Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJakobus de meerderewas de zoon van de visser Zebedeüs en diens vrouw Maria (van) Salome (Mat. 27,56), en de oudere broer van Johannes de Evangelist. Samen worden deze twee broers in Mar. 3,17 ‘Boanerges’ (donderzonen) genoemd. Het epitheton bij zijn naam: ‘ho megalos’, maior, de meerdere' - eigenlijk ‘de oudere’ - dient ter onderscheiding van een andere, iets later gekozen apostel »Jakobus de Mindere. Hun moeder was volgens legende en middeleeuwse interpretatie Maria Salome, de dochter uit »Anna's derde huwelijk met Salomas. De naam ‘donderzonen’ ontvingen de beide broers wellicht vanwege hun onstuimige karakter: zij vroegen aan Jezus - volgens een andere traditie werd het door hun moeder gevraagd (Mat. 20,20-28) - om de eerste plaatsen naast hem later in zijn glorie (Mar. 10,35-45) en zij wilden vuur uit de hemel over de Samaritanen afroepen toen dezen weigerden Jezus te ontvangen (Luc. 9,54-55). In beide gevallen werden zij door Jezus terechtgewezen. Met Johannes en Petrus hoorde Jakobus tot de drie belangrijkste leerlingen van Jezus; zij drieën waren aanwezig bij de opwekking uit de dood van de dochter van Jaïrus, bij de verheerlijking op de Tabor en bij Jezus' agonie in Getsemane. Jakobus werd ca. 44 door koning »Herodes Agrippa i in Jeruzalem gedood, de eerste apostel-martelaar (Hand. 12,2). Een vroege traditie, die teruggaat tot Clemens van Alexandrië (ca. 190), meldt dat de aanbrenger Josias na zijn bekering met Jakobus gemarteld werd.
In de 6e en 7e eeuw ging het verhaal dat Jakobus (Santiago) Spanje had bezocht. Het graf met zijn gebeente zou in het begin van de 9e eeuw in Iria Flavia in Galicië ontdekt zijn, waarna vanaf de 10e eeuw een uitgebreide legendevorming en vanuit heel Europa een geweldige pelgrimage naar Santiago de Compostela op gang kwam, die na een periode van neergang in de 18e en 19e eeuw tot op heden is blijven voortgaan. De oudste legende (5e-6e eeuw) vertelt van een treffen tussen Jakobus en de tovenaar Hermogenes, die door de hogepriester Abiathar op hem was afgestuurd (»Petrus en »Simon de Tovenaar). De tovenaar werd bekeerd, en met hem zijn leerling Filetus. Daarop stuurde de hogepriester aan op Jakobus' dood. Dit verhaal komt voor in de oudste ‘vita’ van Jakobus: via een Griekse vertaling maakte Julius Africanus in de 6e eeuw een Latijnse vertaling Historia certaminis apostolici (Geschiedenis van de strijd van de apostel) van een oorspronke- | |
[pagina 67]
| |
lijk Hebreeuws werk, dat ten onrechte toegeschreven werd aan Abdias van Babylon (5e eeuw; »apostelen). In deze Latijnse bewerking wordt voor het eerst Spanje vermeld als een door Jakobus bezocht missiegebied. In de 12e eeuw wist men - op basis van een brief van een (niet-historische) paus Leo - details te vertellen over Jakobus' en Josias' dood, over de overbrenging van de lichamen per schip naar Spanje en over de begrafenis op de plaats waar in de 9e eeuw aan bisschop Theodemir van Iria een wonderlijk licht de aanwezigheid van het graf aanwees en koning Alphonso ii een kerk bouwde. Verder werd Sint Jakob, intussen de verschillende gedaanten aannemend van apostel, pelgrim of Morenbestrijder, in verband gebracht met Karel de Grote en de Spaanse Reconquistá. Met de waardering voor het vermeende graf te Compostela stegen de bisschop en de zetel van Santiago gestaag op de ladder van de kerkelijke hiërarchie. Vanaf de 11e eeuw werd de benedictijner abdij van Cluny de organisatrice van de Santiago-bedevaarten. Het tracé van de ‘Camino de Santiago’ was van ongemeen groot belang voor de verspreiding van artistieke, architectonische en iconografische tradities. Nog altijd wordt als hoogtepunt van de bedevaarten door drommen pelgrims te Compostela op 25 juli het feest van Jakobus gevierd, met veel vuurwerk, met optochten van reuzen, en met het zwaaien van een snorrend, manshoog wierookvat - de botafumeiro - door een zestal kerels aan katrollen door het transept van de kerk. Broederschappen regelden in talloze steden