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+It is a common saying here that eels are produced by corruption in stinking pools and ditches; others again maintain that they are produced by dew in the month of MayGa naar voetnoot4. In the course of last July I discovered in the stomach or maw of eels, small worms, which moved a little, were about as thick as a coarse hair and, in my opinion, about twenty times more long than thick. These small worms had a gut running from the head to the tail. In this gut near the head there was a continual motion, as if it was the breathing of the animal; but towards the tail the motion became greater, not only in the gut but in the whole body; and it was really much smaller eels or worms that were here moved up and down, many of which I saw stirring full of life through the skin of the first eelGa naar voetnoot5. I took those worms or small eels from the gut of the eels and cut them open, using my microscope. I saw, to my great astonishment, a number of more than 200 small worms or eels - judging by sightGa naar voetnoot6 - coming from each of the above-mentioned worms, | |||||||||||||||||||
sien comen, en dit bovenGa naar voetnoot13 veel deeltgens die ick voor Eijeren, off onvolmaeckte dierkens aensach; Dit siende nam ick in gedachten, dat Ael, en Palingh, weder Ael en Palingh voortbrachten. Hoorende een Viscooper (die doende was met een groote Palingh het Vel af te halen) seggen datmen sich wel most wachten, dat het bloet van een Palingh, niet in de Oogen quam, om dat het ongelooffl. doodel.Ga naar voetnoot14 pijn veroorsaeckte, die een gantsche dach duerde, sonder datmen het Oogh na behooren konde gebruijcken.Ga naar voetnoot15 Ga naar margenoot+Ick heb aenstonts ses Palingen gecocht, omme was het mogelijck, de redenen vande groote Pijn veroorsaeckt, door het geseijde bloet te penetreren: En heb eijntelijck seer naecktGa naar voetnoot16, mij voor de oogen gestelt, in het bloet, (datmen het navel-bloet noemtGa naar voetnoot17 ende in het bloet dat ick uijt het Hart nam) dunne pijpjens ontrent twee mael soo langh, als een globule bloet, (van die geene die het bloet root maecken) dick is, en ontrent ⅓ vande dickte, van een globule bloet, waer vanGa naar voetnoot18 veele aen beijde de Eijndenen spits waren.Ga naar voetnoot19 Dit siende heb ick mij int eerst ingebeelt, dat dese pijpjens, deeltgens op haer selven waren, en dat die doorgaens met de globule bloet vermengt waren; Maer naderhant, het bloet uijt het Hart van een extraordinaire groote Palingh observerende. sach | |||||||||||||||||||
besides many particles which I took to be eggs or imperfect animals. Seeing this I imagined that eels gave life to eels. I once heard a fishmonger say, while he was stripping a large eel, that one should be on one's guard against getting an eel's blood in one's eyes, because it causes an incredible pain lasting a whole day and preventing their useGa naar voetnoot7. Ga naar margenoot+I at once bought six eels in order to discover the cause of this vehement pain. And after a time I saw quite distinctly in the blood called navel-bloodGa naar voetnoot8, as well as in the blood that I took from the heart, thin rods about twice as long as the thickness of a blood-globule (one of those that make the blood red), and about ⅓ of its thicknessGa naar voetnoot9. Many of these rods were pointed at the two extremities. Seeing this I first thought that these rods were disconnected particles and ordinarily mixed with blood-globules; afterwards, however, when I observed the blood from the heart of | |||||||||||||||||||
