Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Johannes, Apostel & Evangelist,zoon van Zebedeüs en Maria Salomas, broer van »Jakobus de Meerdere, was met zijn vader en broer en met Andreas en Petrus visser aan het Meer van Gennesaret, toen hij door Jezus tot apostel geroepen werd. Met Andreas had hij eerder behoord tot de leerlingen van »Johannes de Doper. Volgens de eerste drie evangelisten waren hij, Petrus en Jakobus aanwezig bij een aantal belangrijke gebeurtenissen in Jezus' leven. Zijn moeder heeft bij Jezus voor hem en ook voor Jakobus een vooraanstaande plaats bepleit, en de twee broers toonden zich intolerant tegenover mensen die Jezus niet accepteerden (Luc. 9 en Mar. 10; »Jakobus de Meerdere). Vanouds ging Johannes door voor de auteur van het vierde evangelie, omdat de apostel Johannes geïdentificeerd werd met de in het vierde evangelie niet bij name genoemde, maar wel naar de voorgrond gehaalde leerling-vriend van Jezus (Joh. 13,23, 18,15 en 21,20). Met Maria volgde deze leerling Jezus op diens kruisweg tot op Golgota. Hij werd daar door de stervende gekruisigde aangewezen als diens plaatsvervanger bij zijn moeder (Joh. 19,26-27) en was er - volgens de evangelist - een belangrijke getuige van Jezus' dood en de betekenis daarvan (19,35). Volgens het slot van het evangelie zou hij een hoge leeftijd hebben bereikt (21,20-23). Paulus noemde Johannes ‘een van de zuilen van de kerk’ (Gal. 2,8-9). Deze kwaliteit blijkt ook uit Hand. 3-4 en 8,14, waar hij samen met Petrus optreedt. De traditie weet van een samenzijn van Johannes met Maria in Efeze en van zijn verbanning naar het eiland Patmos in de Aegeïsche Zee. Daar zou Johannes, althans volgens een overlevering die voor het eerst verwoord is door de christelijke filosoof Justinus Martelaar (ca. 150), de Apocalyps hebben geschreven. Verder staan drie kleine nieuwtestamentische brieven op zijn naam. Een legende vertelt over een martelaarschap dat de oude Johannes in Rome doorstaan zou hebben. Hij zou, omdat hij weigerde Domitianus (51-96) als goddelijke keizer te erkennen, in die stad bij de Porta Latina in een vat met kokende olie zijn geworpen, hetgeen hij wonderbaarlijk overleefde. Een poging van de priester Aristodemus hem na de vernietiging van de Artemis-tempel te Efeze door middel van de gifbeker te doden mislukte eveneens: onder Johannes' zegen brak de beker. Een andere traditie meent dat hij sinds de marteling te Rome verjongd en slapend Jezus' terugkomst afwacht (vgl. Joh. 21,23). Weer andere overleveringen melden een marteldood samen met zijn broer Jakobus of een natuurlijke dood op zeer hoge leeftijd. Daarvoor groef Johannes, toen hij zijn einde voelde naderen, zijn eigen graf en ging erin liggen. Na het verschijnen van een verblindend licht troffen zijn leerlingen het lichaam niet meer aan, maar in het graf lag manna waarvan een heerlijke geur opsteeg. Onder meer vanuit een 6e-eeuwse compilatie van apostelverhalen onder de naam van een apostelleerling Abdias kwam in de Legenda Aurea, die hem voor de vroegere verloofde van »Maria Magdalena houdt, een aantal wonderverhalen over Johannes samen. Men leest over de marteling in de kokende olie in Rome, de ten-leven-wekking van een gestorven vrouw, Drusiana, voor de poort van Efeze en de test aldaar met de beker gif. Verder verneemt men de bekering van de filosoof Kratoon, die op het forum van die stad een lesje geleerd kreeg in nederigheid en ware armoede. Nadat Johannes een wonder verricht had waarbij hout en steentjes in goud en edelstenen veranderden, bekeerden Kratoons leerlingen zich; ter instructie van christelijke onthechting bracht Johannes de voorwerpen later weer in de oorspronkelijke, waardeloze staat terug. Voorts beschrijft de Legenda Aurea een ontmoeting in het badhuis met de ketter Cerinthus, wiens gezelschap hij niet wilde delen en wiens leer hij volgens Irenaeus van Lyon (ca. 200) bestreed, en de reeds ver- | |
[pagina 128]
| |
