Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdDrieëenheid,Drievuldigheid of Triniteit is het begrip waarmee in de traditie de opvattingen van christenen over het wezen van God weergegeven worden: drie onderscheiden personen en hun namen in de ene God, Vader, Zoon (of Logos, Woord) en (heilige) Geest. Bijbelse formuleringen liggen eraan ten grondslag, zoals Joh. 1,1-18 en 14,25-28. De interpretatie van Ps. 2,7: ‘gij zijt mijn zoon, Ik riep heden u in het leven’ (zoon is eigenlijk een oudtestamentische koning; vgl. Joh. 1,14), van Gen. 2,7 en Ps. 33,6 (Gods levensadem voor mens en kosmos) waren onder meer aanleiding om de Vader als het eeuwige goddelijke beginsel te beschouwen, waaruit van eeuwigheid de Zoon door geboorte, de Geest door uitademing voortkomt. Categorieën uit de antieke wijsbegeerte en de joods-Alexandrijnse pneuma-leer hebben invloed gehad op de doordenking van het trinitarische ‘dogma’. Jezus van Nazaret noemde zijn God ‘Abba’ (Mar. 14,36), Vader (Joh., vooral 20,17, en tientallen andere plaatsen), waarmee hij niemand anders kan hebben bedoeld dan de oudtestamentische Jahwe. De evangelist Johannes identificeerde het vleesgeworden Woord met deze Jezus van Nazaret. Een Geest van Jahwe - met zijn zeven gaven al bekend bij Jes. 11,2 - was volgens Luc. 1,34-35 actief bij de menswording van het Woord, werd door Jezus beloofd en na zijn hemelvaart door de Vader gezonden als Paracleet (advocaat, helper; Joh. 14,26 en diverse malen in Jezus' afscheidsredes).
Vroegchristelijke geloofsbelijdenissen (symbola, letterlijk: samenvatting) zijn meestal op een trinitarisch schema gebouwd. Terwijl de dogmatische uitleg van dit Godsbeeld in verschillende tijden onderwerp is geweest van felle discussies - bijvoorbeeld in de twisten rond de theologie van Arius ca. 316 en hun uitlopers in de 5e eeuw - was de Drieëenheid voor de christelijke liturgie, vroomheidsbeleving en mystiek bron van de diepste inspiratie. Uit restanten van grotendeels verloren gegane, vroegchristelijke systemen (bij voorbeeld van Syrische christenen) en die van antieke asceten (Priscillianus van Avila, ca. 360-85/86) blijkt dat men de Geest als vrouwelijk element binnen de Drieëenheid heeft opgevat. In de officiële Kerk is deze overtuiging verloren gegaan. Het feest van de heilige Drievuldigheid op de eerste zondag na Pinksteren is van betrekkelijk late datum en verstoort de authentieke conceptie van de voortgang van het kerkelijk jaar, dat gebaseerd is op viering van heilshistorische gebeurtenissen en niet op ‘dogmatische’ ideeën. Het feest, ingevoerd in 1334 en in rang verhoogd in 1911, vindt zijn oorsprong - zoals ook de viering van Sacramentsdag (eerste donderdag/zondag na de pinksterweek, ingesteld 1264) en het feest van de Heilige Familie (zondag na Driekoningen, ingesteld 1921) - in de volksdevotie. Sinds de Karolingische periode wijken de inzichten omtrent de aangestipte wijze van voortkomen van de Geest af: volgens de Kerk in het Oosten komt hij alleen voort uit de Vader, volgens die in het Westen echter | |
[pagina 36]
| |
