Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Anna & Joachimzijn volgens legenden de ouders van Maria, de moeder van Jezus van Nazaret. Alleen apocriefe geschriften noemen het paar. Toen de rijke en vrijgevige Israëliet Joachim eens in de tempel een offer wilde opdragen, werd hem dat door de priester Ruben publiekelijk verboden vanwege de schande van zijn uit kinderloosheid blijkende schuld. Joachim vluchtte naar de woestijn en vastte er veertig dagen en veertig nachten. Intussen beklaagde zijn vrouw Anna zich over haar toestand. Haar dienstmeisje Judit maakte zich daar vrolijk over. Anna trok zich daarop biddend terug onder een laurierboom. Een vogelnest in deze boom inspireerde haar tot een klacht over haar onvruchtbaarheid. Toen verscheen haar een engel, volgens bronnen »Gabriël, met de boodschap van nakomelingschap. Een tweede engel wees haar op de naderende thuiskomst van haar man, die inmiddels een zelfde boodschap had ontvangen en opnieuw op weg was gegaan naar de tempel, met een grote kudde voor een offer dat hij, nu zijn kinderloosheid een einde zou nemen, mocht opdragen. Daarna begaf hij zich naar huis. Anna baarde na negen maanden een meisje en noemde het Maria. Ze liep al toen ze zes maanden oud was. Anna beloofde haar af te zullen staan aan de tempel. Toen Maria drie jaar was, brachten haar ouders haar er samen met alle Hebreeuwse meisjes heen, presenteerden haar aan de priester en vertrokken tevreden. Latere legendarische toevoegingen aan dit verhaal werden opgenomen in de Legenda Aurea: Joachims afkomst uit Nazaret en die van Anna uit Betlehem, hun beider grote vrijgevigheid, de twintig jaren van hun kinderloosheid, hun belofte-vooraf een kind aan de tempel af te zullen staan, Joachims vlucht naar de herders van zijn kudden, een lange uiteenzetting van de boodschappende engel over de naam en de betekenis van het beloofde kind Maria, de ontmoeting van Joachim en Anna na beider instructie van Godswege bij de Gouden Poort in Jeruzalem (plaats dus van een spirituele conceptie!), de wonderbare prestatie van de kleine Maria die de vijftien treden van de tempeltrap zonder hulp bleek te kunnen bestijgen, en 8 september als de dag van Anna's moederschap. Onduidelijkheden over de familierelaties in de evangelies en de in verband met Maria's maagdelijkheid problematische vermelding van broers en zusters van Jezus (1 Kor. 9,5, Mar. 3,31-35 en vooral 6,3; »Jozef) werden vanaf de 9e eeuw (bijvoorbeeld Haimo van Alberstadt) opgelost door aan te nemen dat Anna na een veronderstelde vroege dood van Joachim nog tweemaal huwde. Uit het tweede huwelijk met Cleophas zou een meisje Maria geboren zijn dat later huwde met Alfeüs (Mar. 3,18 en Hand. 1,13) en uit het derde met Salomas weer een Maria die trouwde met Zebedeüs. Alfeüs werd de vader van Jakobus (de Mindere/Jongere; eerste bisschop van Jeruzalem?), Joses (of Jozef; Mar. 6,3 en 15,40 en 47), Simon en Judas (laatste drie niet verder bekend); Zebedeüs van Jakobus de Meerdere en Johannes de Evangelist. Een broer van Joachim zou de grootvader zijn van een zekere Zacharias. Anna heeft nog een zus gehad, Esmeria, die huwde met Efraïm of Eliud; hun dochter Elisabet huwde met de juist genoemde Zacharias, die de vader werd van »Johannes de Doper, en een broer Enim, die trouwde met Mamelia, uit wie Servatius, de latere bisschop van Tongeren/Maastricht, werd geboren. Men wist verder de namen van Anna's ouders: Stollanus en Emerentia of Emerantiana, en van Joachims vader: Mattan of Melchi. Emerentia zou in contact hebben gestaan met vrome asceten op de berg Karmel en hun raad gevraagd hebben in zake haar te sluiten huwelijk met Stollanus.
