Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van LeeuwenhoekGepubliceerd in:
| ||
Korte inhoud:Weerlegging van de meening, dat in bloed en speeksel levende organismen zouden voorkomen. Over leverbot. Beschrijving van de spermatozoïden van den kabeljauw. | ||
Opmerkingen:Dit MS. heeft de Royal Society nooit bereikt en is teruggevonden door Mejuffrouw Petra Beijdals te Delft. | ||
Letter No. 42 [27].
| ||
Published in:
| ||
Summary:Refutation of the opinion that living organisms occur in blood or saliva. Liver-fluke. Description of the spermatozoids of the cod. | ||
Remarks:This MS. never reached the Royal Society. It was discovered by Miss Petra Beydals of Delft. | ||
d' Hr N: Grew.
Delft in Hollant den 21e Feb: 1679.
Mijn Heer.
Jn UEdts. seer beleeffden1, en aengenamen vanden 3e. Octobr. was mij lieff te verstaen, dat mijne observatien vanden 31e Meij, UEdele ende de Coninckl. Societeit seer aengenaem waren, als mede daer inne gesien, dat eenige van mijne observatien, soo verre als de eerbaerheijt sal connen lijden, int licht sullen gebracht werden, ick sal deselvige beneffens de transactien No. 139. en 140. waer inne UEdele seijt gevoegt is, de vrugt niet inde baermoeder van de Moeder, maer in het vlies, ofte nier-bedde gevonden, als oock van een watersugtige testicul van een Vrouw, met verlangen te gemoet sien.2 Wat mij belangt ick blijff alsnoch van gevoelen,3 dat de testiculen vande Vrouwen, geen Nest eijeren sijn, en stel vast4, dat bij aldien het eijeren waren, dat men doorgaens aende testiculen, soude moeten sien afhangen, de eijeren die volcomen rijp sijn, gelijck men in Hoenderen, visschen, etc. siet, maer ter contrarie, heb ick deselve in dieren5 altijt seer vast beslooten6 bevonden, en daer beneffens oock de geimagineerde7 Eijeren, van bijsondere hoedanicheden,8 soo16 van substantie als16 groote. | ||
[Mr. N: Grew.
Delft in Holland, February 21st 1679.
Sir,
I was glad to see from your kind and agreeable letter of October 3rd that my observations of May 31st were welcome to yourself and to the Royal Society, and that some of my observations, as far as decency permits, will be published. I am looking forward to that publication and also to Transactions Nos. 139 and 140 which you say contain a description of a foetus not found in the mother's womb but in the membrane or suct, and also of a dropsical testicle of a woman1. As for me, I still think2 that the testicles of women are not a nest of eggs and state that if they were ova one would constantly see the eggs that are perfectly ripe hanging down as in the case of hens, fishes, etc., while on the contrary I have always found them firmly enclosed3 in animals4 as also the so-called eggs in various conditions both of substance and size. | ||
+Men Heeft mij over eenige jaren te gemoet gevoert9, datmen binnen Romen levende dieren in het bloet hadde gesien.10 Jck heb het bloet dat ick uijt mijn Hant nam, en soo nu en dan het ader gelaten bloet, van mijn Huijsvrouw, Dochter,11 en Dienstmaegt, gesien, Maer daer inne geen levende schepsels, ofte ijets dat na levent geleeck, konnen ontdecken, Maer mij is wel te vooren gecomen12, dat wanneer ick in een glase pijpje bloet hadde gedaen, en dat selvige seer langh voor een goet micros: observerende, als dan gesien heb, dat wanneer de globulen bloet begonden te stremmen, deselve seer langhsaem beweeghden, en veelen quamen te samen te vloeijen,13 En eenige dese beweginge siende, souden haer wel in beelden14, dat sij levende dieren sagen. +Als mede is mij wel te gemoet gevoert, datmen levende Dieren in het speecksel Hadde ontdeckt.15 Ick heb verscheijde speecksels soo16 van de geene die een suijvere mont hadden, als16 van de geene die ick oordeelde, dat haer mont noeijt en reijnigde, geobserveert, maer daer inne geen levende schepsels connen ontdecken, maer wel een continuele beweginge, van kleijne deeltgens in het speecksel waergenomen, die ick voor waerachtigh oordeelde, dat17 alleen veroorsaeckt wierden, door de lugt belletgens, die in groote menichte in het speecksel sijn, welcke lugt belletgens, haer continuelijck uijt breijden, off in krimpen, al na dat de Lugt, Adem, off de Hant, daer omtrent comt; want mij is menichmael te vooren gecomen, | ||
+A few years ago I was informed that at Rome live animals had been seen in blood6. I have observed blood taken from my hand and occasionally blood let from my wife7, daughter and maid-servant but have never been able to discover in it a living creature or anything like it. It has, however, occurred that on putting blood in a glass tube and observing it during a long time through a good microscope I saw that, when the blood corpuscles began to clot, they moved very slowly and that many coalesced8. Some observers, now, seeing this movement, might well take these to be living creatures. +Certain people have alleged that living creatures have been discovered in saliva9. I have examined several specimens of saliva, taken both from people that had a clean mouth and from others whom I suspected of never cleaning their mouths. I have not succeeded in finding living creatures in it but I have observed a continuous movement of little particles in the saliva which I am convinced is caused by little air-bubbles which are present in saliva in great numbers. These continuously expand or shrink, on the approach of the air, breath or hand. For I have often observed that a very small bubble | ||