óók uit de Zoon. Het theologische probleem van het ‘Filioque’ (‘ook uit de Zoon’) vormde een van de grootste geschilpunten tussen Oost en West, waar men op Triniteitsafbeeldingen - zinspelend op de Westerse inzichten - de duif-Geest tussen Vader en Zoon soms met zijn vleugels beider mond liet aanraken. Men denke daarbij aan de idee van de Geest als Gods adem. De trinitarische leer over God vormde het wezenlijke onderscheid tussen het christendom en andere religies. Theologische formules uit de oudheid, die het onderscheid tussen de goddelijke personen moeten aanduiden terwijl zij toch de eenheid van God sauveren zoals: ‘de Zoon is door de Vader van eeuwigheid geteeld en de Geest aldus uitgeademd’, zijn echter voor de moderne mens onverstaanbaar en nauwelijks aanvaardbaar. Het respectabele scholastieke systeem uit de middeleeuwen en zeker veel onvruchtbare neoscholastieke reprises uit de 19e en begin 20e eeuw worden nu als te speculatief en daarom irreëel ervaren. Vanaf Hegel en Schleiermacher (ca. 1800) is het traditionele trinitarische godsbeeld daarom door velen verlaten. Feit is echter dat in alle tijden christenen drie onderscheiden goddelijke krachten werkzaam zien: de Schepper, de Verlosser en een voltooiende Geest. Pas Barth (vanaf ca. 1925) en na hem Rahner, Schoonenberg, Boff en anderen kwamen tot ontwerpen voor nieuwe inzichten. In plaats van te starten bij een abstract godsbegrip, uitgedrukt in uitgeholde formuleringen, wordt getracht God, die zich concreet in de historische Jezus als Vader openbaarde en in zijn Geest aanwezig is, opnieuw te verstaan vanuit Jezus' geschiedenis, vanuit zijn lijden, vanuit huidige sociale verhoudingen of vanuit de vraag naar God met betrekking tot schepping, vrijheid en liefde. De feministische theologie sluit weer aan bij de opvatting van de Geest als vrouwelijke component in de Triniteit. De vroegste afbeelding van de Drieëenheid bevindt zich aan de ‘dogmatische sarcofaag’ (4e eeuw, Vaticaans Museum) en enkele verwante sarcofagen, waarop drie mannelijke figuren Eva uit een liggende Adam scheppen. Deze drie mannen keren terug in de middeleeuwse, soms interpreterende afbeeldingen van Abrahams gastvriendschap: bijvoorbeeld een met Abraham sprekende figuur bij de eik van Mamre en daarboven een Drieëenheid in engelengestalte in een hemelsegment op een miniatuur in het Gebedenboek van Hildegard van Bingen ca. 1190 of een weerspiegeling van de drie afgebeelde hemelse boodschappers op een miniatuur van Spinelli Aretino ca. 1390, waar drie dezelfde gestalten met driemaal een verschillende nimbus, gebaar of attribuut achter een altaar zitten. De drie mannen van Abrahams gastvriendschap zijn in de ikonen-schilderkunst bij uitstek representatie van het Triniteits-mysterie (met name Rubljov 1422 en vele anderen; vgl. nog de archaïserende muurschilderingen van Colette ca. 1930 in de katholieke kerk te Overveen). Benedictus xiv verbood in 1745 de afbeeldingen van de Drieëenheid als drie mannen, ondanks de eeuwenoude iconografische traditie welke blijkt uit een miniatuur uit Lorsch 9e eeuw in de Vaticaanse Bibliotheek, het houten reliëf uit de 14e eeuw aan de koorbanken van Cartmel (Lancastershire) en Lansellos (Cornwall), het auteursportret van Johannes de Evangelist in het Evangelie van Grimbald ca. 1015, drie miniaturen in het Getijdenboek van Catharina van Kleef ca. 1440, het Vasai-altaar ca. 1515 in de Sint-Helena te Baden (Oostenrijk) en een altaarretabel ca. 1650-1700 in de Saint-Pierre te La Trinité. De drie personen kwamen in deze antropomorfe figuratie in de 15e eeuw regelmatig voor bij de kroning van Maria: glasramen in Goodramgate in York, East Brent (Somerset) en, met vergulde gezichten, in Doddishcombsleigh (Devon) of op een miniatuur ca. 1450 van Fouquet in het Getijdenboek van Étienne Chevalier. Voorstellingen van drie menselijke gezichten aan één hoofd of drie hoofden op één lichaam om zowel de drie-heid als de eenheid weer te geven (een marmeren reliëf van | |