ick int eerst geen vande geseijde pijpkens, en met een Ogenblick terwijl ick doende was met observeren, sach ick eenige duijsenden vande verhaelde pijpjens bij malcanderen leggen, sonder datter eenige globule bloet tusschen deselvige vermengt, off verspreijt lagen. Dit siende imagineerde ick mij, dat eenige globule bloet, na dat deselvige vande lucht wierden omvangen, ofte vande cristaline vochticheijt, daer de globule in leggen mochten gesepareert sijn, inde geseijde pijpgens verandert waren; Oock mede connen dese pijpjens, wel in hardicheijt toenemen, wanneer deselvige met de siltige vochticheijt, die continuel. op het oogh is vermengt worden. En dus stelde ick bij mij vast, de oorsaeck vande groote pijn, die het bloet van Ael en Palingh het oogh aenbrengt, ontdeckt te hebben, namentl. dat de pijpjens niet alleen de gevoel. deelen van het oogh hebben gequest, maer dat eenige daer in sijn blijven steecken.Ga naar voetnoot20 Ick heb in mijn missive vanden 27. Novembr. 1676.Ga naar voetnoot21 geseijt, hoe dat ick luijsen hadde geanatomiseert, en uijt de luijsen Eijeren (die wij Neeten noemen) hadde gehaelt, en uijt de Eijeren weder luijsen; Ga naar margenoot+Ick heb sedert die tijt mijn gedachten laten gaen op de Vloij,Ga naar voetnoot22 vande welcke ick noijt voor desen Eijeren hadde gesien; Noch oock geen seer kleijne Vloijen, die van graat tot graat in groote | |||||||||||||||||||
an uncommonly big eel, I at first observed not a single one of these rods, but a moment later, while occupied in my observation I saw a few thousands of these rods lying together without any globules of blood being mixed with them or lying dispersed among them. Seeing this I imagined that blood-globules had changed into these rods upon being encompassed by air or after being separated from the crystalline fluid in which they lay. Also, these rods may increase in hardness when they become mixed with the salty fluid always present on the eye-ball. From this I concluded that I had discovered the cause of the stinging pain caused by an eel's blood in the eye; that is to say that the rods not only hurt the sensitive parts of the eye, but that some of them also remain sticking in itGa naar voetnoot10. In my letter of November 27th 1676Ga naar voetnoot11 I wrote that I had dissected lice, and taken from them eggs, which we call nits, and from these eggs again lice. Ga naar margenoot+From that moment I have given my mind to the fleaGa naar voetnoot12, whose eggs I had never seen till then, nor indeed little fleas, gradually | |||||||||||||||||||
toe nemen, gelijck wij inde luijsen sien,Ga naar voetnoot23 Ick heb dan verscheijde Vloijen opgeslooten, en waer genomen, dat een Vloij 15. à. 16. seer witte Eijeren inden tijt van 24. uren hadde voortgebracht, dese Eijeren, sijn verscheijde deelen kleijnder dan de Eijeren vande luijsen. Ick heb deselvige verscheijde malen ontstucken gebroocken, maer daer inne nietGa naar voetnoot24 connen sien, als dat deselvige bestonden uijt seer kleijne ongelooffl. menichte van aen een hangende, off aen een klevende globule, Ick heb oock verscheijde malen de Eijeren in mijn sack gedragen, om datGa naar voetnoot25 ick jonge Vloijen uijt de Eijeren, mocht sien comen, en heb eijntel. na dat ick vloijen hadde verwacht, met verwonderingh seven wormen gesien, die uijt de Eijeren van eene Vloij waren gecomen, behalven de wormkens die inde Eijeren waren gestorven, deselvige waren na 8. à. 9. dagen in mijn sack uijt gebroeijt. Naderhant mijne observatien vervolgende, heb ick doorgaensGa naar voetnoot53 de wormen inde Eijeren sien leven, en starck bewegen, en heb oock daer beneffens verscheijde malen gesien, dat de wormkens inde Eijeren, om dat die de schil, niet en konden ontstucken breecken, inde Eijeren sijn gestorven. Dese wormen leggen inde Eijeren ront gebogen, soo dat haer Hoofft, beneffens en voorbij haer achterlijff leijt, en uijt het Eij gekroopen sijnde, sijn dan ontrent vier mael soo langh als het Eij, en daer beneffens seer wit,Ga naar margenoot+ Haer lichaem is seer na de gedaente als de lichamen vande Zijdwormen, verdeelt in 13. vronghachtigeGa naar voetnoot26 deelen doorgaensGa naar voetnoot27 met weijnige Hairen beseth, hebbende voor omtrent het Hooft twee pootgens, die met het groot werden vande diertgens, kleijnder werden; ende boven op het Hooft twee Hoorntgens, en ijder van dese Hoorntgens is opt eijnde versien, met een extraordinaire | |||||||||||||||||||