melde gebeurtenissen rond zijn ‘dood’, wederom te Efeze. Ook wordt ergens verteld dat Johannes, toen hij door de drie synoptici gevraagd werd om zijn versie van het evangelie te schrijven, dit weigerde op grond van zijn jonge leeftijd. Pas als oude man zou hij het gedicteerd hebben aan zijn secretaris Prochorus, die een van de eerste diakens zou zijn geweest (Hand. 6,5). Om de voortgang van het werk te hinderen wilden duivels de inktpot stelen: een episode die waarschijnlijk overgenomen is uit het middeleeuwse mysteriespel Saint-Jean-Bouche-d'or, over de naamgenoot Johannes Chrysostomus, een 4e-eeuwse bisschop van Antiochië. De gnostieke, Griekse Acta Joannis (Klein-Azië, ca. 150), vanaf de 4e eeuw op naam gesteld van een leerling van Johannes, Leukios, liggen ten grondslag aan katholieke bewerkingen uit het begin van de 5e eeuw en aan 6e-eeuwse variaties zoals de Virtutes Joannis (wonderdaden) en een Passio Joannis van Pseudo-Melito. Op Cyprus ontstond in de 6e eeuw een Apocalypsis Joannis waarin Johannes Jezus ondervraagt over zeer uiteenlopende zaken zoals grote zonden, vasten, de aard van het priesterschap en de liefde. Een Koptisch boek, Mysteriën van de apostel en maagd, laat de heilige Johannes op een wolk de hemel binnenvaren en kennis nemen van wonderlijke geheimen. De vroegchristelijke auteur en martelaar Polykarpus, bisschop van Smyrna, zou - zo beweert zijn leerling Irenaeus van Lyon - Johannes nog gekend en gehoord hebben.
De Johanneïsche geschriften (evangelie en brieven) hebben een zeer eigen ‘theologie’. Enkele kenmerken zijn onder meer de opvattingen over Jezus als Woord (Logos) dat ‘in zijn kosmos komt, maar die hem niet aanvaardt’; over het heil als ‘komend uit de joden’, die tegelijk instrument zijn in Jezus' ondergang; over Jezus' ongehoorde gewoonte om - zoals Jahwe - op zichzelf te zinspelen als ‘Ik ben...’ (4,26; 6,35; 8,12; 10,7-11; Ex. 3,6 en 14); over de openbaring van Jezus' God als Vader en over de centrale plaats van ‘de liefde tot het uiterste’ (13,1 en 15,13) in Jezus' en in 's mensen bestaan. De Apocalyps, een bemoedigende brief gericht aan Kleinaziatische, door vervolging bedreigde kustgemeenten en ten dele gebaseerd op het oudere, joodse literaire genre van de apocalyptiek (vgl. de boeken Daniël en Ezechiël en apocriefe Apocalypsen), is zeker niet van de hand van deze evangelist en hoort wat gedachtengoed betreft eerder tot de Paulinische dan tot de Johanneïsche traditie. De naam van de auteur (Apoc. 1,1), die zijn visoenen in de ik-vorm vertelt, leidde echter tot de populaire identificatie. Tegen de achtergrond van de twee wereldoorlogen en de dreiging van ecologische rampen is de moderne interesse voor de Apocalyps, volgens Hochhuth ‘het meest actuele van alle boeken’, verklaarbaar. Johannes' epitheton in het Oosten is ‘ho theologos’, de theoloog bij uitstek. Het Westen heeft twee Johannesfeesten; een op 27 december en een op 6 mei, de dag waarop zijn marteling bij de Latijnse Poort wordt gevierd. In het Oosten kent men nog meer feestdagen. Johannes protegeert vele beroepen zoals alle die met boeken van doen hebben (boekbinders, -drukkers en -handelaren), voorts theologen en wijnboeren. Hij helpt tegen vergiftiging en brandwonden en beschermt de vriendschap. De proloog van het Johannes-evangelie werd vanwege zijn geheimzinnig karakter tot in het begin van de 20e eeuw vooral op het platteland apotropeïsch (bezwerend) gebeden tijdens onweer en soortgelijke moeilijke omstandigheden. De vermelde teksten over Johannes' vriendschap met Jezus hebben, in combinatie met die over zijn plaats bij het Laatste Avondmaal (Joh. 13,23-25), door verkeerde interpretatie invloed uitgeoefend op de zeer intense laat-middeleeuwse, gevoelige Jezusdevotie. Vandaaruit leidden ze tot een belangrijk iconografisch moment in een merkwaardig laat-middeleeuws ‘Andachtsbild’ (voorstelling, gebruikt voor het opwekken van religieuze sentimenten). De frase ‘leunen | |
[pagina 129]
| |
Jörg Ratgeb, Laatste Avondmaal, detail, ca. 1508. Museum Boymans-Van Beuningen, Rotterdam. De apostel Johannes rust aan de borst van Jezus, die aan Judas, herkenbaar aan zijn geldzak, in hostievorm het brood reikt en hem daarmee als de verrader aanduidt.