[pagina 37]
| |
Michelozzo di Bartolomeo en Pagno di Lapo Portigiani ca. 1450, een houtsnede ca. 1524 in de Bibliothèque Nationale te Parijs, Andrea del Sarto's fresco ca. 1511 in de refter van San Salvi te Florence), werden door theologen als Bellarminus (ca. 1600) afgewezen, terwijl niet minder ontoereikende constructies als een gelijkzijdige driehoek, eventueel met ingeschreven cirkel, concentrische of elkaar oversnijdende cirkels of in elkaar gestrengelde dieren (ook drie hazen met één paar oren) eeuwenlang ongemoeid bleven. Een restant
Een Drieëenheid-schema van Joachim van Fiore uit het Liber Figurarum, ca. 1190. In een reeks figuren probeerde de Calabrische monnik Joachim van Fiore (of een van zijn naaste volgelingen) zijn berekeningen duidelijk te maken. In deze tekening wordt getracht door middel van elkaar overschrijvende cirkels en in- en bijschriften te verklaren dat de Drieëenheid zich uitdrukt in de tijd (tussen Adam en het wereldeinde, ‘finis mundi’), in die zin dat in de tijd van het Oude en het Nieuwe Testament (de tijden van Pater-Vader en Filius-Zoon) voortgang zit en dat daaruit de derde tijd van de Spiritus Sanctus-Heilige Geest zal volgen. Het uitgangspunt voor het diagram was (het teken van) de Alfa en de Omega (links boven en onder), waarvan de Omega model stond voor de drie circkels.
hiervan is het vreemde ‘Alziend Oog’ in een gelijkzijdige driehoek (boven de scène zwevend op Pontormo's schilderij ‘de maaltijd te Emmaüs’ 1528; »Kleopas), dat lang zoveel huiskamertjes sierde (enkele voorbeelden in het Openluchtmuseum te Arnhem). Zelfs Triniteitskapellen en -kerken werden op een drievoudig grondplan ontworpen en opgetrokken (de architecten Prunner, Dietzenhofer en Maini voor kerken in resp. Paura 1714, bij Waldsassen ca. 1730 en in Ottobeuren 1731). Het verschil tussen de drie Personen werd vooral gesuggereerd door hen in drie ver- | |
[pagina 38]
| |
scheiden gestalten weer te geven: meestal een oude(re) Vader, een jonge(re) Zoon (die mens werd, »Jezus) en de Geest als een duif (vgl. Joh. 1,32, waar overigens de Geest daarmee niet geïdentificeerd wordt): Italiaans-Byzantiniserend miniatuur in een 12e-eeuws handschrift in de Nationalbibliothek te Wenen, de Meester van 1499 op het middenpaneel van de triptiek naar Hugo van der Goes ca. 1500 (kroning van Maria met een duif-Geest die met zijn vleugels de monden van Vader en Zoon aanraakt), het fresco uit 1749 van Walch aan de Spitalkirche Heilige Geist te Füssen en de muurschildering van Meistermann in de Vredeskerk van Hiroshima. Hun eenheid werd uitgedrukt door hen bijvoorbeeld in één mantel te vangen en op één troon te laten zetelen (miniaturen in het Gebedenboek van Hildegard van Bingen ca. 1190 of in een 15e-eeuws Livre d'Heures in de Bibliothèque Sainte-Geneviève te Parijs) of door hen in een cirkel te plaatsen (het mysterieuze miniatuur uit boek 2, visioen 2 in de Scivias van Hildegard ca. 1165, waar de Personen door kleuren worden aangeduid). Een bijzonder iconografisch schema is de ‘genadestoel’. Mâle noemt de geleerde en ondernemende abt van Saint-Dénis, Suger (tweede