dat een seer kleijn belletge lugt, dat soo groot niet en was, als een honderste deel van een sant, echter18 een continuele beweginge in speecksel, en in andere vochtige materie, aenbrengt, waer door dan de seer kleijne deeltgens inde vochtige materien, beweegt worden, want hoe kleijn belletge lugt, dat beslooten leijt, heeft na proportie van sijn groote, soo wel19 een uijtbreijdinge, en inkrimpinge, als wij met ons bloote oogen sien, aende lugt die inde terramometra is;20 Dese verhaelde beweginge21 eenige gesien hebbende, sullen aparent, het voor dierkens aengesien hebben. Dogh ick wil veel eer geloven dattr dieren int bloet van een Mensch, dan int speecksel sijn. Maer datmen deselvige niet en moet soecken in de aderen verre vande lever af gelegen, maer | ||
of air, not as big as the hundredth part of a grain of sand, will yet cause a continuous movement in the saliva or in other fluids, thereby stirring the extremely small particles in the liquid. For, however small an enclosed air-bubble may be, it expands and shrinks in proportion to its size, as we can see with our naked eye in the case of the air in a terramometra10. Evidently some people, seeing these movements11, took the bubbles for animalcules. But I take it that we shall sooner find animalcules in human blood than in saliva. But then we must not look for them in the | ||
selffs inde groote bloet vaten vande lever,22 nademael ick over+ eenige jaren een soort van platte wormen inde bloet vaten vande levers van ongesonde schapen gesien heb.23 En sal hier voor soo veel mij bekent is, de oorsaeck vande sieckte, die de schapen alhier hebben, wanneer deselve met de plaegh24 van wormen inde lever aderen besmet sijn verhalen. Het lant omtrent dese stadt is goet effen kleij lant, sonder bergen off dalen, soo dat25 ijder weijde, off acker, van den anderen is gesepareert, met een gragt off sloot, die een gansch jaer met soet en smakelijck water staet, en schoon de schapen rontom met water beslooten26 sijn, soo sietmen selden datse drincken. Maer wanneer het inde somer veel aen den anderen27 comt te regenen, waer door het dan comt te geschieden, dat op eenige velden, die int midden wat lager sijn, als aen de slooten, Het Hemelwater int midden van het lant blijft staen, en wanneer dit water vande son beschenen wort, soo staet het en gist28, en het krijgt op de superfitie een groen vlies, en wanneer de schapen bij dit water connen comen, soo drincken sij het selvige seer gulsigh, Hier van worden de schapen binnen weijnich dagen waterigh29, ende krijgen bedorven levers, welcke levers, alsdan platte wormen in haer bloet aders hebben, die ick UEd: op | ||
veins far from the liver, but in the large blood-vessels of the+ liver12, because some years ago I found a sort of flat worms13 in the blood-vessels of the liver of diseased sheep. To the best of my knowledge I will give here the origin of the disease from which sheep suffer here when afflicted with worms in the veins of the liver. The land round this town is a good level clay soil, without hills or valleys, reason why the meadows or fields are separated by canals or ditches, filled the whole year with fresh, sweet water. Although surrounded by water on all sides the sheep are rarely seen to drink. But when in summer in case it rains continuously it will happen that the rain-water collects in some fields that are lower in the centre than near the ditches. When the sun shines upon this water it begins to ferment and becomes covered with a green scum. When the sheep can reach this water, they will drink it eagerly. Within a few days they become dropsical14 and have bad livers. There are then flat worms in the blood-vessels of these livers. Accompanying this letter I send you some of these worms | ||
Moscovis glas30Hier nevens toe sende, op dat UEdele haer Maecksel moogt sien. Ick heb langh getracht omme een bedorve lever van een schaep te hebben, maer om dat tegenwoordigh weijnich off geen schapen daer mede besmeth sijn, niet wel connen becomen, niet omme de verhaelde wormen weder te sien, maer omme was het mogelijck, andere veel kleijnder wormen daer beneffens te ontdecken, en heb alsoo een tweede soort van wormen die veel kleijnder sijn ontdeckt,31 die ick insgelijcx op Moscovis glas UEdele hier nevens sende. Jck was van voornemen UEdele te recommanderen omme der selver wonderlijcke maecksels en ingewanden32 door een micros: te examineren, maer ick heb gesien, dat met het droogh worden van haer lichaem, haer gedaente seer is verandert. +Ick heb in mijn missive vanden 18e Maert 1678 geseijt vande Hom van Cabbeljaeuw, hoe dat deselve bestont uijt globulen etc. en nademael tusschen de