Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdEvangelistenin strikte zin, zijn de vier ‘auteurs’ op wier naam een viertal geschriften staan die berichten over »Jezus van Nazaret en die door diens volgelingen in de loop van de 2e eeuw als authentiek aanvaard zijn, de evangelies. Het woord evangelie, van het Griekse ‘eu angèlion’ (vooral: goede tijding of de melding van een overwinning), betekent - aansluitend bij het oudtestamentische woordgebruik (Ps. 68,12; Nah. 2,1) - de goede boodschap van het aanbreken van het uiteindelijke, messiaanse heil in Jezus van Na- | |
[pagina 53]
| |
zaret. Aanvankelijk gereserveerd voor de inhoud van Jezus' boodschap: de komst van het koninkrijk van God voor armen, zondaars en verdrukten (Mar. 1,1; Luc. 4,16-21), dekte het woord spoedig ook de geschreven neerslag van de verkondiging van de boodschap. Of de apostel »Matteüs, Petrus' tolk »Marcus, de arts en reisgenoot van Paulus, »Lucas en de apostel »Johannes zelf de schrijvers van de evangelies waren, is een omstreden kwestie. De teksten ontstonden tussen ca. 80 en 100. Het zijn dan ook geen biografieën, maar de gelovige neerslag van Jezus-interpretaties door christelijke gemeenten uit de eerste 50 à 60 jaar na zijn dood. In de eerbied voor het Evangelie van Jezus deelden de vier evangelies en hun ‘auteurs’. Uit Hand. 21,8 en Ef. 4,11, blijkt dat ‘evangelist’ in Paulus' tijd al een bredere betekenis had gekregen. Er werd waarschijnlijk het ambt mee aangeduid van rondtrekkende evangelieverkondigers.
Vanaf het einde van de 18e eeuw noemt men de eerste drie evangelisten vanwege de grote overeenstemming in hun teksten ‘synoptici’ (synopsis is een overzicht van de parallellen) ter onderscheiding van het anders opgezette vierde evangelie. Naast de vier canonieke zijn er vanaf de 2e eeuw verschillende, op naam van gezagvolle auteurs geplaatste of aan bepaalde doelgroepen toegeschreven, apocriefe evangelies: Evangelie van de Hebreeën (100-150), Evangelie van de Ebionieten (2e eeuw?), Evangelie van Jakobus (»Anna en Joachim), Evangelie van de Twaalf (apostelen) (2e eeuw?), Evangelie van »Nikodemus, Evangelie van Gamaliël (»Paulus), Kindsheidsevangelie van Tomas (2e eeuw?), Evangelie van »Tomas (2e eeuw), Evangelie van »Judas (Iskariot; 2e eeuw), Evangelie van Eva (verloren gegaan), Evangelie van »Maria Magdalena, Geschiedenis van Jozef de timmerman (4e/5e eeuw); en gnostieke evangelies met zeer bepaalde, eigen titels zoals het Evangelie van de Waarheid (ca. 150), de Sophia (wijsheid) Jesu Christi (3e eeuw), om er enkele te noemen. Op Egyptische, in het zand bewaard gebleven papyri (meest uit de 3e eeuw) resten ‘logoi’ (uitspraken) van Jezus van Nazaret, uitspraken die men niet in de vier evangelies vindt. De waarde van deze apocriefe evangelies varieert van geval tot geval. Soms bewaren de geschriften zeer oude resten van verloren gegane elementen en vormen uit de christelijke traditie, soms zijn ze, ontsproten aan volkse fantasie, als historische bronnen voor Jezus' tijd van geen of geringe waarde en slechts voor godsdiensthistorisch onderzoek bruikbaar, soms bevatten zij, zoals de twee laatst genoemde, belangrijke elementen uit marginale, gnostiek-christelijke systemen. Verhalen uit de apocriefe evangelies inspireerden vooral middeleeuwse afbeeldingen van gebeurtenissen uit de jeugd van »Jezus. De titel van evangelist - als het al een titel geweest is - verdween in het vroegste christendom spoedig en raakte als aanduiding voor een ambt in onbruik, om in de 19e eeuw sinds Wichern, vader van de inwendige zending, in protestantse kringen weer ingevoerd te worden voor de niet-ambtelijk leider van de evangelisatie. Ook gemeenschappen als