helft 12e eeuw), de uitdenker ervan. Een oude God de Vader toont in zijn armen het kruis waaraan de gestorven Jezus hangt of een »Jezus-smartenman; boven hen zweeft de duif-Geest: de Vader aanvaardt het offer van zijn Zoon en schenkt het als genade terug aan de mensen. Zo is er Masaccio's schildering ca. 1427 in de Santa Maria Novella te Florence, het Allerheiligenbild van Dürer 1511, schilderijen van El Greco ca. 1580 en Ribera 1636; menigmaal in een ‘Vierge Ouvrante’ (»Maria), zoals het beeld eind 14e eeuw in het Germanisches Museum te Neurenberg. Een Engels houten beeld uit 1341-47 toont een combinatie van genadestoel en ‘schoot van Abraham’. Ontelbare malen is dit iconografisch schema als devotiebeeld of ‘Andachtsbild’ afgebeeld in de 14e en vooral 15e eeuw: miniaturen van Dirc van Delft in het ‘Winterstuc’ van Tafel van den Kersten Ghelove (ca. 1400-02), van de Meester van Gijsbracht van Brederode en de Meester van de Stad Gods ca. 1460-65 in een Getijdenboek te Boston, van de Meester van het Londense Jason Getijdenboek 1474, van de Meester van de Bijbel van Haarlem 1450-75 en van de Meester van het Bezborodko Getijdenboek ca. 1490. De Triniteit als veroorzaker van de schepping (miniaturen 12e eeuw in de Walthersbijbel te Michaelbeuren; op een pagina ca. 1215 in de Pierpont Morgan Library te New York; in de Hortus Deliciarum van Herrad van Landsberg 1170-80, en reliëfs aan het noorderportaal te Rouen) en van de geboorte van de mens (Jean Mansel, miniatuur eerste helft 15e eeuw in de Vita Christi) kan beschouwd worden als de voortzetting van de idee achter de scheppende Triniteit aan de 4e-eeuwse dogmatische sarcofaag. Deze idee werd ook toegepast op de menswording van het Woord op een paneel ca. 1430 uit de school van Konrad Witz (»Elisabet). Tijdens de Contrareformatie maakte het thema van de verheerlijking van de Drieëenheid grote opgang: schilderij 1550/51-54 van Titiaan, opgedragen aan Karel v, die in doodskleed knielend naast zijn kroon van nabij met engelen en mensen de Drievuldigheid vereert. De Heilige Geest werd vrijwel nooit afzonderlijk afgebeeld. Zijn teken werd - in navolging van de evangelische berichten over Jezus' doop - een duif, al dan niet omgeven door een stralenkrans (fresco 4e eeuw catacombe Sand Pietro e Marcellino te Rome en op talloze andere plaatsen; »Johannes de Doper). Vaak wordt de duif afgebeeld bij de boodschap van de engel aan Maria (»Gabriël). Op afbeeldingen van het neerdalen van de Geest over Maria en de leerlingen op pinksterdag duiden vuur en vlammen hem aan: onder meer miniatuur 586 Rabula-codex uit Mesopotamië, paneel houten deur Sankta Maria in Kapitol ca. 1050 Keulen, tekening ca. 1120-40 waarschijnlijk uit Saint Albans (twee tronende Personen zenden de Geest-duif die vlammen spuwt), Joost van Kalkar | |
[pagina 39]
| |
paneel ca. 1510 Sankt Nikolai te Kalkar, Vasari schilderij 1568 in de Santa Croce te Florence en Zimmermann gewelfschildering 1732 Neumünster te Würzburg. Zodra de ‘kroning van »Maria’ in de laatste fase van de ontwikkeling van dit iconografisch thema door de Drieëenheid gebeurt, is ook hierbij de Geest betrokken, eerst als menselijke figuur, later meestal weer als duif voorgesteld. Uit veel voorbeelden zijn te noemen: beelden ca. 1519 van het Hindelanger-altaar van Lederer in de kerk van Bad Oberdorf, gewelfschilderingen ca. 1500 koor