voorbereiding, vertrek en belangen van de pelgrims, die in een liturgische plechtigheid voorzien van documenten op weg werden gezonden. Die van Parijs was de beroemdste, met een eigen rijk versierde maar in 1808 verwoeste Église Saint-Jacques met een groot gastenkwartier bij de Porte Saint-Dénis. Hospitia en kloosters boden de pelgrims langs de wegen voeding, onderdak en bescherming tegen al het gespuis. In de loop der tijd nam ook het aantal sterke verhalen rond Santiago (Sanctus Jacobus, Sant Jago, San Jaime) toe, waaronder de kostelijke, vaak afgebeelde en telkens verfraaide 15e-eeuwse vertelling van de zoon van Duitse Santiago-pelgrims. Beschuldigd van een diefstal die hij niet gepleegd had, werd de jongen opgehangen, maar gered door Santiago die de gehangene ondersteunde. De rechter die hem had laten veroordelen, geloofde het wonder niet, net zomin als dat de gebraden kapuin op zijn gedekte dis weer levend kon worden, totdat die kakelend opstoof. Het populaire verhaal van de ten leven gewekte kip werd ook verteld van de kluizenaar Santo Domingo. Nog altijd herinnert een ren met een kraaiende haan met kippen in het zuidelijke transept van de kathedraal te Santo Domingo de la Calzada aan de legende. Vaak verscheen de heilige apostel Jakobus op momenten van gevaar in de strijd tegen de Saracenen. Zo hielp hij de in eerste instantie verslagen koning Ramiro in 844 bij Clavijo (nabij Logroño) toch nog aan de overwinning. Het wonderbare feit wordt in Spanje nog altijd op 23 mei herdacht en kerkelijk gevierd. Later streed hij in de voorste linies, zegt men, bij de inname van Coïmbra 1064, en toen Andalusië door de overwinning bij Las Navas de Tolosa in 1212 voor de christelijke legers openlag. Vanaf de 12e eeuw werden de verschijningen terug geprojecteerd op Karel de Grote. Driemaal verscheen ‘Sant Jago’ hem - vertelt de Kroniek van Pseudo-Turpijn ca. 1165 - nadat de koning enkele nachten lang een stralende weg van Friesland tot aan Galicië aan de hemel had gezien. Hij gaf opdracht een leger te verzamelen en zijn niet meer vereerde graf te ontzetten. Het gevolg was het beleg en de inname van Pamplona en de be vrij ding van Galicië. De werkelijke achtergrond van dit alles is, dat in de 6e eeuw aan een Griekse lijst die de werkterreinen van de apostelen opsomt, bij dat van Jakobus door een onbekende hand Spanje toegevoegd werd. Van belang was verder dat in de 8e eeuw de behoefte op- | |
[pagina 68]
| |
kwam aan een apostolische fundering van de Spaanse kerk (vgl. »Andreas en Byzantium). Dit hield verband met verwikkelingen rond de ketterij van het Adoptianisme, een theologische verklaring van de menswording als zou de mens Jezus ‘slechts’ door adoptie Zoon van God zijn geworden. Men vond deze fundering in de genoemde toevoeging en de legendevorming deed haar werk. Moderne kritiek acht het niet onwaarschijnlijk dat een lokale herinnering aan het tot in de 6e eeuw vereerde, maar daarna in verval geraakte, weliswaar enigszins verdachte martelaarsgraf van bisschop Priscillianus in Galicië - gecombineerd met de zojuist geschilderde achtergrond - tot de aanwijzing van een ‘apostelgraf’ leidde, waarna legendevorming, volksgeloof en lokale kerkpolitiek hun werk begonnen. Deze bisschop Priscillianus werd in 385 te Trier op beschuldigingen en afgedwongen bekentenissen om het leven gebracht. De vroegste afbeeldingen tonen Jakobus als apostel in lang gewaad en met boek of boekrol, jong, soms met een dunne, soms met een volle donkere baard. Men vindt ze op een mozaïek uit de 6e eeuw in de kapel van het bisschoppelijk paleis te Ravenna, op een met emaille versierde, Byzantijnse kruis-reliekhouder uit de 8e eeuw (Metropolitan Museum te New York) en - in het Westen - op een kapiteelreliëf ca. 1100 in het kloosterpand van Moissac. Jakobus als Santiago werd vanaf de 12e eeuw afgebeeld als pelgrim of ridder/Morendoder, telkens met verschillende attributen. Als apostel, van middelbare leeftijd met baard, draagt hij een boek of een zwaard: Portico de las Platerias iiii-16 te