Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAntichristis volgens de bijbel (1 Joh. 2,18 en 22; 4,3) en de christelijke traditie (Augustinus, Joachim van Fiore, Luther) de ‘tegenstander’ die voor het te verwachten wereldeinde destructieve activiteiten zal ontplooien. Hij zendt volgens 2 Tess. 2,3-12 in alle tijden zijn handlangers vooruit (vgl. het tweede Beest in Apoc. 13,11-18) en heeft alles met leugen en bedrog van doen. Zijn komst wordt aangeduid met het Griekse woord voor (oorspronkelijk: keizerlijke of goddelijke) verschijning: ‘parousia’. Na het stichten van grote verwarring zal hij uiteindelijk door Jezus vernietigd worden (vgl. Apoc. 14,6-15,4). Zijn namen zijn ‘Mens van de wetteloosheid’, ‘Zoon van het Verderf’ en ‘Tegenstander’. Jezus zelf spreekt over misleidende schijnchristussen (bijvoorbeeld in Mar. 13,5-23).
De figuur van de Antichrist is in het zich bedreigd voelende Israël eerder ontstaan als personificatie van vijandige machten (Jes. 14,12-14, Ez. 28,2, Dan. 7,19-25), dan uit mythologieën van de zich in de eindtijd herhalende krachtmeting tussen een god en de oerchaos. In het Nieuwe Testament lopen de interpretaties uiteen: het vroege christendom heeft ‘hem’ soms geladen met anti-joodse (Pseudo-»Barnabas-brief 4,3-6), soms met anti-Romeinse (Apoc.), soms met dogmatische trekken (de Jezus-loochenaars van 1 Joh. 2,18-23). Hippolytus van Rome (begin 3e eeuw) zag als eerste deze absolute tegenpool van Jezus als een satanische mens. Sibyllijnse boeken verbonden de Antichrist met het verhaal van de koning van de eindtijd uit de Alexander-legende en beïnvloedden onder meer via de benedictijn Adso (9e eeuw) het middeleeuwse toneel. Menig middeleeuwer zag in zijn tegenstander een door de Antichrist vooruitgezonden lijfelijke bode. Als zodanig werd Abaelard in de 12e eeuw beschouwd, | |
[pagina 19]
| |
voorts Frederik ii, soms de paus - met name door de Spiritualen (rigoureuze volgelingen van Franciscus van Assisi) in de Armoedestrijd ca. 1300. In 1318 veroordeelde Johannes xxii allen die bepaalde personen als Antichrist aanwezen. Grote theologen onthielden zich in deze tijd van concrete interpretaties en beperkten zich tot eschatologische duiding en uitleg. Vanaf Augustinus wezen zij op de achter de figuur van de Antichrist verborgen onvermijdelijkheid van het actuele kwaad,
Lucas Cranach de Oudere, twee houtsneden uit het Passional Christi und Antichristi, 1521. In dit geschrift uit de kring van Luther werd de paus geïdentificeerd met de Antichrist.
In 26 afbeeldingen werd het gedrag van de paus gesteld tegenover dat van Jezus. De linker afbeelding van dit tweetal laat zien hoe Jezus de kooplieden uit de tempel verdrijft; de rechter afbeelding hoe de paus geld incasseert voor aflaten. ook en juist in een kerk die zichzelf toch als van Godswege geleid instituut verstaat. Zoals reeds in de 14e en begin 15e eeuw Wycliffe en Hus zag ook Luther, naar zijn mening op bijbelse gronden, vooral vanaf 1521 - na de excommunicatie in het pausschap een manifestatie van de ‘rechte Endechrist oder Widerchrist’ (Wider das Bapsttum, vom Teuffel gestiftet 1544); later vond hij hetzelfde van de extreme reformatoren en andere geestdrijvers, die hij afwees. De theologen maakten elkaar in de confessionele strijd | |
[pagina 20]
| |
rond de Reformatie in pamfletten uit voor Antichrist, zoals dat ook in de tijd van het grote schisma tussen de Kerken van het Oosten en het Westen in 1054 gebeurd was. Tot ver in de tijd werd zo het beeld van de geschiedenis deels bepaald door de Antichrist, waarbij in de loop der eeuwen de Turken, de Franse revolutionairen en de bolsjewieken voor zijn agenten werden gehouden. Van een dieper gehalte zijn de beschouwingen van Nietzsche, Solovjev of Berdjajev over het wezen van het kwaad. De Antichrist werd voorgesteld als krijgsman, priester, koning of demonisch monster, altijd afgrijselijk, en als een parodie op wat hij wil zijn. Middeleeuwse apocalypsen, bijbels bij bepaalde passages (bijvoorbeeld bij Job 40,10-28 en vaak in de Bible Moralisée) en afbeeldingen van het Laatste Oordeel (»Jezus) wemelen van Antichristen (mozaïek begin 12e eeuw, westelijke muur Torcello, met rechts onder Satan met een baby-Antichrist op schoot; Fra Jacopo, koepelmozaïek 1225 in het baptisterium te Florence). Eén type Antichrist is dominant gebleven vanaf de verloren gegane, maar in een kopie uit de eerste helft van de 9e eeuw bewaard gebleven Apocalyps van Trier ca. 500 tot aan de acht grote wandtapijten uit het atelier in Brussel van De Pannemaker uit 1540-53. Het is de uitbeelding van de Draak en het Beest, blijkbaar als Antichrist opgevat uit Apoc. 12,3-4, 