Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdApostelen,ook wel ‘de twaalf’ genoemd (Hand. 6,2), vormden rond Jezus van Nazaret het college van speciaal door hem geroepenen. Na zijn dood werd het college aangevuld: »Mattias werd door het lot aangewezen (in de plaats van Judas Iskariot); »Paulus werd op een bijzondere manier geroepen. De twaalf waren - letterlijk - ‘gezondenen’ die met gezag het evangelie moesten verkondigen: in de eerste plaats aan het volk van Israël (Mar. 3,13-19) en uiteindelijk - tegen hun verwachtingen in - ook buiten Israël, tot aan het uiteinde van de aarde (Hand. 1,6-8). In de vroegste gemeenten werden zij dan ook opgenomen als Jezus zelf (Gal. 4,14). De apostelen waren bijeen bij het Laatste Avondmaal, bij Jezus' hemelvaart, tijdens de dagen daarna in ‘de bovenzaal’ te Jeruzalem (Hand. 1,13-14) en bij het pinkstergebeuren. En volgens een in veel versies bewaard gebleven geschrift Transitus Beatae Maria Virginis (waarschijnlijk uit Syrië, 5e eeuw) werden alle apostelen, over de hele wereld verspreid, bij het naderen van Maria's dood door engelen door de lucht naar Jeruzalem gevoerd, waar zij rond Maria's sterfbed stonden en daarna haar lichaam begroeven. Alleen »Tomas kwam te laat. Apocriefe Akten of Handelingen, als literair genre soms nauw aan de antieke avonturenroman verwant, vertellen verder van elke apostel een vloed aan pikante bijzonderheden over zijn missionair werk en zijn veelal gewelddadig levenseinde. Volgens Mat. 19,27-28 zullen de apostelen een rol spelen bij de ‘wedergeboorte’, verstaan als het Laatste Oordeel. In de christen-gemeenten werd de titel ‘apostel’ al spoedig (vgl. 1 Kor. 12,28) ook gebruikt voor een grotere kring van officieel aanvaarde, maar vooral betrouwbare verkondigers, van wie met name het missionerende echtpaar Andronicus en Junia uitdrukkelijk als ‘apostelen van aanzien’ worden genoemd (Rom. 16,7 en 1 Kor. 12,29; vgl. | |
[pagina 22]
| |
»Maria Magdalena, die eveneens vanouds apostel genoemd wordt).
Op deze betrouwbaarheid berust de idee dat het geloof van de Kerk gefundeerd is op apostoliciteit (Gal. 2,6-9; 1 Tim. 6,20: de betrouwbare bewaarder van de traditie). Die overtuiging won veld vanaf de 2e eeuw, toen herleiding van geloofsinzichten tot de leer van de apostelen noodzakelijk bleek als afgrenzing tegen concurrerende, gnostieke systemen (heresie). Deze overtuiging werd versterkt door het verlangen van belangrijke gemeenten om haar stichting in bisschopslijsten op een apostel of apostelleerling terug te kunnen voeren (»Andreas, Barnabas, Jakobus de Meerdere, Marcus en Petrus). Collecties apocriefe apostellegenden vonden via de 6e-eeuwse compilatie van Abdias van Babylon en de Latijnse vertaling daarvan door Julius Africanus hun weg naar het Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais (1247-59) en de Legenda Aurea, en hadden lange tijd invloed op iconografie en mysteriespel. In de orthodoxe kerken viert men op 4 januari het feest van de zeventig (soms zestig) apostelen, waarmee de grote groep rond Jezus verzamelde volgelingen geëerd wordt (Luc. 10,1-20; sommige lezingen geven 72 leerlingen). De namen van de zeventig die genoemd worden in het Schilderboek van de Athos (ca. 1725 uit oudere bronnen samengesteld door Dionysios van Phurna) zijn voornamelijk ontleend aan gemeenteleden die in de brieven van Paulus genoemd worden (bijvoorbeeld Rom. 16), met weglating overigens van het aanzienlijk aantal vrouwen dat daar vermeld wordt (onder meer Prisca, Tryfena, Tryfosa, Julia en ook Nymfa, toch