Santiago de Compostela, vgl. het hoekreliëf 12e eeuw aan het zuidelijk portaal van de Saint-Sernin te Toulouse (Jakobus tussen twee bomen), de miniatuur ca. 1150 in het Liber Sancti Jacobi in de Codex Calixtinus, zittend beeld aan de trumeau begin 13e eeuw te Orense en het beeld aan het zuidelijk portaal 13e eeuw te Chartres (met op de sokkel Herodes). De middeleeuwse interpretatie van Jakobus' afstamming uit het derde huwelijk van Anna vond haar weg naar de vele voorstellingen van de Heilige Maagschap (»Anna), en naar een vroeg-16e-eeuws glasraam in de kerk van Louviers (Anna's drie dochters met hun zeven kinderen, onder wie Jakobus), een anonieme gravure Encomium trium Mariae (Lof der drie Maria's) uit 1529 en een paneel eerste kwart 16e eeuw van Quinten Massys in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Jakobus' roeping door Jezus aan het Meer van Gennesaret werd uitgebeeld op 13e-eeuwse ramen te Chartres en Tours, op een 14e-eeuwse anoniem fresco in het Palais des Papes te Avignon en in 1515 op een zeer levendig paneel van Basaiti. Honderden malen kreeg Jakobus zelf de gestalte van een Santiago-pelgrim: over zijn onderkleed heeft hij een brede mantel met capuchon, een breedgerande hoed, pelgrims-staf en kalebas als veldfles, ransel, het gebedssnoer van de rozenkrans en een documentendoosje (nodig voor elke pelgrim ter identificatie onderweg). Een en ander is vaak overvloedig bezet met ‘coquilles’, schelpen, die vanaf de 12e eeuw het teken van de pelgrim naar Galicië zijn: beeld ca. 1250 in het voorportaal van de dom te Paderborn, een miniatuur in het Hoya Missaal ca. 1420-30 in de Universiteitsbibliotheek te Münster (een tronende apostelpelgrim met staf en hoed met coquille), beeld 15e eeuw in het Louvre te Parijs, gewelfschildering eind 15e eeuw Sint-Maartenskerk te Zaltbommel, Vlaams paneel 16e eeuw in de universiteit te Luik, schilderijen van El Greco ca. 1580-85 en Rubens eerste helft 17e eeuw, beeld van Cametti 1722, pelgrimsteken uit git, 16e eeuw. Verschijningen en hulp bij de bestrijding van de Moren transformeerden de apostel - vooral in de 16e eeuw, de tijd van de grote Spaanse veroveringen - tot een ridder die op een wit paard met het zwaard uithaalt en Morenkoppen doet rollen: timpaan ca. 1230 in noordelijke zijbeuk van de kathedraal te Santiago de Compostela, miniatuur in het Oor- | |
[pagina 69]
| |
Jakobus de Meerdere redt een onschuldig veroordeelde van de galg, detail van een Neurenbergs altaar, ca. 1525. Fränkische Galerie, Kronach. Men herkent de ouders van de veroordeelde aan hun pelgrimskleding en de Jacobsschelp.
| |
[pagina 70]
| |
kondenboek 1326 in het archief van die kathedraal, gravure ca. 1470 van Schongauer (talloze malen nagevolgd), glasramen begin 16e eeuw in de Notre-Dame te Châlons-sur-Marne en de kerk te Roye, frontreliëf 16e eeuw aan het Hospital del Rey te Burgos, paneel 16e eeuw van Paolo de San Leocadio, sculptuur 17e eeuw in Museum voor Christelijke Kunst te Tepotzotlan, het 18e-eeuwse beeld in de top van het altaar in de kathedraal te Santiago, en Maulbertsch' schets 1764 voor een schildering in de in 1944 verwoeste Jacobuskerk te Schwechat. Uiteraard kwamen combinaties van de drie voorstellingen voor, bijvoorbeeld Jakobus als pelgrim te paard: beeld 18e eeuw te Astorga en bronzen sculptuur 1985 van Laenen. Bij Dalí (schilderij te Santiago de Compostela) werd in de Morendoder als in een visioen òf een kosmisch teken met een Christus-zwaard òf een fantoom. Het beeld van de apostel als een wat oubollige bisschop in koorkap boven het hoofdaltaar in de kathedraal te Santiago de Compostela fungeert als een afstandelijke Majestas, die via een trappenstelsel achterlangs - een hoogtepunt in de pelgrimsoorden-architectuur, waarbij de drommen langs het sacrosancte object worden gevoerd - voor elke pelgrim ter omhelzing bereikbaar is. Talrijke glasramen, retabels en schilderingen vertelden thuis en langs de Santiago-routes over leven en werken van de vereerde apostel. Het gaat om een dertigtal scènes, echter