| |
[pagina 130]
| |
tegen Jezus' borst', die verstaan moet worden vanuit de antieke tafelschikking, waarbij men op de elleboog steunend achter elkaar op divans rond een tafel in de vorm van een halve cirkel lag, wijst hoogstens op een ereplaats voor Johannes: niet aan de rug- maar aan de borstkant van Jezus. Hiermee onbekend vatte men in de middeleeuwen deze houding op als een zeer intiem samenzijn van twee vrienden, dat exemplarisch werd beleefd. Johannes' attributen zijn een vat dat verwijst naar zijn marteling (bijvoorbeeld in een portaal 14e/15e eeuw te León), een boek of een beker met slang of draak. Het boek is een verwijzing naar zijn schrijverschap: bijvoorbeeld 12e-eeuws Griekse ikoon met inscriptie ‘In het begin was het woord’, naar Joh. 1,1, en een 13e-eeuws zandstenen beeld uit Münster in de vroegere Stiftskirche te Metelen in Westfalen. De beker is een verwijzing naar het verhaal met de gifbeker: Rogier van der Weyden, zgn. Bracque-triptiek met beker ca. 1440; 14e-eeuws beeld met slang in de Mariakerk te Stokkel in Sint-Pieters-Woluwe; Quinten Massys, buitenkant zijluik van de Nood Gods 1508-11, met draakje en een jeugdige Johannes met dunne puntbaard, in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Zijn »evangelisten-symbool is de adelaar: uit duizenden voorbeelden kan gewezen worden op Jonghelincx' houten beeld ca. 1560, met een jeugdige en schrijvende Johannes, in de Lieve-Vrouwekerk te Brugge. Een Russisch ikoon uit de 16e eeuw (verzameling Bobrinsky te Londen) heeft echter een leeuw, die volgens de lezing van Irenaeus van Lyon (ca. 200) het Johanneïsche symbool was. In de vroegchristelijke en oosterse iconografie wordt Johannes als een oude grijzende of kalende man afgebeeld: ivoor aan de cathedra van Maximianus 545-53 in het bisschoppelijk paleis te Ravenna; Byzantijns ikoon met Maria en Johannes 1395-1400 in de Nationale Galerij te Sofia; verguld bronzen paneel van een ikonostase uit de 14e eeuw in het Louvre te Parijs, met bijschrift ‘ho theologos’. In het Westen zag men hem echter bijna als knaap: miniatuur begin 9e eeuw in het Evangeliarium van Saint-Médard te Soissons, met een adelaar die de tekst Joh. 1,1 vasthoudt terwijl Johannes in zijn boek 1 Joh. 5,12 opschrijft (in de bovenhoeken minuscule tekeningen met de ‘bruiloft van Kana’). In apostelreeksen kan men hem dan ook vaak aanwijzen als de enige jeugdige, zonder baard, bijvoorbeeld aan het zuiderportaal 1210-15 te Chartres, met op de sokkel de Artemis-priester Aristodemus met de gifbeker. In de schilderkunst draagt hij veelal pijpekrullen. Uitzonderingen waren er in de Karolingische en Ottoonse periode, waarin de evangelist wel eens naar oosters voorbeeld oud is voorgesteld. Aldus is hij, frontaal tronend met boek en schrijfstift, afgebeeld in het Rijksevangeliarium eind 8e eeuw, stellig gemaakt door Griekse miniaturisten. Ook in een Keuls Evangeliarium van voor 1067 is Johannes voorgesteld als een oude man, peinzend in zijn secretarium. Er zijn nog latere voorbeelden, bijvoorbeeld de buitenkant van het zijluik van de Aanbidding van het Lam 1432 van de gebroeders Van Eyck in de Sint-Bavo te Gent en het marmeren beeld van Donatello ca. 1430 in de dom van Florence; uit nog later tijd het houten beeld van de gebroeders Zürn aan de preekstoel 1638-39 in de Sankt Jakob te Wasserburg im Inn in Beieren. Bij afbeeldingen van apostelgroepen uit het Oosten is voorzichtigheid geboden omdat vaak »Tomas jeugdig voorgesteld wordt. In de Byzantijnse kunst is de voorstelling van Johannes als nieuwtestamentisch auteur altijd die van een oude, grijze man, in het gezelschap van zijn secretaris, vaak in de rotsachtige omgeving van Patmos, omziend of opkijkend naar zijn hemelse inspiratiebron, voorgesteld als een hand uit de wolken: miniaturen in tetra-evangeliaria uit de 11e en 12e eeuw in de Nationale Bibliotheek te Athene. In het Westen gaat hij vergezeld van de adelaar, die vaak een inktpot in de bek houdt met duiveltjes daaromheen (15e-eeuwse getijdenboeken) of hem als teken van | |