Joachim en Anna worden zoals gezegd nergens in het Nieuwe Testament vermeld. Het oudste apocriefe bericht over hen, het Proto-evangelie van Jakobus 1-8,1, is vooral gemodelleerd naar de verhalen over de ouders van | |
[pagina 14]
| |
Samuël (1 Sam. 1-2,11). De titel van dit boek wijst ofwel op het vroege ontstaan ervan ofwel op de archaïsche inhoud. De gefingeerde auteur (25,1) zou Jakobus, een broer van Jezus', geweest zijn. De tijd van ontstaan is het midden van de 2e eeuw; de plaats Syrië of Egypte. In het Westen had een Latijnse bewerking van dit boek uit of omstreeks de 6e eeuw, Evangelie van Pseudo-Matteüs genoemd, grote invloed. Zeer oude tradities, maar ook een tegemoet komen aan nieuwsgierigheid naar Maria's ouders, Jezus' grootouders, liggen ten grondslag aan het aantrekkelijke verhaal. Het schijnprobleem van de broers en zusters van Jezus, dat ontstaat als men de nieuwtestamentische literatuur tot louter historische bronnen reduceert, werd in de vroegchristelijke periode (onder meer door Origenes en Hilarius van Poitiers) opgelost door de niet onderbouwde hypothese dat het kinderen betrof uit een eerder huwelijk van »Jozef van Nazaret (vgl. Proto-evangelie 9,2). In de middeleeuwen en zelfs nog tot voor kort werd het verklaard door aan te voeren dat het om neven van Jezus ging. Ook voor deze verklaring is geen bewijs. De dogmatische ontwikkelingen in de opvattingen over »Maria's plaats in de verlossingstheologie straalden ook af op haar ouders. Zij moesten wel in waardigheid stijgen toen men - nadat er steeds groter nadruk werd gelegd op Maria's heiligheid en vooral op haar lichamelijke integriteit - tijdens het Concilie van Efeze in 431 het goddelijk moederschap van de dochter definieerde. In Jeruzalem heette de Annakerk naast de vijver van Betesda oorspronkelijk - al in 450 - ‘kerk van de lamme’; vervolgens werd zij omgedoopt tot Mariakerk (bij de grot waar Anna Maria zou gebaard hebben) en wellicht in de 6e eeuw naar Anna genoemd. In deze stad en in Byzantium, waarheen haar lichaam in 710 werd overgebracht, ontstond een indrukwekkende Anna-cultus. Deze cultus werd vooral door de kruistochten in het Westen bekend en daar langdurig ondersteund met de in de 13e eeuw door sommigen benadrukte, door anderen bestreden leer van de ‘onbevlekte ontvangenis’ van Maria in Anna's schoot (naar analogie van de maagdelijke geboorte van Jezus). Relieken van Anna verspreidden zich over Oost en West en leidden tot het ontstaan van bedevaartplaatsen, zoals Anne d'Ayrey in Bretagne, Bottelaere in België, Chartres, Paderborn, Düren, Chasney (Nièvre) en Schwendelberg (Luzern), en van invloedrijke Anna-broederschappen. De patronage van Anna werd vooral van de 15e tot 17e eeuw uitgebreid over vrijwel elk facet van het familiale en economische leven. Deze overweldigende belangstelling en verering hadden alles te maken met de bloei van de Europese burgerlijke cultuur en waren in veel opzichten weinig anders dan een vruchtbaarheidscultus die de vrouw in haar traditionele rol bevestigde (Anna reikt het kind vaak een appel, teken van vruchtbaarheid, aan: Daniel Mauch, Schnitzaltar 1501 in de kapel te Bieselbach bij Augsburg), en die orde in het familieleven onder het gezag van een waardige grootmoeder garandeerde. De kerkelijke overheid moest soms tegen excessen optreden. Zo werd in de 17e eeuw een geschrift van de Italiaan Imperiali, die de opvatting