de leidster van een huisgemeente volgens Kol. 4,15)! De apostelen werden aanvankelijk jong voorgesteld (fresco ca. 230 in de catacombe van de Aureliani te Rome) met - in de aanvang van de christelijke iconografie - alleen Petrus en Paulus als individuele typen (sarcofaag van Junius Bassus 359 in de Sint-Pieter te Rome). Later werden zij ouder afgebeeld en - behalve »Johannes en »Tomas - meestal met baarden (sarcofaag 4e eeuw in de San Ambrogio te Milaan), in overeenstemming met het ideaalbeeld van de antieke filosoof. Zelden ontbraken de apostelen, verdoken achter een symbool, op absiden in de Romeinse, vroegchristelijke basilieken: vanuit twee steden (Jeruzalem en Betlehem) trekken er op de onderste mozaïekrand aan weerszijden zes lammeren naar de as, waar het Lam/Jezus (Apoc. 22,1) op een paradijsberg met vier stromen (Gen. 2,10-14) de lammeren/apostelen ontvangt; het Lam zond hen immers als ‘schapen tussen wolven’ (Mat. 10,16); aldus bijvoorbeeld te Rome in de Santa Maria in Trastevere, op de antieke rest aan de bovenrand van de mozaïeken ca. 1291 van Pietro Cavallini, of in de Santi Cosma e Damiano bij het Forum uit 526-30. Het ‘College van Apostelen’ (samenzijn van de apostelen in de bovenzaal te Jeruzalem; Hand. 1,13) vormt een niet onbelangrijk thema in het repertoire van de oosterse ikonen: 12 apostelen (11 met Paulus) staan in twee rijen frontaal naar de beschouwer van de ikoon gericht, de vier eersten in zeer beweeglijke houding (Russisch ikoon ca. 1315). In de 11e en 12e eeuw ontbraken bij de apostelen nog de attributen. Men zie de westgevel ca. 1025 van de kerk te Azay-le-Rideau; het linteau boven het portaal van de kerk te Saint-Génis-de-Fontaine en het stucwerk ca. 1210-20 aan een galerij in de Burgkapelle Sankt Georg te Landshut (Oberbayern). Vanaf de 13e eeuw had iedere apostel - al wel vanaf de oudheid voorzien van een boekrol in hun handen en een rond foedraal met deksel (boekentas in de vorm van een 19e-eeuwse hoededoos) aan hun voeten (sarcofaag van Petrus en Paulus 4e eeuw, museum bij necropolis te Tarragona) - in het Westen eigen kenmerken en attributen. Voorbeelden treft men aan in het westportaal ca. 1230 te Amiens; op de vleugels van het altaar van de Imperialissimi-meester einde 14e eeuw te Trefjölet (Denemarken); op de | |
[pagina 23]
| |
Apostelcommunie, liturgisch velum uit het begin van de 14e eeuw, gouddraad op purperzijde. Kerkschat van de Chiesa Collegiata te Castell' Arquato. De apostelen naderen van links en ontvangen de communie uit de handen van Jezus bij de hoek van een altaar als in een eucharistiedienst: niet naar antieke manier op de hand, maar op westerse manier in de mond. De engel rechts zwaait naar oosters gebruik een liturgische waaier. De Griekse tekst links van het baldakijn boven het altaar heeft de instellingswoorden: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
| |
[pagina 24]
| |
panelen ca. 1365 in de hofkapel van Karlstein bij Praag. Het onderscheid functioneerde uiteraard ook bij de uitbeelding van hun marteldood in afzonderlijke scènes (Lochner, 12 panelen tweede kwart 15e eeuw met de martelscène van elk van de apostelen). De afzonderlijke apostelen herkent men aan de volgende, meest voorkomende attributen: Andreas met vis, visnet, Latijns of Andreaskruis; Bartolomeüs met mes of afgestroopte huid; Filippus met zwaard, lans, steen, slang of kruis; Jakobus de Mindere met volderstang; Jakobus de Meerdere als pelgrim gekleed, in ridderkostuum of met schelp en pelgrimsstaf; Johannes met adelaar, schrijfmateriaal, kelk