increasing in size, as in the case of liceGa naar voetnoot13. So I enclosed several fleas and observed that in 24 hours a flea produced 15 or 16 very white eggs, several times smaller than those of a louse. I several times broke eggs but could not discover anything inside, only observing that they consisted of an incredible quantity of exceedingly small globules hanging or sticking together. I also several times carried about the eggs in my pocket that I might see the young fleas appearing from the eggs. At last, after having expected to see fleas, I observed seven grubs which had crept from the eggs of a flea, besides those that had died in the eggs. They had hatched in my pocket eight or nine days. Afterwards continuing my observations, I constantly saw the grubs living in the eggs and moving vigorously. I also observed several times that the grubs died in the eggs because they could not break the shells. These grubs lie rolled up in the egg, their heads lying by the side of or protruding beyond their hindparts. After leaving the egg they are about four times its length, and very white. TheirGa naar margenoot+ body is very much like that of the silkworm and divided into 13 ringlike parts, most of them sparsely covered with hair. In front near the head they have two legs, which decrease in size as the animal grows; on top of the head there are two little horns, each provided at its extremity with a stinglike and excessively thin | |||||||||||||||||||
dunne angels gewijse uijtsteecksel, hebbende ontrent de langhte, als de dickte vande Hoorn, en bij gissingh 25. mael dunder, als de Hoorn, en aen het achterlijff twee pootgens. Dese wormkens in het uijtkruijpen, uijt het eij maeckten ordinaire een ront gaetge. Het was niet onaengenaemGa naar voetnoot28 te aenschouwen, de schillen van dese Eijeren, ten aensien vanGa naar voetnoot29 het extraordinarie dun vliesje; ten anderen om de uijt nemende kleijne globule, waer van het vliesje was te samen geseth.Ga naar voetnoot30 Ga naar margenoot+Dese mijne Observatien hebben mij de geseijde wormkens uijt de Vloij-eijeren, doen vergelijcken bij de Zijd-wormen, die na dat wanneer deselve in groote mochten sijn toe genomen, insgelijcx veranderden in een tonneken (alias Popken) gelijck de Zijdwormen doen, ende dat weder uijt popkens de vloijen comen, gelijck de Cappellekens, uijt de popkens vande Zijd-wormen, te meer om dat gelijck hier boven geseijt is, de wormkens bestaen uijt 13. vronghachtige leden, te gelijckGa naar voetnoot31 oock de Vloij van sijn Hooft tot sijn achter lijff, mede verdeelt is in 13 leden, en om dat de wormkens die uijt de Eijeren quamen, niet boven 3. à. 4. dagen int leven bleven, uijt gebreck van Voetsel, heb ick de curiuesheijtGa naar voetnoot32 gehadt, mijne speculatienGa naar voetnoot33 te vervolgen; Hebbende dan eijntelijck de wormkens gevonden, die omtrent twee mael soo langh waren, als het lichaem van een Vloij is, waer van eenige bloet in haer lichaem hadden, andere was haer lichaem gansch helder.Ga naar voetnoot34 En heb oock gesien, de vloij-wormen tot voetsel gebruijcken, de excrementen vande Vloijen. (wanneer die noch sacht waren); Van dese wormkens heb ickr genomen, en die op verscheijde manieren op geslooten, en eenige bij mij gedragen, en heb eijntelijck ondervonden hoe dat dese wormkens, als deselve tot haer volcomen groote waren gecomen, haer gansch mede omsponnen, gelijck de Zijdwormen in haer Zijde leggen; Ick heb verscheijde van dese wormkens uijt haer gesponne werckGa naar voetnoot35 gehaelt, en mij seer naecktGa naar voetnoot16 voor de oogen gestelt, hoe dat | |||||||||||||||||||
