Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdKleopas of Kleofaswas een van de ‘Emmaüsgangers’: de twee leerlingen van Jezus van wie Luc. 24,13-35 vertelt dat zij hem op weg van Jeruzalem naar Emmaüs op de dag van zijn opstanding ontmoetten. De naam van de reisgenoot is niet bekend. De sporadische, middeleeuwse identificatie met de evangelist »Lucas berust slechts op het feit dat hij de enige is onder de evangelisten die de gebeurtenis vertelt. Onderweg spraken deze mannen, zich bewust van de eerste geruchten over Jezus' verrijzenis, bedrukt over de recente gebeurtenissen: zijn veroordeling en kruisiging. Plotseling was Jezus bij hen, maar zij herkenden hem niet. Op zijn vraag naar de reden van hun droefheid antwoordden zij | |
[pagina 160]
| |
met een kort verslag van wat gebeurd was en uitten zij hun frustratie. Daarop verklaarde Jezus hun uit de Schriften, dat dit alles zo had moeten verlopen. Tegen de avond in het gehucht aangekomen vroegen de enthousiast geworden mannen hun nieuwe gezel bij hen te blijven. Eenmaal aan tafel herkenden zij Jezus aan de wijze waarop hij het brood zegende, brak en uitdeelde, ‘maar hij verdween uit hun gezicht’. Nog in de nacht gingen zij - met brandende harten - naar Jeruzalem terug om daar alle Jezus-volgelingen met de overgebleven elf apostelen te treffen. Aan de intussen van de werkelijkheid van de verrijzenis overtuigde gemeente vertelden zij op hun beurt hun ervaringen van die dag.
Kleopas' naam werd aanleiding tot speculaties. De transcriptie van deze Semitische naam (Klopas) luidt in de (Latijnse) Vulgaat Cleophas. Deze schrijfwijze wordt daarin ook gebruikt voor de man van een van de Maria's onder Jezus' kruis (Joh. 19,25). Deze Cleophas was wellicht een broer van Jezus' vader en zelf weer vader van de apostel Simon, zoals de 2e-eeuwse joods-christelijke schrijver Hegesippus in zijn ten dele bewaard gebleven boek Hypomnèmata (Memoires, 154/66) beweert. De identificatie wordt echter nergens bevestigd. Ook de locatie van de plaats waar Kleopas en zijn gezel heen trokken, Emmaüs, levert problemen omdat in de oudste Lucas-handschriften de vermelding van de afstand tussen het dorp en Jeruzalem niet eensluidend is: 160 (ca. 30 km.) of 60 stadiën (ca. 11 km.). Geen van beide afstanden klopt met het aanwijsbare dorp Emmaüs uit de tijd van de Makkabeeën (1 Makk. 4,3). El Kubebe, 13 km ten noordwesten van Jeruzalem, behoort tot de mogelijkheden. De afbeelding van deze maaltijd waarbij Jezus het brood breekt, verwees typologisch vanouds naar de eucharistie. Emmaüs leende voorts in de 20e eeuw zijn naam aan een onderkomen voor dakloze voddenhandelaars bij Lyon. Daaruit kwam in 1949 de Union des Centrale des Communautés d'Emmaüs voort, een moderne beweging, in gang gezet door Henri-Antoine Grouès (Abbé Pierre), die honger, werkloosheid en armoede in de wereld onderzoekt en bestrijdt. Twee scènes uit het verhaal van de leerlingen van Emmaüs genoten de voorkeur: het gesprek met Jezus tijdens de reis naar Emmaüs en het breken van het brood door Jezus. Soms werden beide scènes in een strip afgebeeld, zoals in de Codex Egberti uit Trier ca. 980, de Gouden Codex van Echternach ca. 1025 (beide malen met het bijschrift Cleophas en Lucas bij de twee leerlingen), op een email ca. 1160/70 mogelijk uit Hildesheim, waarop Jezus onderweg de palmtak van de overwinning draagt, en het reliëf 1250 van Guido da Como aan de cathedra in de San Bartolomeo in Pantano te Pistoia. Nu eens domineert de reis, met de maaltijd op de achtergrond (Meester van Alkmaar ca. 1515), dan weer de maaltijd met het reizende drietal in de verte (Meester van de Legende van Maria Magdalena op een zijpaneel van een altaarstuk 1510-20 met de verrijzenis van Jezus, pendant van een ongelovige »Tomas). De vroegste afbeeldingen van de reis vindt men op de mozaïeken 500-26 van de Sant' Apollinare Nuovo te Ravenna, de fresco's