13,1-10 en 17,1-3 (het rijdier van de hoer Babylon): bijna altijd met zeven koppen, meestal gekroond (als politieke, anti-christelijke staatsmachten verstaan), soms met een luipaardelichaam. Altijd toont de afbeelding een zelfde Beest, gelijk in vorm. Men denke aan de miniaturen in de Apocalyps van Bamberg uit Reichenau of Trier ca. 1000, in het Liber Floridus uit Wolfenbüttel (kopie van het door Lambert van Saint Omer vóór 1120 verluchte handschrift), in de Apocalyps van koningin Eleanor van Engeland uit 1122-40 of in de ‘burgerlijke’ Westvlaamse Apocalyps ca. 1400 in de Bibliothèque Nationale in Parijs, aan fresco's uit de 11e eeuw in het portaal in Saint-Savin-sur-Gartempe en in de abdijkerk van Castel Sant' Elia bij Nepio in Lazio, en uit de 12e eeuw in de kerk van San Pietro al Monte in Civitate (Lombardije), uit 1335 in de Santa Croce in Florence of uit 1378 in de doopkerk in Padua van de hand van Giusto de' Menabuoi; sculpturen in de gordingen van het binnenportaal in Reims uit de eerste helft 13e eeuw, afbeeldingen op de tapijten van Angers na 1373, het apocalyps-detail op de rechter zijvleugel van Memlings ‘mystieke verloving van de heilige Catharina’ 1475-79 in het Sint-Janshospitaal te Brugge en de houtsneden van Dürer in zijn Die heimliche offenbarung Johannis. Apocalipsis in Figuris uit 1498 en 1511. Zo ook in de apocalypsen uit de 13e eeuw en het Liber Figurarum ca. 1190 van Joachim van Fiore; maar wanneer deze afbeelding in de pseudo-Joachimitische pamfletten uit de Armoedestrijd rond de Fratricelli in die tijd wordt gebruikt, draagt een van de zeven koppen, de laatste en reuzegroot, het bijschrift fredericus rex, Frederik ii, de gedoodverfde Antichrist. Signorelli schilderde in de zuidelijke kapel van de dom in Orvieto als onderdeel van zijn monumentale ‘vier uitersten’ de prediking en val van de Antichrist (1499-1505). Een volkse ‘Antichrist-ologie’ bood het blokboek Das Buch von dem Entchrist met talrijke houtsneden van Spörer uit 1470-80. Op voor-reformatorische, antiklerikale tendensen wijst een houtsnede van Pleydenwurff voor de Weltgeschichte van Hartmann Schädel (Neurenberg 1493), waarbij priesters die het volk verleiden, in tegenstelling tot edele leken-predikanten, met de Antichrist meegesleurd worden. Een diepere inhoud heeft het Passional Christi und Antechristi 1521 met teksten van Melanchthon en Schwertefeger, en 26 houtsneden van Cranach de Oudere, waarin in woord en beeld het leven van Christus tegenover dat van de ‘paus’-Antichrist wordt gezet. Handboeken schreven de abt Hemericus Adso, De ortu et tempore antichristi (Over de oorsprong en de tijd van de Antichrist, vóór | |
[pagina 21]
| |
954), en Gerhoh van Reichersberg, De investigatione Antichristi (Op zoek naar de Antichrist, 1162). Frau Ava, recluse (kluizenares) uit Melk, schreef in 1120 een gedicht. Hildegard van Bingen geeft in het derde visioen van het eerste boek van haar Scivias (tweede helft 12e eeuw) een gedetailleerde beschrijving van zijn herkomst, uiterlijk (miniatuur in de codex uit 1170) en optreden. Uit het middeleeuws toneel met een hele reeks van eschatologische Antichrist-spelen moet vooral gewezen worden op het Spel van Tegernsee, Ludus de Antichristo ca. 1160, en uit de protestante traditie op Siner Priesterschafft gemeldet würt 1525 van Manuel. Naogeorg vertolkte in zijn drama Pammachius 1538 de reformatorisch-polemische opvatting van de paus als Antichrist. Nietzsche zag in Der Antichrist. Fluch auf das Christentum 1895 het christendom zelf als de corrumperende antipool van de boodschap van zijn stichter; een zelfde teneur spreekt uit Solovjevs Korte vertelling over de Antichrist 1899/1900, nauw verwant aan Dostojevski's Legende van de Groot-inquisiteur 1879/80, waarin de kerkelijke rechter Jezus veroordeelt en buiten gooit. In de roman Antikrists Mirakler 1897 wil Selma Lagerlöf katholicisme en socialisme, zoals zij dat beleefde, met elkaar verzoenen, en in het epos De Antichrist 1916 van Wagenfeld klinkt de chaos van 1914-18 door. Gomes Leál O Anti-Cristo 1884-86 en 1907 kritiseert in zijn gedicht de moderne, materialistische wereld, en Ghelderode (Fastes d'Enfer, 1929) toont in een komische, bijtende toneellegende een wereld zonder god. Schlafs roman Der Tod des Antichrist (over Nero) 1901 en Wieglers roman 1929 over Frederik ii grepen terug op traditionele Antichrist-interpretaties. Joseph Roth 1934 stelt een directeur van een krantentrust voor als Antichrist. De componist Ullmann van de opera Der Sturtz des Antichrists (met Steffens 1936) stierf in 1944 in de hel van Auschwitz. Carli z.j.; Emmerson 1981; Van der Meer 1978; Preuss 1906; Schmid 1949. |
|