van Maria's conceptie zonder tussenkomst van een man voorstond, krachtig veroordeeld. In de 19e eeuw werd Anna vooral geprezen als de volmaakte huisvrouw. Haar feestdag valt in het Westen op 26 juli, in het Oosten op 25 juli. Joachim is in de Kerken van het Oosten, waar hij met eigen feestdagen gevierd werd (vanaf de 10e eeuw op 9 september en 16 of 18 januari), zonder onderbreken vereerd. In het Westen (feestdag sinds 1522 op 20 maart) was de verering wat minder, met een opbloei echter in de 18e en 19e eeuw, toen parallel aan de »Jozef-verering ook deze familievader exemplarisch werd gesteld voor het burgerlijke gezin. Anna werd aanvankelijk afgebeeld als een statige, betrekkelijk jonge vrouw in een | |
[pagina 15]
| |
groen of rood kleed met hoofddoek of voile; vanaf de late middeleeuwen werd zij ouder voorgesteld en soms ook modieus gekleed. Haar attributen zijn een boek of - minder vaak - een lelietak. Ook voorstellingen met Joachim en Anna samen komen voor (reliëf 13e eeuw aan het portaal van de Anna-kapel op Palma de Mallorca). De oudste bewaard gebleven afbeeldingen van Anna zijn twee fresco's in de Santa Maria Antiqua in Rome (ca. 655: met Maria als kind op haar arm; ca. 760: jeugdig, samen met Elisabet en Maria) en een fresco met inscriptie uit de eerste helft van de 8e eeuw, die in het begin van de jaren zestig van deze eeuw ontdekt werd in de Egyptische kathedraal van Faras (Nubië). Op dit fresco legt Anna de vinger op haar lippen, wellicht als verwijzing naar de wonderbare ontvangenis van Maria. Anna-ikonen tonen haar staande of in gebedshouding, naar het voorbeeld van verschillende Byzantijnse »Maria-voorstellingen. De kathedraal van Chartres heeft twee monumentale Anna-afbeeldingen, beide met het Mariakind op de arm: als trumeaubeeld met boek aan het noorderportaal (voor 1224) en ca. 1230 als ‘oudtestamentisch’ centrum met scepter in de hand op het middelste van de lancetramen onder de Maria-rozet van het noordelijke dwarsschip. Hier is zij omringd door Melchisedek, David, Salomo en Aäron. De vroegste verhalende taferelen (bespotting door het dienstmeisje en de boodschap bij de boom met nestelende vogels) vindt men op de ivoren panelen van een aan Maria gewijd diptychon ca. 700 in de John Rylands Library in Manchester (Mass.). Een blad uit het Psalterium van Wincester 1140-60 draagt een fraai stripverhaal met zes scènes in drie registers. Op fresco's en aan middeleeuwse Maria- en Anna-altaren, opgesteld in aan haar gewijde bedevaartsoorden of in kapellen van Anna-broederschappen, werden in veel cycli meerdere scènes uit het leven van Anna en Joachim afgebeeld, bijvoorbeeld fresco's uit de 11e eeuw in de Anna-en-Joachim-kapel in de kathedraal van Kiev, uit ca. 1200 inMeester van Sint Gudule, De legende van de heilige Anna, altaarstuk eind 15e eeuw. Faculté de Médicine, Parijs. Op het hier weergegeven middenpaneel ziet men rond de Sint-Anna-te-Drieën (boven:) Anna's ouders met hun twee dochters, weigering van Joachims offer en ontmoeting bij de Gouden Poort; (midden - links en rechts - en onder midden:) Anna's huwelijken met Joachim, Cleophas en Salomas en (onder links en rechts:) de huwelijken van Anna's dochters Maria Cleophas en Maria Salomas met de kinderen. De hier niet getoonde zijpanelen hebben resp. het Karmel-visioen van Emerentia met haar stamboom en de stamboom van Esmeria (met helemaal boven Sint Servaas).