met slang, vat of ketel; Judas Taddeüs met zwaard, bijl, hellebaard of knots; Matteüs met mens of engel, zwaard, geldbuidel of telraam; Mattias met zwaard, kruis of hellebaard; Paulus met zwaard, boek of drie bronnen; Petrus met sleutels en Tomas met zwaard, lans, winkelhaak of stenen; »Barnabas, nog wel eens aan apostelreeksen toegevoegd, soms als bisschop, met steen of olijftak. Volgens een oude traditie, voor het eerst vermeld ca. 390 door Ambrosius van Milaan, was van de ‘apostolische geloofsbelijdenis’ door elk van de apostelen een ‘artikel’ geformuleerd. Hoewel de tekst bij enkele apostelen kon variëren, horen de twaalf geloofsartikelen in volgorde bij Petrus, Andreas, Jakobus de Meerdere, Johannes, Tomas, Bartolomeüs, Filippus, Jakobus de Mindere, Matteüs, Simon de IJveraar, Judas Taddeüs en Mattias. Vanaf de 5e eeuw omringden de apostelen een keizerlijke Christus als een hemelse senaat, voor het eerst monumentaal op de absismozaïek ca. 500 in de Santa Pudenziana te Rome. In de middeleeuwen vonden zij onder invloed van ideeën van Augustinus (Enarrationes in Psalmos 74,6), van predikanten zoals Hugo van Sint-Victor (12e eeuw) of van de geleerde Durandus van Mende (13e eeuw), die hen soms als opbouwers, soms als architectonische, constructieve elementen van ‘de Kerk’ duidden, hun plaatsen aan de portalen buiten - en aan muren, ramen, pijlers en meubilair binnen de kerkgebouwen. Men vindt daarom apostelen-beelden aan de portalen van vrijwel alle gotische kathedralen (Senlis ca. 1175, Chartres ca. 1200-10, Reims en Amiens ca. 1220), aan de wanden van de Capilla San Miguel te Oviedo ca. 1165/75, op ramen uit de 13e eeuw in het schip van de kathedraal te Chartres, en beelden 1759-60 van Schiulström langszij de preekstoeltrap in de Skallerudskirke te Dalsland in Zweden. Een pseudo-augustijnse preek stelde de apostelen voor als zittend op de schouders van de profeten: het Oude - of zo men wil, het Eerste - als basis voor het Nieuwe of Tweede Testament. Realistisch werd dit uitgebeeld in het zuidelijk rozetraam van Chartres ca. 1224, aan het Fürstenportal 1230-40 van de dom te Bamberg en in de viering van de 13e-eeuwse kerk in een Castiliaanse uithoek als Moradillo de Sedano (Burgos). De apostelen assisteren de rechter Christus bij het Laatste Oordeel bijvoorbeeld op de 12e-eeuwse boogvelden van de Saint-Trophime te Arles ca. 1140, van Meester Léger aan de Santa Maria real te Sanguësa (Navarra) en van de Santiago-kerk te Carrión de los Condes (Palencia), en verder op het hoogveld van het zuidelijk transept ca. 1235 van de kathedraal te Bourgos en op het fresco ca. 1290 van Cavallini in de Santa Cecilia te Rome. In het koor van kerken werden in de middeleeuwen vaak schilderingen met apostelen aangebracht, ieder voorzien van een tekstbanderol met een artikel van de apostolische geloofsbelijdenis of de ‘twaalf artikelen van het geloof’ (onder meer Niccolò da Foligno op een predella 1466, een fresco 1413 in de San Donato te Poggio en 15e-eeuwse fresco's in de kerken van Anloo, Hengelo en Muiden). Er is een verband tussen een oud liturgisch gebruik om de binnenmuren van het kerkgebouw (de dragende muren van de kerk/Kerk) te voorzien van twaalf kruisjes met de namen van de 12 apostelen (bijvoorbeeld in de Michaelskirche te Hildesheim ca. | |
[pagina 25]
| |