[pagina 131]
| |
de goddelijke inspiratie een boekrol brengt (miniatuur 849-51 in het Evangeliarium van Lotharius uit Tours, met de inscriptie: ‘zoals een adelaar vliegt, stijgt Johannes' woord op naar de sterren’). Ook is identificatie mogelijk via de tekst die de schrijvende evangelist in zijn boek optekent (miniatuur in de 12e-eeuwse codex van Sint-Omaars met ‘In principio erat verbum’, Joh. 1,1). De Beatus-apocalyps van Gerona uit de 12e eeuw en de bijbel uit Avila ca. 1200 bevatten miniaturen met een Johannes met een adelaarshoofd. Op afbeeldingen van de vele gebeurtenissen uit het leven van Jezus met meerdere apostelen kan men in het Westen Johannes meestal herkennen aan zijn jeugdig voorkomen. Men denke bijvoorbeeld aan zijn roeping (Ghirlandaio, fresco 1481-82, op de achtergrond van de roeping van Petrus en Andreas in de Sixtijnse Kapel te Rome, of een schilderwerk 1515 van Basaiti) en aan de doop van Jezus (Gerard David, paneel ca. 1507 in het Stedelijk Museum te Brugge: als leerling bij de prekende Doper). Aan zijn jeugdig voorkomen herkent men hem ook bij de gedaanteverandering op de Tabor (Giovanni Bellini ca. 1480) en de opwekking van »Lazarus (Albert van Ouwater ca. 1450). Vooral bij het Laatste Avondmaal is Johannes' houding in Jezus' schoot bepalend (Ratgeb ca. 1508 in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam). Daarbij leidde de verkeerd begrepen, maar aandoenlijke afbeelding van Johannes' plaats naast Jezus tot merkwaardige posities (bijvoorbeeld Johannes tussen Jezus en de tafelrand, bij Schongauer ca. 1480). Ook herkent men hem in Getsemane onder de slapende apostelen (fresco eind 13e eeuw in de Clemenskerk te Ohrid in Joegoslavië of Jacob Jansz ca. 1500 in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel), bij de ontmoeting met Jezus na diens verrijzenis (bij Duccio's Maestà 1317/18: tien apostelen, onder wie Johannes rechts vooraan; links achter, eveneens jong, Tomas). Verder is hij herkenbaar aanwezig bij de hemelvaart (Ricci's gewelfschildering 1701 in de sacristie van de Santi Apostoli te Rome: links, achter Petrus) en bij het pinkstergebeuren (Maaslands retabel ca. 1160 in het Musée de Cluny te Parijs: de eerste van de rechter groep). Op de voorstellingen van Jezus' lijden toont de jonge Johannes vaak zijn bezorgdheid voor Maria. Dit is het geval bij de ‘kruisweg’ op Rubens' schilderij 1636-37 in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel: links midden, waar Maria naar Jezus vooroverbuigt; voorts bij de kruisiging op een Antwerps altaar uit ca. 1490 in de kerk van Fromontières (Marne). Hij ondersteunt haar alleen op de kruisafname van de Meester van de Catharinalegende, paneel ca. 1475 in het minorietenklooster te Keulen, en samen met een van de Maria's op die van Rogier van der Weyden 1435-43 voor het gilde van de boogschutters te Leuven. Bij afbeeldingen van de gestorven Jezus aan het kruis (‘Calvaire’) staat Johannes doorgaans aan zijn linker- en Maria aan zijn rechterzijde: op een mozaïek 11e eeuw in de kerk van het Hosios-Loukasklooster te Delphi, op een miniatuur 