protuberance, about as long as the horn is thick and, roughly estimated, twenty-five times thinner than the horn. On the hindpart there are two legs. Usually these grubs made a small round hole in creeping from the egg. It was interesting to observe the shells of these eggs, as well on account of the extraordinary thinness of their membranes as also on account of the excessively small size of the globules composing theseGa naar voetnoot14. Ga naar margenoot+These observations led me to compare the grubs from fleas' eggs with silkworms; for, like these, they change after a period of growth into a case or chrysalis, out of which pupa the fleas break, like the butterflies from those of the silkworm; the more was I inclined to this comparison because, as I observed above, the grubs consist of 13 ringlike articulations, while the flea is also divided from its head to its abdomen into 13 articulations. As the worms did not live more than 3 or 4 days after breaking from the eggs owing to want of food I was eager to continue my investigations. So I had at last discovered these grubs, which are about twice the length of a flea. Some of them contain blood, others are quite transparent. I also observed that these flea-grubs take the excrements of the fleas as food (that is to say while they were still soft). I took some of these grubs and enclosed them in various receptacles. Some of them I carried about on my person. At last I discovered that these grubs, when full-grown, spun a cocoon in the same way as silkworms are enclosed in silk. I took several of these grubs from their cocoon threads and clearly observed how | |||||||||||||||||||
deselvige haer Huijt verwisselden, en dan verandert waren, in een popken, jn welck popken, ick niet alleen de 13 leden vande Vloij conde bekennen, maer seer naeckt, de geheele gestalte vande Vloij, selffs HoornenGa naar voetnoot36 Pooten etc. dat seer aerdich te aenschouwen was. Hier soude noch wel bij behooren, hoe langh dese wormkens leeffden, en oock hoe langh, dat de Vloij in het popken beslooten bleeff, alsmede wanneer dese popkens, die int eerst seer wit sijn, haer rosse VerruwGa naar voetnoot37 aennemen; Maer ick heb mij vergenougt gehoudenGa naar voetnoot38, met mijne verhaelde observatien. Alleen sal ick dit seggen, dat wanneer als ick het wormken, als het omtrent tot sijn volcomen groote was gecomen, ontstucke sneede, dat het (bovenGa naar voetnoot13 eenige weijnige aderkensGa naar voetnoot39 en darm) bestont, uijt uijtsteeckendeGa naar voetnoot40 menichte van seer kleijne globule, en eenige die wat grooter waren; Als oock konde ick seer naeckt sien, dat het popken uijt same gevoeghde globule bestont. En om dat dese mijne nasporingen, gansch niet over een en comen, met die van Dor Swammerdam,Ga naar voetnoot41 soo heb ick de Wormkens inde Vloij eijeren, als oock de Wormkens, wanneer die tot haer volcomen groote sijn geworden, en oock de popkens waer in men seer net en naecktGa naar voetnoot42 de vloij kan bekennen, bewaert, omme deselvige aen eenige Heeren Lieffhebberen te connen toonen. De v̅o̅o̅r̅n̅. MonSr Swammerdam in sijn verhandelingh, vande bloedeloose diertgens pag: 74. seijt dus vande Vloij. Vorders stellen wij onder dese eerste Order de Vloij, de welcke sijn oorspronck mede uijt een Neet neemt, ende seer aerdich sijn rosse Veruw inde selve, op de manier van andere dierkens in gestalte van Popkens sijnde, comt aen te nemen, want alle sijne veranderingen, die hij inde Neet sijnde ondergaet; en hoe hij van wit in swart verandert, kunnen seer netGa naar voetnoot42 met een vergroot glas | |||||||||||||||||||
they cast off their skin and changed into a pupa, in which pupa I could distinguish not only the 13 articulations of the flea, but also very distinctly the entire figure of the flea, even its hornsGa naar voetnoot15, legs, etc., all of it very interesting to see. Properly I ought to add how long these grubs lived, also how long the flea remained enclosed in the pupa, and also how long it takes these pupae, which are quite white at first, to assume their reddish colour; but I was content with the above observations; only this: on cutting up a grub when it had nearly attained its full size, I found that, except for a few veinsGa naar voetnoot16 and a gut, it consisted of a very large number of minute globules, some of which were a little larger; at the same time I could see that the pupa consisted of joining globules. Seeing my investigations do not at all agree with Dr. Swammerdam'sGa naar voetnoot17 I have preserved the grubs in fleas' eggs, the full-grown grubs, as also the pupae in which the flea can be distinctly seen, in order to be able to show them to the Curious Virtuosi. On p. 74 of his dissertation on the bloodless animalcules the aforesaid Mr. Swammerdam says about the flea: ‘After these, I rank the Flea in the first class. This insect also springs from a Nit, in the which it elegantly changes to a red colour, like other insects in the Nymph state; the changes it undergoes, while as yet in the state of the Nit, and the manner in which it from white becomes black, are easily discernible by the help of | |||||||||||||||||||