ca. 1075 in Sant' Angelo in Formis en op een 9e-eeuws ivoor in de schatkamer van de dom te Aken. Een groot reliëf aan een hoekpijler in de kloostergang van Santo Domingo de Silos uit het einde van de 11e eeuw toont een als Santiago-pelgrim aangeklede Jezus compleet met pelgrimshoed, coquille en reistas (»Jakobus de Meerdere). Bij een ivoor uit León uit dezelfde tijd (Metropolitan Museum of Art te New York) zou het ook om drie apostelen kunnen gaan, waarbij de linkse dan Jakobus moet zijn. Verder zijn er mozaïeken eind 12e eeuw in de dom te Monreale, kapitelen 1145-50 aan het Portail Royal en een 13e-eeuws glasraam te Chartres. Soms maken Kleopas en zijn gezel bij thuiskomst uitnodigende gebaren en wijzen Jezus op de zonsondergang, zoals op een miniatuur in het Albani-psalterium uit de 12e eeuw; soms | |
[pagina 161]
| |
trekken zij samen met Jezus door een stadspoort, zoals op het miniatuur ca. 1280 in het Evangeliarium van de Parijse Sainte-Chapelle. Fra Bartolommeo reduceerde op een paneel uit ca. 1500 het ogenblik van de uitnodiging tot een stil ‘Andachtsbild’. Vanaf het einde van de 16e eeuw gaf de reisscène aanleiding tot het weergeven van weidse landschappen: drie panelen ca. 1550 van Henry met de Bles (waarvan een, met in de verte
Michelangelo Merisi da Caravaggio, De Emmaüsgangers, schilderij, ca. 1609. National Gallery, Londen.
de Calvarieberg, in Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen), schilderijen van Scarsella ca. 1600, Orsi ca. 1640, Ruysdael ca. 1640 en Führich 1837, en een tekening van Rembrandt uit 1655: zij zijn net op weg, Jeruzalem verdwijnt juist tegen de horizon. De scène van de maaltijd is in de middeleeuwen vrijwel altijd frontaal afgebeeld; Jezus, die het brood neemt, in het midden, en de leerlingen aan weerszijden, soms ontvan- | |
[pagina 162]
| |
gen zij de communie (fresco begin 11e eeuw Münsterkerk te Essen), meestal zien zij toe (miniatuur 11e eeuw in de Bijbel van Avila, een reliëf aan een 13e-eeuwse lessenaar uit Bourguet, 13e-eeuwse ramen in Le Mans en Tours en een gewelfschildering ca. 1475 in de kerk te Loppersum). Een knusse maaltijd, met Jezus zelf weer als Santiago-pelgrim, vindt men op een miniatuur ca. 1440 in het Getijdenboek van Catharina van Kleef. Van de 16e tot de 18e eeuw was het onderwerp zeer geliefd, vooral vanwege de mogelijkheden met de lichtval rond de verheerlijkte Jezus, de schrikreactie van de leerlingen en de genoemde typologische implicatie. Het is in deze tijd dat nieuwe ontwikkelingen optraden in de weergave van de scène. Soms vindt de maaltijd plaats in een grote zaal met toeschouwers in de verte, soms intiem in een kleine ruimte, soms met meer aanzittende personen of bedienden. Uit een eindeloos aantal werken zijn te noemen: schilderijen van Pontormo ca. 1525 (met een ‘Oog van God’ in een stralende driehoek boven in de scène; »Drieëenheid), Jan Swart van Groningen ca. 1540 (Museum voor Stad en Land te Groningen): de scène in een grote zaal; een derde gast wijst in de bijbel een passage aan; iemand bedient aan tafel en in de verte toeschouwers, Tintoretto ca. 1570 en ook Paolo Veronese (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam): een Santiago-coquille op het kleed van de linker leerling; ze waren immers onderweg. Daarnaast zijn er werken van Stimmer 1570-71, Jean Restout 1735, Zurbarán en Diego Velázquez beide ca. 1650, Champaigne 1664 (Kon. Museum voor Schone Kunsten te Gent), Rubens ca. 1620, Honthorst en Moeyaert ca. 1640 (Museum Bredius te 's-Gravenhage) en Steen ca. 1660. Er was zoveel vraag naar dat menig kunstenaar meerdere malen de opdracht voor een Jezus met de leerlingen van Emmaüs kreeg: onder de Nederlanders uit de 17e eeuw Hendrick Terbrugghen met twee schilderijen ca. 1600, waarvan een in de Mariakerk te Brugge, maar vooral Stomer met minstens zeven schilderijen ca. 1650. Verder zijn er vijf werken van Strozzi ca. 