1000), en de gewoonte in de late middeleeuwen om aan de wanden van schip of koor de apostelen vaak levensgroot ‘al fresco’ weer te geven of als beelden tegen de pijlers van het schip te plaatsen (Sainte-Chapelle 1243-48 te Parijs, Sint-Gudule 1640 te Brussel of de Thein-kerk ca. 1690 te Praag). Afbeeldingen van de 70 (72) leerlingen zijn, ongetwijfeld vanwege het grote aantal, betrekkelijk zeldzaam: fresco's ca. 1310 in het Vatopedi-klooster van de Athos en fresco's uit de 14e eeuw op de galerijen van de Aphendiko- en Pantanassa-kerk te Mistra op de Peloponnesos). Op de kalender-ikonen komen op 4 januari slechts enkele representanten voor (ikoon ca. 1650 Ikonenmuseum te Recklinghausen). In de late middeleeuwen en de renaissance nam de aandacht voor de groepering van de apostelen rond de tafel van het Laatste Avondmaal toe: hiëratisch in het fresco van Andrea del Castagno 1440-50 in het klooster Sant' Apollonia te Florence en op Dirk Bouts' paneel 1464-67 in de Sint-Pieterskerk te Leuven; knus opeengedrongen in de Franse groep uit een altaarretabel na 1500 in het Rijksmuseum te Amsterdam; rommelig bij Ratgeb 1508 (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam); dramatisch op de werken van Jordaens na 1666 in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen en Tiepolo ca. 1750. Als vroege voorloper van dit onderwerp kan het schema van de voorstelling van de ‘apostelcommunie’ gelden, waarin apostelen meestal in twee rijen van zes aan weerszij van een vierkante altaartafel een tweemaal afgebeelde Jezus naderen om brood en wijn te ontvangen: zilveren pateen uit Stûma 6e eeuw Istanbul, en vele varianten, zoals een geborduurd velum ca. 1314 van de Collegiata van Castell' Arquato Italië, een fresco uit de school van Fra Angelico ca. 1430 in het San Marco-klooster te Florence, een paneel 1474 van Justus van Gent; en nog op een schildering van Tintoretto tweede helft 16e eeuw. De ordening van de apostelen op afbeeldingen van »Jezus' hemelvaart, van de nederdaling van de Heilige Geest (»Drieëenheid; beide miniaturen 586 in de Rabula-codex uit Mesopotamië) en van het sterfbed en de begrafenis van »Maria (ikoon ca. 1275 Catharinaklooster op de Sinaï) verliep eeuwenlang volgens vaststaande iconografische modellen. Uitzonderlijk in de sculptuur is de ‘zending van de apostelen’ aan het boogveld ca. 1130 in de nartex van de basiliek te Vézelay: stralen uit Jezus' handen zenden hen naar alle volkeren, uitgebeeld op de fries. Een uniek paneel ca. 1435 met het afscheid van de apostelen (voor hun zendingswerk naar alle windstreken na Jezus' dood) wordt toegeschreven aan Wolfgang Katzheim. De oudste literaire bewerking van de Handelingen van de Apostelen in 2326 Latijnse hexameters is het epos De actibus Apostolorum 544 van de dichter Arator (overigens nog beperkt tot Petrus en Paulus). Veel levendiger is de Fata Apostolorum van Cynewulf, een Angelsaks die in de tweede helft 8e eeuw over het werkterrein en de marteldood van alle apostelen dichtte. Postola Sögur (Verhalen over apostelen), bewaard in 13e/14e-eeuwse IJslandse handschriften, gaat terug op oudere Noorse bronnen (vanaf de 12e eeuw) die weer afhankelijk waren van Adso van Babylon. De bekroning van de vele middeleeuwse apostelspelen vormt het omvangrijke mysteriespel van Gréban, Le Triumphant Mystère des Actes des Apôtres (1472-78). Koorwerken zoals Wagners Liebesmahl der Apostel 1843, Elgars The Apostles 1902/03 en Hashagens Die vier Apostel 1971 zijn in de moderne tijd zeldzaam. In Oostenrijk maakte na de Eerste Wereldoorlog het romantische Das Apostelspiel 1923 van Well furore en handhaafde zich een tijd lang op het lekentoneel. Bühler 1953; Van Kampen 1990; Kirk 1947; Mâle 1958; Roloff 1965; Weis-Liebersdorf 1907. |
|