| |
[pagina 16]
| |
de kerk te Pouzauges-le-Vieux (Vendée), van Giotto ca. 1305 in de Arena-kapel te Padua, Anna-ikoon met 12 randtaferelen in het Museo Civico te Pisa, altaar eind 15e eeuw van de Meester van Sint Gudule, monumentale fresco's uit 1314 in de Moeder-Gods-kerk te Studenice in Servië, ivoren kastje 14e eeuw in het Musée Paul-Dupuy te Toulouse, reliëfs 1356 aan het zuiderportaal van de dom te Augsburg, retabel van Bernardo Puig ca. 1390, fresco's van Francesco d'Arezzo 1435 in de Santa Caterina te Galatina en beschilderde tegels ca. 1750 in de franciscaner kerk te Olinda (Brazilië). De meest voorkomende scènes (uit het genoemde Proto-evangelie) in deze cycli zijn: het offer van Joachim door priesters geweigerd; de boodschap aan Joachim te midden van zijn herders en kudde en die aan Anna onder de laurierboom; de ontmoeting van Joachim en Anna bij de Gouden Poort; de geboorte van Maria en haar presentatie bij de tempel. Soms komen daarbij: het onderricht aan Maria (leren lopen!), de liefkozing van Maria door haar ouders en het sterfbed van Anna. Enkele thema's gingen een apart bestaan leiden. Dat geldt voor de boodschap aan Anna (mozaïek eind 11e eeuw in het Catholicon te Daphni; fresco van Luini 1516, nu in de Brera te Milaan) en vooral voor de ontmoeting bij de Gouden Poort, vanaf ca. 1000 immers een verwijzing naar de onbevlekte ontvangenis van Maria. Vaak gaat het om twee elkaar omhelzende personen, naar analogie van de weergave van de ontmoeting van Maria en »Elisabet: Meester van de Divisio Apostolorum ca. 1490, Belvedère Wenen; schilderingen 1332-38 van Taddeo Gaddi en Giovanni da Milano in de Santa Croce te Florence; schildering ca. 1500 in de Buurkerk te Utrecht, Russisch ikoon 15e eeuw te Recklinghausen en twee 19e-eeuwse Bulgaarse ikonen in de Nationale Galerie in Sofia. Andere geliefde thema's, vooral in de beeldende kunst van de nieuwe tijd, waren: de geboorte van Maria (Meester van Kappenberg ca. 1525; wandschildering van Ghirlandaio 1486-90 in de Santa Maria Novella te Florence, met veel huiselijke taferelen); het onderricht aan Maria (Murillo ca. 1670; Rubens eerste helft 17e eeuw in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, Solimena ca. 1700, Maulpertsch 1767 en Rethel ca. 1845); de presentatie bij de tempel (fresco Tintoretto ca. 1555 in de Santa Maria dell' Orto te Venetië, met enorme tempeltrap, en een fresco uit 1599 in de Stephanoskerk te Nesebar in Bulgarije); tenslotte Anna's sterfbed (triptiek Quinten Massys 1509 in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel, met de drie Maria-dochters, Joachim, Jozef en een zegenende Jezus-knaap). Het iconografisch schema van Sint-Anna-te-Drieën is in de 13e eeuw ontstaan als een westerse vertaling van Byzantijnse »Mariatypen, die staand of zittend het kind Jezus recht of opzij voor zich dragen. In dit nieuwe devotiebeeld, aantrekkelijk vanwege de driehoekscompostitie, draagt Anna Maria, die op haar beurt het Jezuskind draagt: Spaanse Meester uit de 15e eeuw (museum te Valladolid), Masaccio ca. 1425, Leonardo da Vinci 1501/07, het beeld van de Meester van Elslo eerste helft 16e eeuw in de Lambertuskerk te Horst, 16e-eeuwse Noordnederlandse beelden in het Rijksmuseum Amsterdam, het Catharijneconvent Utrecht en het Museum voor Religieuze