1220-22 in het Psalterium van abt Robert Lindsey en op een reliëf na 1276 aan de timpaan van het middelste westportaal te Straatsburg, telkens nog met het antieke gebaar van radeloosheid: hand aan de kaak; verder bij Terbrugghen ca. 1624-26, met het klassieke Adam-doodshoofd onder het kruis en het vele bloed dat gestort wordt een voor de 17e eeuw sterk archaïserend werk. Bij voorstellingen van de ‘pietà’ (»Maria) neemt Johannes menigmaal de doornenkroon van Jezus' hoofd: paneel ca. 1450 uit Villeneuve-les-Avignon. Zelfs ontdekt men hem, jong, op een Laatste Oordeel tussen de »apostelen die met rechter Jezus mee oordelen, zoals op het altaarstuk van Lucas van Leyden 1526 in de Lakenhal te Leiden. Tenslotte is deze apostel gemakkelijk te herkennen op afbeeldingen van de apocriefe ‘ontslaping van Maria’, bijvoorbeeld bij Joos van Cleve ca. 1520 voor de Sankt Maria im Kapitol te Keulen, en op voorstellingen met groepen apostelen rond Jezus: een mozaïek | |
[pagina 132]
| |
eind 4e eeuw in de Santa Pudenziana te Rome (vierde van rechts) of op mystieke schema's zoals bijvoorbeeld het paneel ca. 1500 met de ‘genadestoel’ (»Drieëenheid) van de Meester van de Virgo inter Virgines (Johannes ondersteunt Maria). De apocriefe scènes werden doorgaans afgebeeld volgens de lezing van de Legenda Aurea. De marteling in de kokende olie opent vanaf de 13e eeuw reeksen Apocalyps-illustraties: Meester van Sarum 1245-55 en Dürers houtsneden 1497-98 Neurenberg; vgl. het glasraam 13e eeuw in de kathedraal te Lyon en Lochners paneel ca. 1430 met martelingen van de apostelen. Belangrijke voorstellingen met de opwekking van Drusiana te Efeze, ook afgebeeld in de Parijse Apocalyps en kort daarop in cycli op verschillende glasramen uit de 12e en 13e eeuw - onder meer in Milaan - vindt men op de fresco's na 1317 van Giotto in de Santa Croce te Florence, op een houten predella uit 1470 van Giovanni Bellini (twee scènes: uitdragen van de overledene en opwekking) en weer op fresco's 1502 van Filippino Lippi in de Capella Strozzi in de Santa Maria Novella te Florence. De Westvlaamse Apocalyps ca. 1400 in de Bibliothèque Nationale te Parijs bevat naast een preek van Johannes voor zes vrouwen ook de doop van Drusiana. De doop van de filosoof Kratoon, samen met die van de joden, van Jezus en van de hoofdman Cornelius (»Petrus) op de bronzen doopvont 1107-18 van Reinier van Hoei in de Sint-Bartholomeüskerk te Luik, was exemplarisch voor die van elke christen. De krachttoer met het goud en de edelstenen van Kratoons leerlingen trok de belangstelling van middeleeuwse alchemisten en van glazeniers, die hem op ramen te Bourges, Chartres, Tours en in de Parijse Sainte-Chapelle vereeuwigden. De gifbeker te Efeze werd niet alleen aanleiding voor een attribuut, de scène ontbreekt ook zelden op belangrijke Johannes-ramen zoals die - naast de zojuist vermelde - in Troyes en Saint-Julien-du-Sault (Yonne). Laatstgenoemd raam geeft ook het detail van gifmengers die in een ketel allerlei gedrochten koken. De merkwaardige dood van de oude Johannes werd in de middeleeuwen gesitueerd na de viering van de mis. Hij draagt dan ook de liturgische gewaden: 12e-eeuwse fresco in de dom te Tivoli en paneel 1475 van Martin de Soria. Vanuit het graf geeft hij zijn zegen op een 13e-eeuws glasraam te Lyon en op een schilderij ca. 1510 van Hans Süss von Kulmbach. Een boogveld uit de 13e eeuw aan het westportaal van de kathedraal van Rouen heeft op de twee registers deze dood van de evangelist (boven) en die van Johannes de Doper (onder). In de Scala Santa-kapel