de Vrije Evangelische Gemeente en de Baptisten en sectarische bewegingen als de Zevendedagsadventisten gebruiken de titel. De eerbied voor de evangeliën en hun schrijvers blijkt sinds de 4e eeuw onder meer uit statige portretten van de evangelisten en vanaf de 5e eeuw uit de geladen symboliek waarmee zij worden aangeduid. Portretten van de evangelisten vindt men aan de sarcofaag van Apt (4e eeuw, met boekrol-foedralen), op de ivoren bekleding van de cathedra van Maximianus in Ravenna 545-53 (met sterk geïndividualiseerde koppen), alle evangelisten samen op het titelblad van de purperen Rossano-codex (6e eeuw) en op mozaïeken van voor 547 in de San Vitale in Ravenna (zittend in paradijselijke landschappen). Echte auteursportretten verschenen met name in de Karolingische en Ottoonse Evangeliaria. Schrijvend of extatisch luisterend zitten daar de vier, elk afzonderlijk onder een arcade bij | |
[pagina 54]
| |
het begin van hun tekst: in het Evangeliarium van Karel de Grote (begin 9e eeuw) of in dat van Otto iii (einde 10e eeuw) of soms in groepen van vier (Evangeliarium uit de tweede helft van de 9e eeuw). In een Maaslands Lectionarium schrijft Johannes, gezeten op de initiaal i het begin van zijn evangelie (In principio; tweede helft 12e eeuw). Tot ver in de middeleeuwen handhaafden zich deze portretten (Evangeliarium 15e eeuw; Getijdenboek van Anna van Bretagne 1500-08), maar meestal zijn er dan hun evangelisten-symbolen aan toegevoegd, die nu worden besproken. Sinds Irenaeus van Lyon (Ontmaskering en weerlegging van de valse gnosis, meestal genoemd: Adversus Haereses, tweede helft 2e eeuw) en vooral sinds Hieronymus (Commentaar op Ezechiël, ca. 400) worden de vier oud- en nieuwtestamentische »engelen-cherubs verstaan als symbolen van de vier evangelisten. Deze vier cherubs, de vier ‘wezens’, ‘dieren’ of ‘vormen’ (vandaar ‘tetramorf’, letterlijk vier-vorm, viervoudige gestalte: mens, rund, leeuw en adelaar) spelen een rol in apocalyptische beschrijvingen van de goddelijke aanwezigheid en zijn hofstaat (vgl. onder meer Ez. 1,5-14 en Apoc. 4,2-11, vooral 6-8). De ‘wezens’ vertegenwoordigen in deze teksten zelf de levende, God aanbiddende kosmos. Ze werden echter al vanaf het einde van de 2e eeuw ook geduid als tekens voor de verlossing van Jezus die geboren (mens) werd, zich offerde (rund), verrees (leeuw) en ten hemel opsteeg (adelaar) en als symbolen van de evangelisten. De adelaar stond voor »Johannes vanwege zijn hoge gedachtengang, de leeuw (woestijndier) voor »Marcus vanwege het begin met »Johannes de Doper in de woestijn, het rund als offerdier voor »Lucas vanwege het begin met Zacharias' offer en de mens voor »Matteüs vanwege het begin met Jezus' aardse stamboom. De tetramorf was zo als symbool zeer geladen. Bij ieder die het schema - vanaf ca. 400 (Trivulzio-ivoor) - zag, speelden de verschillende connotaties mee: Gods majesteit, de verlossing en het evangeliewoord. En vanaf het mozaïek in de absis van de Santa Pudenziana (401-17) of de Santa Prassede (begin 9e eeuw) in Rome tot aan de laatste middeleeuwse Majestas Domini (»Jezus) is dat zo gebleven. Toch verschoof het accent zozeer in de richting van de verwijzing naar de evangelisten, dat de vier wezens, al dan niet geïsoleerd uit de Majestas-afbeelding, van boekrollen werden voorzien, soms zelfs dienden als pendanten van de auteursportretten, zoals op het ongemeen belangrijke, ivoren diptychon uit Milaan (tweede helft 5e eeuw; vgl. Evangeliarium van Saint Médard uit Soissons 827: de symbolen inspireren er fluisterend de evangelisten). Het gevolg was tweeledig. Op Majestas-afbeeldingen kregen de vier dieren gezelschap van de evangelisten (Bijbel van Vivianus 