nooit alle te zamen. Sommige cycli beperkten zich tot de oudste legenden rond Jakobus' marteling en andere tot strikt bijbelse voorvallen, afgesloten met de translatie van Jakobus' lichaam naar Spanje: 13e-eeuwse glasramen te Bourges, Auxerre, Amiens en Tours (tweemaal) en een 16e-eeuws glasraam in de kerk van Spézet (Finistère), een 14e-eeuws fresco van Altichiero da Zevio in de San Antonio te Padua, een sculptuur uit dezelfde eeuw aan de ingang van het koor in de kathedraal van Amiens, het zilveren beslag op het laat-14e-eeuwse Jakobusaltaar in de kathedraal van Pistoia, een miniatuur 1460 van Fouquet in het Getijdenboek van Étienne Chevalier en een fresco-cylus 1459 van Mantegna in de Capella dei Eremitani te Padua. Een laatste cylusreeks verloor zich in de pas laat opgekomen wonderverhalen: ramen begin 13e eeuw Chartres, retabel 14e eeuw uit San Jaime de Frontanya, het Jakobusaltaar van Friedrich Herlin 1466 in de kerk te Rothenburg, luiken van een triptiek ca. 1480 van de Meester van Jakabfalva, en een triptiek eind 16e eeuw uit een Doorniks atelier in de kerk te Frasnes-lez-Buissenal. Het wonder van de gehangene en de rechter met de haan werd, onder invloed van de mysteriespelen, uitgebeeld op 16e-eeuwse glasramen te Roye, Courville, Triel, Châtillon-sur-Seine en Châtillon-sur-Marne, op een houten reliëf aan het Jakobus-altaar 1520 in de kerk te Winden bij Stuttgart en op een Neurenbergs paneel ca. 1525 in de Fränkische Galerie te Kronach. Verder zijn er werken van Pisanello ca. 1425, Spagna 1526 (fresco in de kerk van San Giacomo bij Clitumne in Umbrië) en Palmezzano 1492 (fresco in de San Biagio te Forlì bij Bologna). De legenden rond Santiago en Karel de Grote werden afgebeeld op de medaillons van de scepter van Karel v uit de eerste helft 16e eeuw, die zich graag spiegelde aan zijn grote naamgenoot, op schilderingen in opdracht van deze vorst vervaardigd in het Hôtel-de-Saint-Pol (de verschijningen) en op een glasraam begin 13e eeuw in de kooromgang te Chartres (zes scènes met de Karel-geschiedenis; een kopie van het verloren gegane raam te Saint-Dénis) en op de reliekkast 1164 van Karel de Grote in de dom te Aken. De ambitieuze moeder Maria Salome werd met haar beide jonge zonen enkele malen vragend voor Jezus uitgebeeld in de 16e tot 18e eeuw: onder meer schilderijen van Antonio Palma ca. 1550, Rosselli 1621 in de San Procolo te Florence, Ambrosius i Francken 1611 in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen, Van den Heuvel 1651 in de Sint-Martinuskerk te Gent en Palko ca. 1755-60. Alle bestaande literaire bewerkingen van | |
[pagina 71]
| |
de Santiago-legende gaan terug op het Liber Sancti Jacobi (1139/40) en de Kroniek van Pseudo-Turpijn (ca. 1165). Het laatste deel van het Liber (vrij zeker van de hand van Picaud uit Parthenay-le-Vieux) is een minutieuze reisgids voor de pelgrims. Het verhaal van de gehangene werd onderwerp van het mysteriespel Le Miracle de Sant Jacques (opgevoerd te Lisieux 1502), voor het middeleeuwse Ludus de Scacariis van Johannes de Cessolis en het Middelnederlandse Dat Scaecspel, voor een 16e-eeuwse ballade Waire Jacob 1518 in een Gents handschrift en het Liedeken van Sint Jacob in het Antwerpsch Liedboek 1544. Dit en andere sterke verhalen uit de pelgrimage liggen ten grondslag aan verschillende aan Sint Jakob gewijde Florentijnse ‘Rappresentationi’ (1519/24/72), een legende in versvorm (wellicht van Kistener ca. 1355) en een stuk van Tirso de Molina eerste helft 17e eeuw, La Romera de Santiago. Thuisblijvers en weergekeerde pelgrims lazen over Santiago en de avonturen van de pelgrimstocht in geïllustreerde reisverslagen: Miracles de Saint-Jacques 16e eeuw Brussel; Laffi, Viaggio in Ponente a Giacomo di Galitia e Finisterrae 1681. Het motief van de ontmaskering van het apostelgraf als het kettergraf van Priscillianus komt voor in de film van Buñuel La voie lactée 1969. Herwaarden 1985; Madou 1989; Rouse en Baker 1966; Roussel 1954; Santiago z.j.; Vázquez de Parga 1948-49; Vielliard 1963. |
|