van het paleis te Lateranen te Rome, waar men het wonderbare manna meende te bewaren, is dit manna op een fresco ca. 1090 bij het graf afgebeeld. Op een 14e-eeuws fresco in de Santa Croce te Florence, waarschijnlijk uit de school van Giotto, kijken toeschouwers verwonderd in het lege graf. Drie voorstellingen verdienen speciale vermelding. Een uit het schema van het Laatste Avondmaal geïsoleerde groep, waarin Johannes intiem tegen de borst van Jezus aangevleid ligt, kwam vanaf de 14e eeuw vooral in Duitse vrouwenkloosters voor, bijvoorbeeld de grote houten groep van kort na 1300 uit het klooster Katherinenthal bij Schaffhausen in Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen. Een meer dan levensgrote beeldengroep heeft vervolgens vanaf de 13e/14e eeuw zo goed als elke gotische (en later neogotische) kerk gesierd, aangebracht hoog in de scheiboog tussen priesterkoor en schip (de jubee), zodat elke gelovige er zich aan kon stichten: de gekruisigde Jezus met aan de ene kant een hevig ontroerde Maria en aan de andere een handenwringende Johannes. Uit honderden voorbeelden zij gewezen op de groep in de dom te Naumburg ca. 1250-60, in de Lieve-Vrouwekerk te Oudenaerde, in de Sint-Sulpicius te Diest; de groep die verplaatst werd naar de noordwand van het transept in de basiliek te Susteren; een groep ca. 1500-20 in de kerkhofkapel te Hanselaer bij Kalkar en | |
[pagina 133]
| |
ca. 1500 in de parochiekerk van Sint Oswald te Zeddam. Niet zelden verrees deze groep, maar dan uitgebreid tot een grote ‘Calvaire’, in de middeleeuwen buiten, dicht bij de portalen van de kerken: naar Iers voorbeeld vooral in Bretagne (Notre-Dame-de-Troën 15e eeuw), maar ook elders (Xanten ca. 1525). Ongetwijfeld als toespeling op het speculatieve en diepzinnige karakter van het Johannes-evangelie, wordt de apostel afgebeeld op de ikoon die ‘Johannes al zwijgend’ heet: opzijgebogen baardige en kalende kop, de wijs- en middelvinger tegen de lippen en de ogen peinzend (Russische ikoon ca. 1550 in de Tretjakov Galerij te Moskou en een Griekse ca. 1700 te Recklinghausen). De meest uitgebreide Johannes-cyclus komt voor in de belangrijke, Engelse Apocalyps van koningin Eleanor 1222-40 met 30 scènes op miniaturen; hierna volgen de genoemde glasramen uit de 12e en 13e eeuw met 5 à 10 scènes. De schildering ca. 1370 van Giovanni di Bartolommeo Cristiani aan de jubee in de San Giovanni Fuorcivitas te Pistoia bevat onder meer taferelen met Johannes die aan tafel de opgestane Drusiana bedient, en met de leerlingen van Kratoon. Ikonen dragen rond de afbeelding van ‘de theoloog’ vaak een aantal scènes (ikoon uit ca. 1800 uit de verzameling te Luzern met een cyclus van 12 scènes). Prochorus de secretaris is altijd zeer jeugdig afgebeeld: in het Oosten op fresco's ca. 1200 in Karanlik Kilisse in Cappadocië (Turkije) en uit de 16e eeuw in de kerk te Voronet (Roemenië), voorts op een 16e-eeuws Russisch ikoon met de feestdagen (kalender-ikoon) te Recklinghausen; in het Westen zelden en dan als een diaken met boek en martelaarspalm, bijvoorbeeld op een 14e-eeuws paneel uit Siena. De Apocalyps heeft de eeuwen door rijkelijk stof geleverd voor de christelijke iconografie. Vanaf de 4e/5e eeuw schonk Apoc. 4 met het grote troonzaalvisioen zijn bijdrage aan het schema dat later op middeleeuwse
De bruiloft van het Lam; de trouwe en waarachtige ruiter; de ondergang van de Beesten (Apoc. 20). Vlaamse Apocalyps, eind 14e eeuw. Bibliothèque Nationale, Parijs. Links in het midden de schrijver Johannes en de engel die hem het visioen toont.