beschouwt werden. Het welcke na ons oordeel van geen kleijn gewicht is, en seer groote nutticheijt bevad; alswe t sijnder tijt toonen sullen. Dus verre MonSr Swammerdam vande Vloij die na alle aparentie de excrementen vande Vloij (die root sijn) voor de Neet, ofte Eij, vande vloij heeft aengesien, want onmogelijck, heeft hij het popken voor de Neet connen aensien, nademael het popken soo groot is als de Vloij. Ga naar margenoot+In mijn missive vanden 23e Maert 1677. heb ick gedemonstreert, dat de quantiteit water van 92 1/8Ga naar voetnoot43 geerst greijntgensGa naar voetnoot44 de groote van een droppel water (die soo groot is als een groene ert) maken, en o̅m̅e̅Ga naar voetnoot45 dit eenige vrinden, die dit niet bevatten konden naeckter voor de oogen te stellen, heb ick genomen 6. geerst greijntgens, en die nevens malcanderen in een weijnich pick vast geleijt, en met een kromme passer de wijteGa naar voetnoot46 van axens vande geseijde geest (!) greijntgens genomen, welcke openingh vande passer soo wijt was, als de axe van een groote Aelbesie, en geseijt het cubicq getalGa naar voetnoot47 van 6. is 216. Laten wij nu het onseeckere, voor het seeckere stellenGa naar voetnoot48, en seggen, de Aelbesie sinckt int water; en de geerst greijntgens sincken int water, dierhalven sij sijn even stoffswaerGa naar voetnoot49; Dit soo sijnde, soo moeten 216. geerst greijntgens soo swaer wegen als de verhaelde Aelbesie. Ick heb de Aelbesie in een seer netGa naar voetnoot50 schaeltge geleijt, en ondervonden dat 212. geerst greijntgens, met de Aelbesie in swaerte over een quamen. Ga naar margenoot+Ick heb oock geseijtGa naar voetnoot51 dat wanneer ick weder een groote menichte levende schepsels int water hadde, dat ick omme UEdt ende de Hrn Philosophen contentement te geven, attestatien daer van soude laten toe comen, die ick hier nevens van acht distinckte Hrn UEdt toe sende; waer van eenige seggen 10000. levende schepselen, inde groote van een geerstGa naar voetnoot52 water gesien te hebben, | |||||||||||||||||||
the microscope: nor are these observations of little use or importance, as I shall hereafter prove at a proper season.’ Thus far as regards Mr. Swammerdam concerning the flea: evidently he mistook the excrements of the flea (which are red) for its nits or eggs, it being altogether impossible that he mistook the pupa for the nit, the chrysalis being as large as the flea. Ga naar margenoot+In my letter of March 23rd 1677 I have shown that the quantity of water of 92 1/8 grainsGa naar voetnoot18 of millet equals the size of a drop of water (which is as large as a green pea). In order to demonstrate this clearly to some friends who could not comprehend this, I took six grains of millet and fixed them side by side in some cobbler's wax. I then measured with a pair of curved compasses the length of the axis of these grains of millet. The opening of the compasses was as large as the axis of a big red currant. The third power of six is 216. Let us now take an uncertainty for a certainty and assume that a red currant sinks in water. Now the grains of millet also sink in water, so they must have the same specific weight. This being the case, 216 grains of millet and the red currant must be equal in weight. I put the red currant in a very accurate pair of scales and found that it was equal in weight with 212 grains of millet. Ga naar margenoot+I have also saidGa naar voetnoot19 that if at any time I had again a large number of living creatures in water, I would send you attestations, in order to satisfy yourself and the philosophers]Ga naar voetnoot20; I have here sent the Testimonials of eight [distinct]Ga naar voetnoot21 persons; some of which affirm they have seen 10000, others 30000, others 45000 little living | |||||||||||||||||||