1610, vier van Piazetta ca. 1730, een van Titiaan zelf en twee uit zijn atelier ca. 1540, en twee van Tiepolo ca. 1750. De maaltijd nodigde bovendien uit tot het vervaardigen van een keukenstuk (Beuckelaer 1655, Mauritshuis te 's-Gravenhage) of een stilleven (Floris Claesz. van Dyck ca. 1610, Rijksmuseum te Amsterdam). Het feit dat ‘het avond werd’, de intimiteit van de avondmaaltijd, de warmte die Jezus bracht, zijn zelfopenbaring en zijn plotseling verdwijnen zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat schilders vanaf Caravaggio (minstens vier werken ca. 1600) zich inspanden voor een goede weergave van een mysterieus licht tussen, rond of achter de dramatis personae. Rembrandt schilderde - evenals Dirck van Santvoort 1633 brekend met de frontale compositie - in 1628 de scène van opzij, met achter Jezus een groot, fel licht en een kleiner licht op de achtergrond achter een beredderende vrouw: het schrikmoment na de herkenning. Op zijn paneel uit 1648 is de maaltijd weer frontaal weergegeven, met een bediende erbij, terwijl het licht van links valt en achter Jezus een zachte glans verschijnt tegen een grote nis; en een verwant, aan Rembrandt toegeschreven doek uit hetzelfde jaar (Statens Museum te Kopenhagen) heeft naast de jongeman ook een bedienende vrouw. In de Contrareformatie had het onderwerp in kerken en kloosters zeker een instructief-apologetische functie: attenderen op de ‘werkelijke tegenwoordigheid’ in de eucharistie. In de 16e en 17e eeuw werden daartoe fresco's geschilderd door Santi di Tito 1574 in de Santa Croce te Florence, Melchiore d'Enrico 1619 in de Sacro Monte te Varallo en Bergl 1775 in de refter van het vroegere Paulanerklooster te Máriascalád in Hongarije. Voor de 18e eeuw denke men aan Quellinus met een schilderij ca. 1700 in de Pauluskerk te Antwerpen, De Haese 1754 in de kerk van Denderleeuw, en Verhaghen met drie werken: 1779 (Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel), 1775 (Abdij Parc te Leu- | |
[pagina 163]
| |
ven) en 1788 (Onze Lieve Vrouwekerk te Aerschot). Muttoni vervaardigde ca. 1760 een marmeren reliëf voor de kerk van Negrar (Italië) en Straub rond dezelfde tijd een tabernakelreliëf voor de kloosterkerk te Polling. Behalve op Rembrandts grafiek (etsen uit 1634 en 1654, beide verwant aan het paneel van 1648) kan gewezen worden op tekeningen van Maerten van Heemskerck 1548 en Ludovico Carracci ca. 1600, gravures van San Martino ca. 1650, Dietrich 1762, Chodowiecki ca. 1760 en Baillie 1761 (beiden in navolging van Rembrandts lichteffect). Het moment van Jezus' verdwijnen, zelden afgebeeld, is te vinden op 12e-eeuwse miniaturen (genoemd Albani-psalterium en in later tijd op het genoemde werk van Steen ca. 1660, op een pentekening van Rembrandt ca. 1648-49 (een fel licht verschijnt op de plaats waar Jezus was) en op een aan Troost toegeschreven schilderij ca. 1730. Voor de nieuwste tijd kan gewezen worden op een pasteltekening van Uhde ca. 1900 (een weids landschap met de reis), een houtsnede ca. 1920 van Schmidt-Ruttloff, een schilderij ca. 1930 van Schoonbrood, een raam 1954 van Geyer (de maaltijd), een schilderij ca. 1920 van Maurice Denis en een ets van Fourain 1929 (het verdwijnen van Jezus). Van Meegeren nam in de jaren veertig met zijn Emmaüsgangers zowel de kunstkritiek als het grote publiek bij de neus (Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam). Uitgaande van de identificatie van Kleopas met de bovengenoemde Cleophas, de vader van de Simon van de Vulgaat, gaf men hem een plaats in de afbeeldingen van de Heilige Maagschap (»Anna & Joachim). Het verhaal van Kleopas en zijn gezel had zijn plaats in de middeleeuwse Paasspelen en Opstandingsoratoria. Cantates en oratoria over de belevenissen van de leerlingen schreven Schuback 1778, Manry 1855, Meinardus ca. 1860, Brewer 1901 en Bret 1902. Duvignan 1937; Rudrauf 1956; Simon 1958. |
|