| |
[pagina 134]
| |
miniaturen op frontpagina's van codices, op altaarfronten en vooral op boogvelden van kerken zou uitgroeien tot het grootse programma van de Majestas Domini (»Jezus): absismozaïek ca. 400 in de Santa Pudenziana te Rome; fragment van een Sacramentarium uit Metz ca. 870, email altaar ca. 1175 te Santo Domingo de Silos en vooral het timpaan ca. 1215-20 te Moissac. De schouwende Johannes ontbrak vanaf ca. 600 nooit in de geïllustreerde handschriften met de tekst van de Apocalyps en het zeer bewonderde commentaar van de Noordspaanse Beatus van Liébana (ca. 770). Men denke aan de miniatuur ca. 1000 in de Apocalyps van Bamberg, die zeker teruggaat op veel oudere voorbeelden, waarbij Johannes naar de ogen grijpt terwijl hij de Mensenzoon tussen de luchters der zeven kerken ziet (Apoc. 1,12-16) of aan het unieke boogveld uit de 12e eeuw aan het portaal te Lalande-de-Fronsac. In de late middeleeuwen zou de scène uitgroeien tot een boeiend tafereel, waarop Johannes zijn visionaire ervaringen heeft in de weelderige natuur van Patmos, soms afgebeeld als minuscuul eiland te midden van waterpartijen, met de suggestie van eenzaamheid: op een paneel van Henry met de Bles ca. 1530 schouwt Johannes met arend de Vrouw met de draak. Men denke ook aan het paneel met een duiveltje dat de inktpot steelt 1470-85 van de Meester van de Gevangenneming (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam) of het schilderij van Burgkmair de Oudere uit ca. 1520 (in een weelderig landschap met vogels en hagedissen) en vooral aan het zijluik van de verloving van de heilige Catharina 1475-79 van Memling in het Sint-Janshospitaal te Brugge, waar zich op de bovenste helft vrijwel de hele Openbaring afspeelt. Deze compacte weergave wordt slechts geëvenaard door het 12e-eeuwse Apocalypsraam te Bourges, door een aan Meester Dionisii toegeschreven ikoon uit ca. 1500 (Kremlin te Moskou) of - maar dan meer duidend dan verbeeldend - door het tapijt van Lurçat 1947 in de Notre-Dame-de-toute-Grace te Plateau d'Assy. Uit de vroege 15e eeuw zijn er de - vaak vergeten - Apocalypsen op het triptiek ca. 1400 uit de school van Bertram van Minden, in scènes op een reeks sluitstenen ca. 1405 in de kathedraal te Norwich en op het East Window ca. 1400 in de Minster te York. Uiteraard komt Johannes ook voor op scènes in de vele cyclisch geïllustreerde apocalypsen: de Apocalyps van Trier 6e eeuw, bewaard in een fraaie kopie uit de 9e eeuw; de Beatus-apocalypsen uit de 11e eeuw (van Gerona bijvoorbeeld) en vooral die van Saint-Séver; de Westvlaamse cyclus uit ca. 1400 met 23 pagina-grote, zeer gedetailleerde miniaturen; het 12e-eeuwse glasraam te Bourges en het 16e-eeuwse in de Saint-Martin te Troyes; de beroemde reeks tapisserieën van Angers van Jan van Bandol en Nicolas Bataille uit 1373-79 en de tapijten van De Pannemaker uit Brussel 1540-53 in Valle de los Caídos. Het meest ziet men Johannes uiteraard in scènes waarin hij zelf een rol speelt, zoals bij het opmeten van de door hem beschreven tempel; maar ook bij het visioen van de Mensenzoon, de brieven aan de Kerken en als toeschouwer bij het troonzaalvisioen en de grote schare voor de troon. Tot in de 18e eeuw bleven apocalyptische themata doorwerken. Soms op onverwachte plaatsen en momenten: bijvoorbeeld de gekroonde vrouw uit Apoc. 12 op het kleine centrale fresco 12e eeuw in het villa-kerkje van Saint-Martin-de-Fenollar of het thema van het Marianum (twee Maria's met de ruggen tegen elkaar terwijl zij de draak vertrappen, in een ellipsvormige krans van zonnestralen met het kind staande op de maansikkel: Apoc. 12,1 en Gen. 3,15) dat vanaf de 15e eeuw opgehangen werd in het schip van vele gotische kerken, zoals in Thorn, Zoutleeuw, Bevergern in Westfalen en nog in 1730, gepolychromeerd, in de vroegere kloosterkerk te Oelinghausen bij Nederheim-Hüsten in Sauerland. Het troonzaalvisioen - een enkele maal nog op een schilderij zoals dat van Jacob de Wet de Oudere uit 1646 - leidde in de 18e eeuw tot | |