andere van 30000. en oock van 45000. Ick heb doorgaensGa naar voetnoot53 int geven vande attestatien de Hrn gerecommandeert, dat sij maer het getal halff soo veel souden stellen, als sij oordeelden te sien, omme redenen, dat het getal vande dierkens, in soo een kleijne quantiteit water, echterGa naar voetnoot54 soo groot soude sijn, dat het bij veele geen credit soude vinden; want doen ick in mijn missive vande 9e Octobr. 1676. stelde datter in een droppel peperigh waterGa naar voetnoot55 meer dan 1000000. levende schepsels waren, Hadde ick het getal met waerheijt op acht mael soo veel connen begrooten, want sooGa naar margenoot+ volgens attestatie 45000. dierkens inde quantiteit vande groote van een geerst greijntge water sijn, comt dan inde groote van een droppel water 4140000. levende schepsels. Boven welck over groot getal, ick kan seggen, dat ick op verscheijde tijden, noch wel soo veelGa naar voetnoot56 levende schepsels die soo kleijn waren, datGa naar voetnoot57 voor de Hrn attestanten haer oogen verborgen waren, come te sien. Ga naar margenoot+comt dan het bovensteGa naar voetnoot58 getal verdubbelt 8280000. levende schepsels in een droppel water. Dit is onbegrijpelijck, maer laten wij eens vast stellen, dat bij aldien een groff santge, gedeelt was, in 8000000. delen, dat ick jmmersGa naar voetnoot59 soo kleijne dierkens int water kan sien leven, als dese deeltgens van het sant soude groot sijn. en dit soo sijnde, soo sal de verwonderingh, soo groot niet sijn. Mijn Heer dit ist geringe, dat ick UEdt ende de geleerde Heeren Philosophen, hebbe goet gedacht mede te deelen, mijn gedienstel.Ga naar voetnoot60 versoeck is, off UEdt mij gelieft te adviserenGa naar voetnoot61 vanden ontfangh van desen. Ick sal onder des na presentatie van mijn geringen dienst blijven
Mijn Heer. UEdts Verplichten Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck | |||||||||||||||||||
Creatures, in a quantity of water as big as a grain of MilletGa naar voetnoot22, in the desiring of which Testimonials I made it my request that they would only justifie (that they might be within compass) half the number that they believed each of them saw in the water, and even so the number of those little creatures that would thereby be proved to be in one drop of water would be so great, that it would exceed belief. Now whereas by my Letter of the 9th. of October, 1676. I affirmed that there were more than 1000000 living Creatures contained in one drop of Pepper-water. I should not have varied from the truth of it, if I had asserted that there were 8000000; for if according to some of the included testimonials there might be found in a quantity of water as big as a millet seed, no less than 45000 animalcules. It would follow that in an ordinary drop of this water there would be no less than 4140000 living creatures, [I add that, at several times, I saw as many more animalcules, which were so diminutive in size that they wereGa naar margenoot+ invisible to the Gentlemen who gave these attestations. In that case the above]Ga naar voetnoot23 number if doubled will make 8280000 living Creatures seen in the quantity of one drop of waterGa naar voetnoot24. This exceeds belief. But I do affirm, that if a larger grain of sand were broken into 8000000 of equal parts, one of these would not exceed the bigness of one of those little creatures; which being understood, it will not seem so incredible to believe that there may be so great a number in the quantity of one drop of water. [This, Sir, is what I intended to communicate to you and the other Philosophers. I humbly request you to inform me of the receipt of this letter. Offering you my slight services, I am
Your obedient Servant
Antonj Leeuwenhoeck.] | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+[To all who shall read this: Hail and Goodwill!