Zeevismarct en mijn Huijs maer een gracht loopt33 en de cabbeljaeuw in overvloet alhier levendigh ter marckt comt, soo heb ick sedert eenige tijt Herwaerts, de Hom, anders geseijt het Mannelijck saet vande Kabbeljaeuw, verscheijde malen geobserveert, niet een stuckje Hom, dat ick vande Hom afsneet, Maer de Hom die ick uijt de Cabbeljaeuw druckte, in die tijt wanneer de Cabbeljaeuw sijn saet schoot, en heb int eerst geobserveert dat het geene, dat ick voor desen voor globulen hadde aengesien, inder daet geen globulen waren,34 maer dat die deeltgens omtrent 1½ mael soo langh als breet waren, sonder dat ick eenigh leven daer aen konde bekennen, Maer wanneer de vochtige materie daer dese langhwerpige deeltgens in lagen, een weijnich door de ordinaire lugt wegh wasemde, sagh ick een over groote ongelooflijcke bewegingh, vande geseijde deeltgens, door malcanderen bewegen, en veele vande selve hadden haer bewegingh al | ||
on Muscovy glass15, that you may see their structure. I have long tried to obtain a diseased liver, but as nowadays hardly any sheep are infected with it, I found it difficult. I wanted it, not to see these worms once more, but to discover besides much smaller+ worms. And indeed, I discovered a second kind of worms16, much smaller ones, which I also send you on Muscovy glass. I intended to recommend you to examine their wonderful structure and their internal organs through a microscope, but I find that their shape has altered a good deal owing to their becoming dry. +In my letter of March 18th 1678 I told you that a cod's milt consists of globules, etc. As between the sea-fish market and my house is only a canal17, and as live cod is abundantly brought to the market here, I repeatedly examined some time ago the milt, or to put it differently, the male sperm of the cod. I examined not a piece cut from the milt, but the milt pressed from the cod by me at the time when the fish sheds its sperm. I then first saw that what I formerly mistook for globules18, are particles circa 1½ time more long than broad, in which I could not discern life. But when the moist matter in which these oblong particles lay, evaporated a little in the air, I saw an incredible stir of these particles which moved amongst each other, many of them undulating. | ||
drillende, hier over was ick, als met verwonderingh verset,35+ en stelde bij mij vast dat het levendige dieren waren, Dogh dese observatien eenige dagen achter den anderen continuerende, heb ick weijnich off geen bewegingh gesien, dan alleen gelijck ick geseijt heb, als de vochtige materie weghwasemde, als wanneer ick weder door gaens36 twijffelde, en in gedachten nam, off dese beweginge, door de weghwasemde (!) vochticheijt mochte veroorsaeckt werden, en heb dan te meer mael, onvermoeijlijck de gedaente van dese deeltgens trachten te bekennen, en heb eijntelijck mijn selven seer naeckt37 voor de oogen gestelt, dat+ het selvige dierkens waren, versien met een langer en dunder staert, als de dierkens in het Mannelijck saet van Menschen, Honden, Conijnen etc. en na mijn gedachten oordeelde ick,38 datter doorgaens meer dan thien duijsent van dese dierkens waren, inde quantiteit materie van een sant groote, en datter eenige duijsenden van dese dierkens inde Hom waren, tegen een greijntge39 Kuijt van het wijffken. Ick heb in mijn voorgaende missive belooft nader observatien te senden, omtrent het been, maer ick sal het sparen40, eensdeels omme alhier niet al te veel over hoop te halen, ten anderen om dat de ongemacken, waer in het Koninckrijck van Engelant tegenwoordich is41 (namen ons seijt) alle saecken aen een sijde stelt, en bij na niet anders en spreeckt als van desselffs toestant, | ||
I was amazed at this and concluded that they were living animals, but continuing these observations for some days I saw little or no movement, except when the moisture evaporated; then I doubted again and again, and wondered whether this movement might be occasioned by the evaporating moisture. And indefatigably I tried several times to distinguish the form of these particles and+ at last found very distinctly that they were the same animalcules as those in the male sperm of human beings, dogs, rabbits, etc., only furnished with a longer and thinner tail; and I judged that there were at all times more than ten thousand of these little animals, contained in the compass of a grain of sand; and there were several thousands of these animalcules in the milt against one grain of roe in the female. In my previous letter I promised to send further observations about bone, but I shall omit doing so, partly because I do not want to tackle too many subjects here, partly because on account of the troubles in England19, all things are put on one side in that country and hardly anything else is spoken about except the state | ||
of things. Breaking off here I request you to let me know the receipt of this letter. Offering you my slight services I remain with my compliments to the Philosophers,
Your obedient Servant
Antonj Leeuwenhoeck.] |
|