Kunst te Uden. Vele variaties ontstonden: in de houding van de personages, in de leeftijd van Maria, in de stoffering rondom; soms werd de voorstelling uitgebreid met Joachim en Jozef, soms met de »Drieëenheid; soms ontstond een combinatie met de Boom van Jesse (Jes. 11,1). Zo beeldt Berg in zijn grote altaarstuk ca. 1507-22 in de Graanbrödekirke te Odense Anna af als wortel van de Boom van Jesse, waarin de lijdensgeschiedenis zich afspeelt, met in de top een kroning van Maria. Nog Schlemmer ca. 1900 maakte een tekening van een eigentijdse Sint-Anna-te-Drieën en Verhaak in 1953 een bronzen beeld. Een Sint-Anna-te-Vieren-beeld (met Anna's moeder erbij) uit ca. 1500 werd in 1940 in Minden gevonden; een ander | |
[pagina 17]
| |
fraai voorbeeld uit dezelfde tijd uit het Kloster Isenhagen bevindt zich in het Diözesanmuseum in Paderborn. De aandacht voor Anna's grote familie, de Heilige Maagschap (Metertia, Heilige Sippe of Holy Kinship), kende haar hoogtepunt in de 13e tot 17e eeuw. Een pagina uit een 9e-eeuws handschrift van het werk van Cosmas Indicopleustes in de Vaticaanse Bibliotheek te Rome draagt een vroege genealogie: onder de medaillons van Anna en Joachim staan aan Jezus' rechterhand Maria en Johannes de Doper en aan zijn linker Elisabet en Zacharias met wierookvat en -doos. Het rijpe middeleeuwse schema van de Heilige Maagschap is in wezen een uitgebreide Sint-Anna-te-Drieën-voorstelling. Anna's volgeladen stamboom werd in de late middeleeuwen vele malen afgebeeld. Iedereen kende ook het versje uit de Legenda Aurea, dat de complexe relaties uiteenzet. Een vroege Maagschap is afgebeeld in het glasraam ca. 1325 in de dom te Regensburg; een eenvoudige, knusse familiebijeenkomst op het begin-16e-eeuwse paneel van (waarschijnlijk) Van Lon uit Corvey (Arnsberg); een zeer overzichtelijke Maagschap met bijgeschreven namen wordt getoond in het schilderij van Baegert eind 15e eeuw. Geertgen tot Sint Jans (kort na 1475, Rijksmuseum Amsterdam) plaatste het gezelschap in een kloosterkerk. Hoogtepunten zijn de werken van Cranach de Oudere (na 1505), Massys (1509 voor de Anna-broederschap van de Pieterskerk te Leuven), en Strigel (1519), waarop families model staan voor de Heilige Maagschap. Servatius is in de Maagschap herkenbaar op een anonieme schildering uit ca. 1430 in het museum te Darmstadt en op een paneel van Strigel uit 1528. Zeldzaam is de afbeelding van Anna in gezelschap van haar drie Maria-dochters (Fouquet, miniatuur ca. 1450; glasraam ca. 1500 in de Saint-Vincent te Rouen) Vanuit miniaturen met de voorstelling van de zwangere Anna in 16e-eeuwse getijdenboeken (bijvoorbeeld Breviarium Grimani ca. 1510) ontwikkelde zich het schema waarin, knielend rond een Anna die met geopende schoot op een altaar zit, figuren uit de kerkgeschiedenis op banderollen getuigenis afleggen van Maria's onschuld en zondeloosheid (Onbevlekte Ontvangenis) bij haar conceptie in Anna's schoot (paneel van een Westvlaamse Meester ca. 1490 in het Historisches Museum te Frankfort am Main). Dezelfde idee steekt achter de voorstelling waarop Anna en Joachim als in aanbidding knielen voor hun vanuit de hemel verschijnende dochter: schilderijen van Tiepolo 1759 en van een anonymus uit Beieren ca. 1750 in de pastorie te Krainburg am Inn. Joachim, eerst jong afgebeeld (fresco 9e eeuw in de kapel in de tempel van Fortuna Virilis te Rome), later als oude man met baard in lang kleed en mantel of in herderskleding, kreeg als attributen staf, boek, lam of duiven en een enkele maal Maria op zijn arm (beeld ca. 1690 op het altaar van de kerk in Gräfrath, Rijnland). De oudste voorstelling is die van de verschijning van de engel aan Joachim bij zijn herders op een fresco uit ca. 890 in de Santa Maria in Gradelis te Rome. Dürer wijdde aan hem in zijn Marienleben (begin 16e eeuw) vier bladen, waaronder de weigering van zijn offer en zijn verblijf bij de herders. Zelfstandig afgebeeld vindt men de vader van Maria na enkele oudere voorstellingen (beeld ca. 1500 in de Laurentiuskapelle te Miltenberg; reliëf ca. 1510 Landesmuseum Karlsruhe; schilderij van Michaelina Woutiers 1646) vooral in de 18e eeuw, op plaatsen waar men hem bijzonder vereerde (onder meer beelden van Ignaz Günther 1748/49 en Feuchtmayer 1749 in München-Thalkirchen en de bedevaartskerk te Birnau). Anna en Joachim samen vindt men op de mozaïeken uit de 11e eeuw in het voorportaal van de Kerk van Maria's Ontslaping in Nicea, uit het einde van de 12e eeuw in de zwikken van de centrale koepel van de kerk van Nerediza bij Novgorod, uit het begin van de 14e eeuw in Karije Djami te Istanbul, en op fresco's ca. 1080 in de kerk van Tagar, in | |
[pagina 18]
| |
Yilanli Kilise in Irhala tweede helft 11e eeuw (Cappadocië) en de koningskerk van Studenitsja (Servië) uit 1313-14. In Anna- en Maria-cycli speelt Joachim doorgaans een passieve rol. Emerentiana werd afgebeeld in Anna- en Maria-cycli (vooral bij Maria's geboorte en in Maagschap-voorstellingen) en als hoofdpersoon in de Sint-Anna-te-Vieren-beelden. Zij komt zelfstandig voor in werk uit ca. 1500, dat stamt uit de Karmel-traditie (panelen van Vlaamse meesters ca. 1490, onder meer in het Historisches Museum te Frankfort en het Museum Sint Salvator te Brugge). Verschillende geschriften hadden in de loop der eeuwen grote invloed op de Anna-verering, in de eerste plaats Historia nativitatis laudabilisque conversationis intactae Dei genetricis (Geschiedenis van de geboorte en de lofwaardige levensloop van de ongeschonden moeder Gods) van de geleerde dichteres en dramaturge Hrotsvita van Gandersheim (10e eeuw); van groot belang waren de Histories van de Noordnederlandse priester Jan van Denemarken (ca. 1490) en Pieter van Dorlant (ca. 1498), een kartuizer uit Diest. Daarna volgde een vloed van geschriften, waaronder De laudibus sanctissimae matris Annae tractatus (Verhandeling over de heerlijkheden van de heilige moeder Anna) van de weinig kritische benedictijn en humanist Trithemius (begin 16e eeuw), Het Grote Leven van Jezus van de populaire kapucijn Martinus van Cochem 1680 en publikaties van private openbaringen van onder meer de invloedrijke Birgitta van Zweden (14e eeuw) en Anna Katharina Emmerick (opgetekend door Brentano: Marienleben 1852). In de Vita beatae Annae 1509 van de karmeliet Gorland wordt veel aandacht besteed aan Emerentia. Jacobus Keimolanus, een karmeliet uit Gent, schreef ca. 1500 een Leven van Joachim. Blinzler 1967; Borchert 1955; Brandenbarg 1990; Dresen-Coenders 1983; Emminghaus en Küppers 1968; Gatz 1972; Kleinschmidt 1930; Levi d'Ancona 1957; Smid 1965; Vriend 1928. |
|