Considering that nothing contributes more to the honour of God, the Creator of everything, or incites us more to the admiration of Him who alone is Goodness, Wisdom and Power, than the exact observation of the creation: ‘for the invisible things of him from the creation of the world are clearly seen, being understood by the things that are made, even his eternal power and Godhead’ (Romans I, 20), the investigators of the Creation should by no means be deprived of the honour due to their unflagging labour. Now our Anthoni Lewenhoeck does not stand in the rear of those who have displayed an almost incomparable eagerness in unveiling the secrets of nature with the greatest accuracy and exactitude. This will be readily admitted by any one who knows that Lewenhoeck, without any previous instruction, out of his own voluntary impulse and through indefatigable labour, has attained | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
the highest perfection in constructing microscopes. For thanks to these microscopes he so distinctly shows the constructive parts of all natural and visible bodies, and demonstrates them so clearly before our eyes, that any one wishing to behold more after seeing this, might as well claim more light from the sun. Passing the little rodsGa naar voetnoot1, the insects and everything else, including the minutest things that he demonstrates in numerous other bodies, we mean to speak only of what he showed us in pepper-water. Of this pepper-water he took a quantity of approximately a millet-corn. In our presence he deftly took it up in a glass tubeGa naar voetnoot2, approximately as thick as a horse-hair; next he divided the tube filled with pepper-water intoGa naar margenoot+ 50 parts (as may be seen in the margin) and showed us a 50th part in his microscope. Well, as eye-witnesses we affirm that we saw at least 200 living creatures in this 50th part of water; little | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
animals which moved and swam in the water, so that we could distinctly see that they were indeed animals and by no means something else. In truth, some of these animalcules appeared to be about the size of a louse and on these little animals we could distinguish various transparent globules; for that matter, all these animalcules were transparent not only in parts but entirely. The above-mentioned Mr. Anthoni Lewenhoeck asking our written attestation we, not wishing to derogate from the truth, have justly and willingly given it him, for which reason we have attached our usual signatures to this letter patent, as it is called.
Delft in Holland, A.D. 1677. The 18th of May (the style of this countryGa naar voetnoot3). Benedictus Haan, Lutheran pastor at Delft.
M. Henricus Cordes, Lutheran pastor at The Hague.] | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+[The attestation on the back of this was submitted to us by Mr. Benedictus de Haan. In it he assures us that he saw in a glass tube, made, as shown in the margin, by Mr. Leuwenhoek, and filled with pepper-water, an innumerable number of little animals, by means of a microscope. I not only subscribe this attestation, but also, driven by truth, I affirm that, taking into account the relation in respect of quantityGa naar voetnoot1 I saw as many as 20.000 of those little animals in a quantity of pepper-water not exceeding the size of a grain of millet. For which reason I have willingly put my signature to this attestation, which should serve | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
as a proof of the truth and nothing but the truth to all those who shall deign to turn their attention to it and cast an eye upon it.
Given at Delft in Holland. June the 2nd 1677. R. Gordon, medical student.] | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+[Mr. Anthoni Leeuwenhoec having to-day shown us a tube, filled with pepper-water, divided by him into 90 parts, in the manner described in the preceding attestation of Messrs. Haan and Cordes, we confirm that we have observed with our eyes that each of the 90 parts contained more than 500 little animals, quite transparent, at one end more pointed than at the other. Next, after Mr. Leeuwenhoec had emptied the tube, we stated that the quantity of water which it contained, did not exceed the size of a grain of millet. In corroboration of the truth we sign this attestation.
Given at Delft in Holland.
J. Boogert, Licentiate of Civil and Canon Law, and notary public.
Rob. Poitevin, Doctor of medicine of the University of Montpellier.
W.V. Burch, Licentiate of Civil and Canon Law, Advocate in the Court of Holland.] | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ic ondergeschreven Aldert Hodenpijl, wonende tot Delft, verclare ende attestere bij mijn manne waerheijt,Ga naar voetnoot1 in plaeteGa naar voetnoot2 van Ede, dat mij op huijden, door Sr Anthonij Leeuwenhoeck, is getoont een glase pijpge, van binnen hol en gevolt met nat of water, welc glaese pijpge, hij verdeelt heeft in 't seventich deelen, (alsoo mijn ooch daer mede ic door het microscope, oft vergroot glas sach, niet verder conde bereijcken,Ga naar voetnoot3) en dat ic in ider deel hebbe gesien, honderden levende schepsels, die haer door den anderenGa naar voetnoot4 schielijck beweegden, hebbende de groote van een luijs, en sommige grooter, en dat hij Leeuwenhoeck, na dat hij mijn het selve verscheijde malen hadde doen sien, al het water dat in het voorschreven pijpge was heeft wtgeblasen, sijnde int geheel ontrent de groote van een geerst greijntge, soo dat ic affirmatijf can seggen, dat ic na genome calculatie, in d'selve groote van een greijntge geerst, meer als dertich duijsent schepsels die leven hadde, hebbe gesien, presenterende 't selve des versocht sijnde, met Eede te verclaren, en oirkonden geteijckentGa naar voetnoot5 den dertienden Augustij 1677.