845 Parijs; timpaan Puerta del Sarmental 13e eeuw Burgos) en de portretten werden voorzien van de corresponderende vier-wezenssymbolen. Een voorbeeld uit honderden: de fraaie miniaturen met auteursportretten in het Evangeliarium uit de schatkamer van de basiliek te Susteren, dat in de eerste helft van de 11e eeuw in Lotharingen of te Fulda ontstond. In Ierse handschriften zoals het Book of Lindesfarne uit de 7e eeuw, het Book of Kells 8e eeuw en in de bijbel van de kathedraal van León uit 920 representeren de symbolen alleen de evangelisten. Soms - in een mengvorm van auteur en symbool - draagt zelfs een mensenlichaam het hoofd van een van de symbolen (miniaturen ca. 780 in het Sacramentarium van Gellone; fresco's 12e eeuw uit de Santa Maria van Tahull, nu in het museum van Montjuich te Barcelona; miniaturen 12e eeuw in de bijbel van Saint-Benigne: de figuur zelfs schrijvend). Eeuwenlang is de tetramorf als evangelistensymbool afgebeeld op of rond kruisen (drijfwerk op de bodem van de gouden Caja de las Agatas uit 910 in de kathedraal van Oviedo en op een boekschrijn uit 1001-25 van het Evangeliarium van Saint Molaise), altaren (Catalaanse ‘frontals’, houten altaarvoorkanten: altaar ca. 1200 uit San Martin | |
[pagina 55]
| |
Band van een Evangeliarium, verguld, gegoten zilver, gegraveerd en geciseleerd, 1522. Russisch Staatsmuseum Kremlin, Moskou. In het middendeel rondom het Lam de vier evangelisten; in de vier hoekpaneeltjes hun symbolen; in de paneeltjes rondom voorts de tien overige apostelen (Matteüs en Johannes zijn immers reeds als evangelisten opgenomen). Links in het midden waarschijnlijk martelaar Eucharius, bisschop van Trier, met kruis, wijwaterskwast en draak; rechts Bonifatius met een zwaard en doorkliefde schedel.
| |
[pagina 56]
| |
d'en Valls in de kerk van Angoustrine), en aan doopvonten (12e eeuw in de Sankt Bonifatius te Freckenhorst), vaak in combinatie met andere viertallen zoals paradijsrivieren, windstreken, kardinale deugden en de vier belangrijkste kerkvaders uit het Oosten en de vier uit het Westen (bijvoorbeeld Sigvaltplaat 762-87 in het baptisterium te Cividale, beslag 983-991 op de boekband van de Gouden Codex van Echternach, 12e-eeuwse mozaïeken in de centrale koepel van de San Marco te Venetië en de bronzen doopvont 1340 in de dom te Hildesheim). Rembrandt schilderde in 1661 een Matteüs met zijn symbool, wellicht als onderdeel van een evangelisten-cyclus, en Jean de Boulogne iets vroeger de vier evangelisten in een vermakelijke conferentie in gezelschap van hun grote, onwezenlijk-realistische symbolen (museum te Bordeaux; vgl. de houten predella aan het hoogaltaar in Breisach 1523-26). Aan preekstoelen, vanwaar hun boodschap wordt verkondigd, werden de beelden van de vier graag aangebracht (gebroeders Zürn in 1638/39 in de kerk van Wasserburg am Inn in Oberbayern; op schilden buiten boord van de als schip uitgedoste kansel). In de liturgie van de oosterse Kerken hebben de afbeeldingen van de evangelisten als personen een vaste plaats op de buitenzijde van de Heilige Deuren van de ikonostase. Als symbolen voorgesteld komen zij vooral in de 15e eeuw voor: Athos-ikonen, ikonostase uit Novgorod in het museum te Leningrad en fresco's in de kerken van Jaroslav, Kostruma en Rostov aan de Wolga. De afbeelding van de evangelisten, gezeten op de schouders van de vier grote oudtestamentische profeten onder de Majestas, op de lancetramen van de rozet van het zuidelijke dwarspand te Chartres (kort na 1221) correspondeert met de klassieke idee van eenheid en correspondentie van het Oude en het Nieuwe Testament. Ameisenova 1949; Crozet 1962; Van der Meer 1938; Sauer (1924) 1964; Stuhlmacher 1983. |
|