[pagina 135]
| |
decoratieve en fantastische gewelffresco's in Italië (Santino's gewelffresco's 1798 in de kerk van Pisogne bij Brescia) en vooral in de Zuidduitse landen (onder meer fresco's van Johann Neumann 1752 in de absis van Neumünster te Würzburg, en van Zeiler 1768 in de gewelven van de Stiftskirche te Suben an der Inn, Oostenrijk). Palma il Giovane ca. 1600 en Maffei ca. 1650 schilderden nog de apocalyptische ruiters, evenals Cossali op een schilderij uit ca. 1610 in het portaal van de San Giovanni Battista te Brescia. In een amoureuze geschiedenis tussen de gehuwde, vrome Drusiana en de lichtzinnige Callimachus, die verteld wordt in het drama Callimachus van Hrotsvita van Gandersheim uit de tweede helft van de 10e eeuw, verdrijft Johannes de draak die hen beiden doodde, en wekt hij Drusiana en de zich daarna rouwmoedig tonende Callimachus ten leven. In de middeleeuwse Passiespelen (waarin hij ook de wedloop met »Petrus naar het graf van Maria uitvoert) heeft Johannes de rol van trooster van Maria. Dit is vooral het geval in de hartstochtelijke, in dialoog met hem uitgevoerde klaagzang van Maria (Planctus Mariae). Deze ‘planctus’ (rouwklacht) gaat terug op zeer oude Syrische en Byzantijnse hymnen, de liturgische sequens Planctus ante nescia (Over Maria, eerder onbekend met klachten) en op een op naam van Bernardus van Clairvaux gezet, met legendarisch materiaal gevuld Liber de passione Christi et doloribus et planctibus matris eius (Over het lijden van Christus en de smarten en klachten van zijn moeder), waarschijnlijk 14e eeuw. In de mysteriespelen van de protestante humanist en pedagoog Neander (Basel ca. 1550) en kort daarna van Chevallet komt de scène van de duivelse strijd om de inktpot voor, die ten onrechte aan Sint Jan is toegeschreven. In 1583 werd te Luik het jezuïetenspel Fauste, dialogue d'un jeune homme converty a la Foy par Sainct Jehan l'Evangeliste opgevoerd. De intrige in het jezuïetendrama Flavia van Stefonio uit 1600 is volledig verzonnen: Johannes wordt als opvoeder van Domitianus' zonen, die hij christenen maakte, met hun beider afgeslagen hoofden in ballingschap gestuurd! In het populaire Apostelspiel van Mell uit 1923/24 spelen de apostelen Petrus en Johannes een belangrijke rol. In Vondels Altaergeheimenissen 1645 is het de evangelist die het mysterie van de eucharistie apologetisch uitlegt. Het verhaal van Johannes als verloofde van Maria Magdalena uit de Legenda Aurea kwam terug in de middeleeuwse vertelling Der saelden hort, in Legenden 1804 van Kosegarten en in een drama 1911 van Erdös. Apocalyptische taal en beelden beheersten na de Eerste Wereldoorlog de gedichten van de tragische, jong gestorven Trakl ca. 1910 en van Werfel (Der Gerichtstag) 1919, terwijl anderen zoals Van Hoddis, Else Lasker-Schüler en Karl Kraus (in zijn epos Die letzte Tage der Menschheit 1922) zich bezighielden met bespiegelingen over het einde van de wereld. Christenen als de dichter Schneider (Die letzte Tage en Apocalypse, beide 1946), duidden na de Tweede Wereldoorlog de doorstane rampen vanuit Gods toorn en vergelding; ook niet-christenen zoals Ingeborg Bachmann (Psalm ca. 1950) en Eich (Traüme 1951) hanteerden apocalyptische taal en vormen. Een hoogtepunt was een profetisch gedicht van Huchel, ‘Psalm’ in Chausseen, Chausseen 1963. Ook romans van Inge Merkel (Die letzte Posaune 1985), Grass (Die Rättin 1986) en - ingekleed in de antieke mythe - Christa Wolf (Kassandra 1983 en Störfall 1986) zijn niet denkbaar zonder Johannes' Apocalyps. Kempter componeerde ca. 1865 een oratorium Die Offenbarung. Brown 1972; Emminghaus 1966; Hemleben 1972; Van der Meer 1978; Schiller 1990; Schneider 1956; Wengst 1981. |
|