van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (hier alleen de Zoon met tiara en de Geest-duif; de Vader ontbreekt) of het doek eerste helft 17e eeuw van Velázquez. Als duif inspireerde de Geest ook menig »evangelist en kerkvader op middeleeuwse auteursportretten in de codices: bij Gregorius de Grote altijd (Maaslands miniatuur derde kwart 12e eeuw in zijn Dialogen in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel). Zeven duiven, voor het eerst bij afbeeldingen van de ‘kroning van Maria’ uit de 11e eeuw, symboliseren de zeven gaven van de heilige Geest, beschreven in Jes. 11,2 (glasraam 12e eeuw in de basiliek te Saint-Denis, retabel uit Soest ca. 1180 in het Landesmuseum te Münster). De relatie tussen eucharistie en heilige Geest, bekend uit de patristiek en (vooral) de oosterse liturgieën, vond vanaf ca. 600 haar uitdrukking in het gebruik om het overgebleven brood na de eucharistie-viering te bewaren in een te openen duif van edel-metaal. Het oudste bewaard gebleven exemplaar uit het Westen stamt uit de 12e eeuw (Bargello te Florence); van in de 13e eeuw te Limoges vervaardigde exemplaren bleven meerdere bewaard. Van trinitarische speculatie doordrongen was de theologie van de geschiedenis van Joachim van Fiore (tweede helft 12e eeuw). Dat hij de drie tijdsperioden: verleden, heden en toekomst, verbond met de Drieëenheid was niet nieuw; dat deed alleman vóór hem en menig tijdgenoot (Arno von Reichersberg ca. 1150 en de schrijver van het anonieme Middelhoogduitse theologisch compendium voor leken, ingedeeld volgens een trinitarische driedeling, Lucidarius 1190-95). Nieuw was dat hij in de eerste twee tijdperken (Oude en Nieuwe Testament) minder volmaakte en al volmaaktere, parallelle kenmerken opspoorde om, vandaaruit de lijn doortrekkend, die van de volmaakte, derde periode van de heilige Geest, waarvan hij op grond van scherpe berekeningen vermoedde dat die in 1260 zou beginnen, te kunnen doorzien. Nooit is hoop zozeer met tijd en Triniteit verbonden als door deze stille, nooit versagende berekenaar in zijn ‘theologie van de progressie’. Misschien wel hijzelf, of anders een jongere, verwante tijdgenoot uit zijn omgeving, heeft in het Liber Figurarum (begin 13e eeuw) geprobeerd in getekende schema's dit concept van de historie op tientallen manieren uit te beelden. Liturgische hymnen verheerlijken de Drieëenheid, met als meest bekende het in de christelijke oudheid gewortelde, aan Nicetas van Remesina (ca. 400) toegeschreven, triomfantelijke Te Deum. Het is door grotere en kleinere componisten getoonzet: De Kerle 1583, Lassus 1568, Charpentier ca. 1673, Mozart 1769, Berlioz 1885, Bruckner 1893, Dvořák 1892 (bij gelegenheid van het vierde eeuwfeest van de ontdekking van Amerika), Verdi 1898, Diepenbrock 1897, om maar enkelen te noemen. Andere hymnen bezingen de Heilige Geest: Veni Creator Spiritus van Rhabanus Maurus (eerste helft 9e eeuw) en het anonieme, mystieke Veni Sancte Spiritus (11e-12e eeuw). Alessandro Scarlatti schreef een oratorium La Santissima Trinità, dat in 1715 in Napels werd uitgevoerd. Messiaen gebruikte in zijn orgelwerk Meditations sur la Mystère de la Sainte Trinité (1969) het transliteratie-procedé waarbij letters in tonen worden omgezet. Ackermans en Van Laarhoven 1989; Braunfels 1954; Breuning 1984; Hackel 1931; Küng 1978; Lubac 1979; Neumann 1953; Rahner 1983; Schoonenberg 1991; Tondelli 1953. |
|