Aldert Hodenpijl 1677 | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+I underwritten Aldert Hodenpijl; dwelling at Delf doe declare and attest by the troth of a man, which is equivalent to an Oath, That this day was showne to me by Sr. Anth: Leewenhoeck a small glasse Pipe, hollow within & filld with Liquor or water, which Pipe he had divided into seaventy parts (for so many I could discerne with a microscope or magnifying Glasse & no more) & that in every part or Division I saw hundreds of living Creatures, some about the Bignes of a Louse, & some bigger, nimbly wrigling themselves with one another. And that he the sdGa naar voetnoot1 Leewenhoeck after he had showne it me severall times blew all the water out of the foresdGa naar voetnoot2 small Pipe which in the whole amounted to the bignes of a Barly Corne. So that I can affirme according to the Calculation I tooke, in that small Quantity of water, I saw above thirty thousand Living Creatures, which I doe upon Oath Attest this 13. Aug: 1677
Aldert Hodenpijl. | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+[Ik ondergeteekende, bereid getuigenis af te leggen omtrent datgene waarvan ik ooggetuige was, verklaar, dat, na Sr Leewenhoecks brief van 23 Maart 1677 onder oogen gehad en gelezen te hebben, zooals die staat in de gedrukte Philosophical Transactions, No. 134, blz. 844,Ga naar voetnoot1 de begeerte bij mij opkwam een bewijs te zien van wat ik aldaar verhaald vond. Om mij genoegdoening te geven, deed Sr Leewenhoeck een weinig water, ongeveer ter grootte van een gerstekorrel aant. in een zeer dun, glazen pijpje, waarop ik, door zijn microscoop kijkende, een zeer groot aantal diertjes in het water zag bewegen, zoovele, dat ik ze onmogelijk kon tellen en, naar het mij voorkwam, het getal overtreffende, genoemd in zijn bovenvermelden brief. Voorts, daar ik begeerig was het bewijs te zien, dat die diertjes werkelijk levende schepselen waren, deed Sr Leewenhoeck een zeer kleine hoeveelheid azijn in gezegd water en nadat hij dit weer in dezelfde glazen buis had gedaan, zag ik die diertjes in het water, maar zij bewogen zich in het geheel niet, daar zij door den azijn waren gedood. Dit alles aanschouwde ik met verwondering: dat ik in zulk een kleine hoeveelheid water zulk een overgroot getal kleine diertjes aanschouwde. Daar ik ooggetuige hiervan was, was ik gaarne bereid op verzoek van den vernuftigen Sr Leewenhoeck de waarheid te bevestigen van zijn mededeeling door deze getuigenis, geschreven en onderteekend door mij te Delft 20/30 Aug. 1677.Ga naar voetnoot2
Alex. Petrie,
Predikant der Engelsche Gemeente te Delft.] | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+I underwritten, being willing to give testimony unto that whereof I was an eye-witnesse, do declare that having seen and read Mr. Leewenhoecks letter of March 23. 1677. as it is set down in the printed Philosophicall Transactions, Numb. 134 p. 844Ga naar voetnoot1. I was desirous to see a proof of what I found there related; and for my satisfaction, Mr Leewenhoeck did put a little quantity of water, about the bignesse of a Millet-grain, into a very slender glasse-pipe, on which looking through his Microscope, I did see a very great number of litle animals mooving in that water, so many that I could not possibly number them, and to my sight they seemed to exceed the number expressed in his fore-mentioned letter; and moreover, being desirous to see a proof whether those animalcula were indeed living animals, Mr. Leewenhoeck by adding a very small quantity of vinegare to the same water, and putting it again into the same glasse-pipe, I did see those litle animals in the water, but they did not moove at all (being killed by the vinegar) which I beheld with admiration, that in so small a quantity of water I should see such a vast number of those litle animals. Whereof, being Testis oculatus, I was willing at the desire of ingenious Mr Leewenhoeck to confirme the truth of his relation by this testimony written and subscribed by me, in Delft, Aug: 20./30. 1677Ga naar voetnoot2.
Alex: Petrie. Pastor of the English Congregation in Delft. |
|